Bedevaart naar Jerusalem in 1525
(1884)–Arent Willemsz– Auteursrecht onbekendKeulen.De voornaamste reliquien welke bedevaartgangers naar Keulen trokken waren de gebeenten van St. Ursula met hare elf duizend gezellinnen, en bovenal de hoofden der Drie Koningen, welke nog heden in den Dom bewaard worden. Deze overblijfselen der Wijzen uit het Oosten waren onder Keizerin Helena naar Milaan gekomen, en bleven daar tot dat die stad in 1164 door Keizer Frederik Barbarossa stormenderhand was ingenomen. De Keizer schonk ze bij die gelegenheid aan den Aartsbisschop van Keulen, Reinald, die hem op zijn krijgstocht had vergezeld en de hooggeschatte reliquien naar Keulen over- | |
[pagina XXV]
| |
voerde. Zij bleven daar, totdat de Fransche revolutie en de nadering der Franschen in de Rijnprovincie, Ao 1794, het noodzakelijk maakte haar in veiligheid te brengen. Het kapittel te Arnsberg in Westfalen, werd toen belast met de zorg voor de behoorlijke bewaring der hoofden van de Drie Koningen, van het kostbare schrijn waarin zij waren geborgen en van eene groote menigte andere reliquien welke de Keulsche Dom bezat. Eerst in 1804 keerde de schat naar zijne oude plaats terug, doch de nood der tijden had er toe gedrongen vele vercierselen, welke voorheen tot optooiing gediend en eene onmetelijke waarde hadden, te gelde te maken. Het grootste gedeelte er van was op het einde van de vorige eeuw te Praag en in 1803 te Darmstadt gesmolten en verkocht. Men zegt, dat de schat van den Dom te Keulen, zoo als wij die kennen, geen denkbeeld geeft van den overvloed der rijkdommen, welke daar vóór de Fransche omwenteling was ten-toon-gesteld. En nog is de pracht dier schatkamer verbazing-wekkend.Ga naar voetnoot1) Op de hoofden der Drie Koningen zijn hunne namen, Caspar, Melchior en Balthasar, vermeld in letters van robijnen. Zij dragen kronen van verguld zilver (voorheen van goud met juweelen) en voor op het schrijn waarin zij rusten leest men
Corpora sanctorum recubant hic terna Magorum,
Ex his sublatum nihil est, alibive locatum.
De oude schrijvers geven zich meer moeite, van de kostbaarheden der schatkamer te Keulen te verhalen, dan ons in te lichten omtrent de bedevaarten welke naar dat heiligdom plaats vonden. Het is echter aan te nemen, dat die pelgrimagien in den ouden tijd nog al wat te beteekenen hadden, hetgeen ook hieruit valt af te leiden, | |
[pagina XXVI]
| |
dat Heer Henrick Van Swol, Commandeur van St. Jan te Haarlem, toen hij in 1569 zeven en twintig jaren het convent bestuurd en op zijn ouden dag een coadjutor bekomen had, dadelijk in bedevaart ging tot de Drie Koningen in Keulen. Ter wille van de naivieteit, waarmede de Commandeur het verslag van den tocht in het Memoriale deed opteekenen, nemen wij het hier over: Is geboert dat onse seer eerwaerdige Heer, Heer Henrick Van Zwol, Commenduer, verwrect zijnde in devotie van God ende den heylige drie coningen, is van sin geworden om die te gaen besoecken, met hem associerende drie van zijn lieve oerdens-medebroederen, Te weeten broeder Thyman Van Wou, Pastoor tot Beverwijck, b. Vranck, Pastoor tot Heemskerck, broeder Joest Claesz. Vinck Van der Goude, Pitancimeester, ende zijn gereyst tot Coelen ende hebben gelogeert in onse oerdens-huys binnen Coelen, genaempt Sint Jans te Cordelen, daer zij zeer vrundelick ende mindelick jae magnifyckelick ontfangen zijn geweest van den Commenduer ende gemeen conventuael broederen. Alsoe oft quaem, dat eenyge van denselve huyse in Hollandt quamen, dat men dat zal gedachtich zijn. Waerom dese memorie hier mede gestelt is. Zijn oick geweest tot Aken, LudickGa naar voetnoot1) ende anderen heerlijcken plaetsen Daer zij veel heylige reliquien gevonden ende gesien hebben, daer God off geloeft moet zijn. Anno 1569. |
|