Bedevaart naar Jerusalem in 1525
(1884)–Arent Willemsz– Auteursrecht onbekendEinsiedeln.Niet zeer ver van Rapperswyl in Zwitserland, had zich tegen het einde van de 9de eeuw een vrome jonge man, Meinrad genaamd, te midden van de wildernis een verblijf gekozen en leefde daar in de eenzaamheid als kluizenaar (Einsiedler). Hij had in die woestenij eene hut en een kapelletje gebouwd, bracht zijne dagen door in gebed en bespiegeling en hem verschenen meermalen, naar men verhaald vindt, de H. Maagd en het kindje Jesus. De sprake ging onder het volk, dat hij groote rijkdommen bezat en zoo geschiedde het dat de kluizenaar Meinrad door twee bandieten, die hij met alle gastvrijheid had geherbergd, werd vermoord. Zijne hut bleef nu omstreeks 46 jaren onbewoond, maar werd nietemin door de bewoners dier landstreek altijd in groote eere gehouden, in die mate dat de Domheer Benno uit Straatsburg Ao 907 besloot, daar zijne dagen door te brengen, in gezelschap van eenige vrome mannen, die zich bij hem zouden willen | |
[pagina XXIII]
| |
voegen. Het kapelletje werd wat hersteld en zoo ging de samenwoning dier kluizenaars rustig voort, totdat in het jaar 940 zich de Proost van den Dom te Straatsburg, Eberhard, bij hen kwam voegen. Deze prelaat was zeer vermogend en deed bij de hut van Meinrad een klooster-, over het kapelletje eene kerk bouwen. Toen het convent voltooid was, verbonden al de kluizenaars zich tot eene orde, namen den regel aan van den H. Benedictus en zoo ontstond het beroemde klooster Einsiedeln. Op den 14 September 948 zou de nieuwe kerk worden gewijd door Coenraad, Bisschop van Constanz, doch in den nacht te voren, toen de Bisschop en de geestelijken van het klooster hunne gebeden in de kerk opdroegen, zagen zij allen hoe de H. Maagd stralende van licht als de zon op het altaar stond, Jesus in bisschoppelijk gewaad en omringd van Engelen en heiligen van den hemel nederdaalde en geheel naar Roomsche zede, zelf de kerkwijding verrichtte. Hoewel Bisschop Coenraad nu zeer weinig gezind was, om de plechtigheid die van hem verwacht werd, te volbrengen, zou hij toch op aandringen der geloovigen ten bepaalden dage de kerk wijden, maar ziet, op het oogenblik dat hij meende aan te vangen, hoorde de geheele geestelijkheid, de adel en het volk eene stem die tot driemalen toe duidelijk riep: ‘Houd op mijn broeder! de kerk is door God-zelven reeds gewijd.’ Nu waren allen overtuigd van de waarheid des wonders, zooals Bisschop Coenraad dat reeds had verhaald, en een keizerlijk verzoek aan den Paus had ten gevolge dat Leo VIII het mirakel erkende en bij eene bul van 11 November 964, onder de gewone voorwaarden, een vollen aflaat verleende aan allen die de kerk te Einsiedeln bezoeken zouden. Het is nu reeds in de tiende eeuw, dat Einsiedeln als bedevaartplaats door geloovigen uit alle oorden der wereld bezocht wordt en niet zeer lang geleden, werd het ge- | |
[pagina XXIV]
| |
middeld getal pelgrims opgegeven 300000 per jaar te bedragen.Ga naar voetnoot1) De grootste schaar stroomt toe op den 14n September, den verjaardag van het wonder, tegen welken tijd de wegen welke naar Einsiedeln leiden, met pelgrims bezaaid zijn. Men kan er zeker van wezen, dat dit geen verschijnsel is wat zich juist in onze eeuw met zooveel kracht openbaart, integendeel geloof ik te mogen aannemen dat dit Zwitsersche heiligdom van oudsher en door alle tijden heen eene machtige beteekenis als beevaart-plaats heeft gehad. Om deze reden. In het Haarlemsche banboek komen gewoonlijk twee, drie, hoogstens zes veroordeelingen voor tot het volbrengen van pelgrimagien naar dezelfde bedevaartplaats; naar Einsiedeln echter vinden wij er acht, het hoogste getal, ingeschreven. Wel staat opgeteekend, dat vooral onvruchtbare vrouwen naar Einsiedeln togen op hoop van moedervreugdeGa naar voetnoot2), maar deze beweegreden komt natuurlijk bij de Haarlemsche veroordeelden niet in aanmerking. |
|