Bedevaart naar Jerusalem in 1525
(1884)–Arent Willemsz– Auteursrecht onbekendRome.In de Eeuwige Stad waren het in de eerste en voornaamste plaats de graven der HH. Apostelen Petrus en Paulus welke pelgrims trokken en bezocht werden. De bedevaarten ad limina Apostolorum, zooals men zeide, zijn reeds overoud, want men leest dat in hetzelfde jaar 69 nà Christus, waarin de HH. Petrus en Paulus den marteldood ondergingen, de Oostersche christenen beproefden de lichamen dier Apostelen heimelijk weg te voeren en naar het Oosten over te brengen, en dit alleen omdat zij liever in hun werelddeel dan in het Westen de menigvuldige wonderen bij de graven dier heiligen zagen geschieden, daarheen den stroom der pelgrims wilden verleggen.Ga naar voetnoot2) Lang vóór Constantijn de Groote († 22 Mei 337) waren dan ook de bedevaarten naar de graven der Apostelen in geregelden gang en in Rome vermeerderden langzamerhand de heilige plaatsen, welke de groote aantrekkingskracht voor de pelgrims werden. De zeven hoofd- | |
[pagina XII]
| |
kerken van RomeGa naar voetnoot1), waar een schat van relieken bewaard werd, waren van oudsher geliefde plaatsen, waarheen zich tal van bedevaartgangers wendde. Om het bezoek der geloovigen in die heiligdommen aanlokkelijk te maken, werden en voortdurend door de Pausen aflaten aan geschonken, die op gezette dagen des jaars verdiend konden worden, en daar er behalve de zeven hoofdkerken in de stad nog zeer vele anderen waren, die almede door het bezit van relieken en door historische of legendarische berichten in het oog der vromen gewijd waren, werden ook aan die heiligdommen met gelijk oogmerk soortgelijke pauselijke gunsten verleend.Ga naar voetnoot2) Pepijn de korte, Koning der Franken (ao 746-768), stelde de pelgrims, naar Rome in de eerste plaats, vrij van belastingen, zoo als brug-, sluis- en pontgelden en Paus Leo III (ao 795-816) stichtte te hunnen behoeve een gasthuis bij St. Pieter (geene zieken inrichting, zoo als men naar het spraakgebruik van onzen tijd allicht zou meenen, maar wat wij onder eene herberg verstaan). De overlevering wil, dat zich in de dagen van Karel den groote vele Friezen te Rome ophielden en er wordt gesproken van eene ‘peregrinencolonie’ te Rome, welke even als die der Saxen, Franken en Longobarden aldaar, eene kerk, eene school en een gasthuis (xenodochium) voor beevaartgangers zal bezeten hebben.Ga naar voetnoot3) Men weet | |
[pagina XIII]
| |
met zekerheid dat in het jaar 1386 door een leek, genaamd Johan Peter, Dordtenaar van geboorte, te Rome een gasthuis is gesticht voor pelgrims van germaanschen stam, dat S. Maria dell' Anima genoemd werd, op dit oogenblik nog bestaat, in bloei en vrij rijk is.Ga naar voetnoot1) Het kwam door verloop van tijd bijna geheel onder duitsch bewind en hoewel, in de ao 1854 herziene statuten ook aan Hollanders gedacht wordt, is het duitsch element er overheerschende. Volgens dat reglement is het gasthuis (dat ook eene kerk bezit) open voor arme duitsche pelgrims; recht tot opname hebben de bewoners der duitsche bondsstaten, vervolgens die van Belgie en Holland. Er is dus eerst in de tweede plaats, en dan nog wel voorwaardelijk, aan de landgenooten van den stichter gedacht. Doch dit zal wel daaraan zijn toe te schrijven, dat Duitschers en Hollanders in den vreemde gewoonlijk als één volk worden beschouwd, dat ten minste tusschen hen geen scherp onderscheid wordt gemaakt. De eenige Nederlander, die op den Stoel van Petrus gezeten heeft, Paus Adriaan van Utrecht, heeft zijn graf gekozen in de kerk S. Maria dell' Anima en rust er thans nog, even als de Kardinaal Willem Van Enckevoirt, die van 1529 tot aan zijn dood in 1536, Bisschop van Utrecht geweest is.Ga naar voetnoot2) Uit al hetgeen hierboven gezegd is heeft men reeds kunnen afleiden, dat er voortdurend te Rome een tamelijk groote toevloed van bedevaartgangers was, maar er kwamen tijden dat zulk eene groote menigte pelgrims zich daarheen begaf, dat zij te nauwernood in de stad, hoe ruim deze ook ware, konden binnenkomen. Dit was voornamelijk het geval in het gulden jaar (Jubilaeum), hetgeen naar men algemeen aanneemt, voor het eerst onder | |
[pagina XIV]
| |
Paus Bonifacius VIII in het jaar 1300 gevierd is, om de honderd jaren zou plaats vinden, doch naderhand op elke 50- later op elke 25 jaren vastgesteld werd. Bij die gelegenheid waren te Rome de groote aflaten te verdienen en de eerste maal was de toegevloeide schaar van pelgrims zoo groot, dat men in de straten zich schier niet kon bewegen en er overal een verschrikkelijk gedrang was. Bij al die bezwaren en ontberingen, kon echter de bedevaart voor de toenmalige geslachten niet geheel en al onvruchtbaar zijn. In een tijd, waarin men maar zelden uit reislust of leergierigheid naar den vreemde ging, en de afscheiding, waarin de volken tegenover elkander stonden, veel grooter was dan in onze dagen, werden menschen van alle standen en landaard door haar tot elkander gevoerd; en die van Rome en andere plaatsen, waar het licht dier eeuwen scheen, huiswaarts keerden, konden een schat van nieuwe gedachten en ervaringen, en niet zelden ook boeken en andere nuttige voorwerpen met zich brengen, waardoor de beschaving uit verwijderde streken overgebracht werd, om straks onder de landgenooten gezegende vruchten te dragen.Ga naar voetnoot1) |
|