Bedevaart naar Jerusalem in 1525
(1884)–Arent Willemsz– Auteursrecht onbekendWilsenack.Sedert 1382 was Wilsenack (Mark Brandenburg, Bisdom Havelberg, Aartsbisdom Maagdenburg) niet ver van Potsdam en van de Elbe, in het bezit van drie bloedige hostien. Van alle kanten stroomde men daarheen ter bedevaart. Ook Bohemen leverde een groot aantal pelgrims. Dewijl de te Wilsenack voorgevallen wonderen, die de oorsprong waren der bedevaarten, niet algemeen bekend zijn, kan het gepast wezen over een en ander hier iets mede te deelen.Ga naar voetnoot2) De pastoor van Wilsenack, Heer Johannes, had zich in Augustus 1382 naar Havelberg begeven tot bijwoning van een kerkelijk feest. Daar zijnde vernam hij dat Jonker Hendrik Von Bülow, die met den Bisschop van Havelberg in oorlog was, Wilsenack met nog een paar naburige plaatsen in brand gestoken had en hij kwam nog juist bij tijds genoeg in zijne parochie terug om de kerk te zien instorten. De pastoor nam eerst de wijk naar een dichtbij gelegen gemeente, doch keerde na een paar dagen terug, begon te graven, ruimde het puin en de overblijfselen der gesmolten klokken weg en bereikte zoo het altaar, welks eikenhouten blad geheel was verkoold. | |
[pagina XIX]
| |
Vóór zijn vertrek had Heer Johannes drie heilige hostien geborgen in een houten met zijde gevoerd kastje, dat in eene vierkante, in het altaar aangebrachte opening stond. Hij deed zich thans vele verwijten over zijne afwezigheid; ware hij thuis gebleven, hij had de nu verbrande hostien kunnen redden. Daarbij kwam nog, dat de arme parochianen geen kans zagen de verwoeste kerk te herbouwen, ook de pastoor kon niet blijven, want hoe gaarne zij hem, als hun trouwen herder hadden willen houden, er bestond geene mogelijkheid om in zijn onderhoud te voorzien. Hij zou dus voor goed vertrekken. Den nacht vóór zijne afreize lag hij met tien zijner parochianen te slapen voor een brandend vuur in een huis in den omtrek van Wilsenack. Eensklaps hoorde hij voor het huis eene kinderstem, welke hem vermaande naar Wilsenack te gaan en er de H. Mis te lezen. Dewijl hij verder niets vernam, meende de pastoor gedroomd te hebben, legde zich weer neder en sliep in. Maar weldra hoorde hij dezelfde vermaning op veel ernstiger toon herhalen. Hij antwoordde luide, te zullen gaan. Maar daardoor wekte hij een zijner parochianen, die hem over deze stoornis der rust zeer beknorde. Langzamerhand werden ook de overigen wakker en waren algemeen van oordeel, dat Heer Johannes door een vurig verlangen om nog eenmaal de H. Mis te lezen in zijne vroegere kerk, zulk een duidelijken droom had gehad, dat hij dien als werkelijkheid opvatte. Zij spraken nog lang daarover, maar sliepen tegen den morgen weder in. De priester werd toen voor de derde maal door de geheimzinnige stem gewekt en voelde tevens, dat hij met geweld bij den arm werd gegrepen, hetgeen hem eene pijn veroorzaakte, welke hem het geheele leven bijbleef. Vergezeld van de anderen ging hij naar Wilsenack en vond in de bouwvallen der kerk, het altaar gedekt met een linnen doek en daarop de drie hostien, een weinig | |
[pagina XX]
| |
geschroeid aan de kanten en met een bloeddroppel in het midden. Nadat de H. Mis gelezen was, ging men naar het naburige dorp terug en de hostien werden in de kerk aldaar bewaard. 's Nachts vertoonde zich voor die hostien een licht, waarvan niemand den oorsprong kende en dat even sterk bleef, ook toen men, onder wind en storm, de hostien in processie naar Wilsenack terugbracht. Nu volgde wonder op wonder, en reeds in 1384 kon men, gesteund door de ruim toevloeiende giften, tot den bouw van eene nieuwe kerk overgaan. De wonderen van Wilsenack bleven niet onaangevochten. Het schijnt dat de eerste tegenstand gekomen is van den Aartsbisschop van Praag, Zbyneck (Sbinko), die zeker mistrouwen had in hetgeen daar geschiedde. Hij benoemde in 1403 Joannes Huss met twee andere personen, tot commissarissen van onderzoek naar het heilige bloed te Wilsenack. De uitkomst van hun onderzoek had ten gevolge, dat de Aartsbisschop de bedevaarten daarheen, op straffe van verbanning, verbood. De Kardinaal Nicolaas De Cusa legde ook weinig ingenomenheid met het wonder van Wilsenack aan den dag, en toen hij als pauselijk legaat Nederland bezocht en te Haarlem, Leiden en op andere plaatsen preekte, ontsloeg hij allen, die geloften gedaan hadden er heen te reizen, van hun woord en raadde hun aan het heilige Sacrament in hunne parochiekerk te vereeren. Maar het een noch het ander moet veel uitgewerkt hebben, want in 1475 ijverde Johann Van Dorsten, Doctor der Universiteit van Erfurt, weder tegen de menigvuldige bedevaarten naar Wilsenack.Ga naar voetnoot1) Bij veel tegen- | |
[pagina XXI]
| |
standers, ontbrak het echter ook niet aan beschermers. Zoo nam b.v. de Keurvorst van Brandenburg, Frederik, de zaak van Wilsenack in zijne hoede en vond in den Franciscaner Matthias Döring een moedigen medestrijder. Maar de hervorming drong inmiddels door: de regeering van Wilsenack beriep in 1542 een protestantsch leeraar en deze verbrandde den 28 Mei 1551 de drie bloedige hostien. |
|