Bedevaart naar Jerusalem in 1525
(1884)–Arent Willemsz– Auteursrecht onbekend
[pagina I]
| |||||||||
De bedevaarten in den ouden tijd.
| |||||||||
[pagina II]
| |||||||||
hij drie mannen zal ontmoeten ‘die opwaarts gaan tot God te Bethel’ vinden wij bevestigd, dat Bethel de bedevaartplaats van het uitverkoren volk Gods gebleven is. Tengevolge van het gebod aan Moses (Deut. XVI. 16) moesten alle mannelijke Israelieten drie malen in elk jaar voor God verschijnen in de plaats welke de Heer zou uitkiezen: daarin vindt zijn oorsprong, de opgang der Joden naar Jerusalem, waarvan men meermalen in de H. Schrift melding ziet makenGa naar voetnoot1) en ieder weet, dat eenmaal Jesus in zijne teere jeugd bij dergelijke bedevaart te Jerusalem achterbleef en eerst na drie dagen in den tempel werd wedergevonden. Zoo nu bij de Joden van het oude verbond Jerusalem de plaats bij uitnemendheid was om te aanbidden, ligt het voor de hand, dat onder de nieuwe wet de Christenen reeds zeer vroeg werden aangetrokken tot de stad waar het mysterie der Verlossing was volbracht en welke alom door zoete herinneringen aan onzen Heer Jesus Christus was geheiligd. Het bleef niet slechts bij wenschen maar men begaf er zich metterdaad ook heen, en die bedevaarten werden allengkens uitgebreid tot velerlei plaatsen zoowel in het heilige Land, als in Rome waar de zetel der R. Kath. kerk door Petrus was gevestigd, en verder overal heen, waar de bodem nog week was van het bloed der geloofsgetuigen van Christus of de roem van de machtige werken der heiligen voortleefde. De H. Hieronymus (Ao 331- † 30 Sept. 420) wordt gerekend onder de eersten, die van pelgrimstochten naar Jerusalem gewag maken. Hij verhaalt van het groot aantal Bisschoppen, Martelaren en christelijke redenaars, die sedert de Hemelvaart van Jesus tot op den tijd dat hij schreef naar Jerusalem waren gekomen, dewijl zij meen- | |||||||||
[pagina III]
| |||||||||
den, niet vroom genoeg te zijn, minder wetenschap te bezitten, niet voldoende van den geest Gods doordrongen te wezen, tenzij ze Christus op die plaats hadden aangebeden, waar voor het eerst het Evangelie des vredes, van het Kruis is gepredikt.Ga naar voetnoot1) De H. Hieronymus kon met zooveel gezag spreken, dewijl hij-zelf die bedevaart had volbracht en in het heilige land, te Bethlehem, zijne vaste woonstede had genomen. Ik meen hiermede genoegzaam het overoud herkomen der bedevaarten te hebben aangetoond en zal later allicht de gelegenheid vinden meer uitvoerig over verschillende bijzonderheden te spreken.
Wie eene bedevaart ondernam werd bij menschen heugenis een Pelgrim genoemd (latijn: Peregrinus) en de tochtzelf heette eene Pelgrimagie (latijn: Peregrinatio). Dat woord Pelgrim had oudtijds niet alleen de engere beteekenis van bedevaartganger, maar de meer algemeene van vreemdeling, reiziger, zwerver,Ga naar voetnoot2) (van peregre, per agrum). Zoo leest men:
| |||||||||
[pagina IV]
| |||||||||
De pelgrimagien werden onderscheiden in groote en kleinere. De groote waren die naar Jerusalem, Rome en St. Jacob in GalicienGa naar voetnoot1), de kleinere waren dezulken, welke naar later vermaard geworden heiligdommen werden ondernomen. Want, naar gelang de Katholieke kerk door verloop van tijd meer vrome mannen en vrouwen die in deugd hadden uitgeblonken in de rij van hare heiligen opnam en overblijfselen welke tot Jesus Christus, Zijne moeder, de martelaren enz. waren terug te brengen, vooral na de kruistochten over westelijk Europa verspreid raakten, in diezelfde mate nam het getal der bedevaartplaatsen en bedevaarten toe en werd de gelegenheid ruimer, zich eene meer volkomen vergiffenis van zondenstraffen te verwerven of de voorspraak der vrienden Gods zekerder te verkrijgen. Het volksgeloof toch meent, en daar dient met eenigen nadruk op gewezen te worden, dat vooral pelgrimagien, zoo zij met een rouwmoedig hart worden ondernomen en volbracht, bij uitnemendheid geschikt zijn om de geestelijke gunsten, waarvan zoo even gesproken is, op eene afdoende wijze te verwerven en dat vooral dit middel dienen kan om groote zonden uit te wisschen. Zoo de pelgrimagien tweeërlei waren, de pelgrims werden in drie soorten verdeeld en wel 1o stervenden, die hunne laatste rustplaats in een of ander heiligdom hadden gekozen; 2o degenen, die de bedevaartplaatsen uit zuivere godsvrucht bezochten, 3o boetelingen, wien het verrichten van eene bedevaart als straf was opgelegd, of die haar uit vrijen wil ondernamen om vergiffenis van hunne zonden te verwerven.Ga naar voetnoot2) | |||||||||
[pagina V]
| |||||||||
Hier kunnen nog bijgevoegd worden de lieden, die ter kwijting van geloften ten tijde van gevaren, tot herstel van eene geknakte gezondheid of ter genezing van lichamelijke kwalen, een pelgrimstocht gingen verrichten. Meermalen schonken zij aan de kerk of kapel waar zij meenden hun behoud te hebben gevonden, namaaksels van die ledematen waarin zij geleden hadden, b.v. oogen, handen, voeten en dergelijken, van goud of zilver vervaardigd, welke ex voto's genoemd en gewoonlijk aan het gewelf opgehangen werden.Ga naar voetnoot1) Ook verhaalt de H. Augustinus van een gebruik onder de pelgrims, om wonderbare genezingen, welke op de in bedevaart bezochte graven der martelaren, aan hen waren geschied, in schrift te brengen en die boekjes ter stichting, aan het volk ter lezing te geven of te doen voorlezen.Ga naar voetnoot2) Het gewaad der pelgrims bestond in een korten onderrok reikende tot over de heupen, en sluitende om het middellijf met een gordel. Daaraan hing ter zijde de pelgrimsflesch, veelal bestaande uit een uitgeholden kalabas of pompoen. Een groote rozenkrans of paternoster werd over den rechter schouder gedragen, en over het ondergewaad een tot aan de knieen reikende bruinen of grauwen mantel met breeden kraag (pellerien), waarop drie groote schelpen (zoogenaamde St. Jacobsschelpen) waren vastgehecht. De pelgrim droeg een grooten hoed met drie dergelijke schelpen van onderen tegen den breeden rand en hield in de hand een langen staf van boven eindigende in een knop of kruis, van onderen in eene punt, en waaraan ruim halverwege een kogel, somtijds ook de | |||||||||
[pagina VI]
| |||||||||
kalabas hing.Ga naar voetnoot1) Alvorens de bedevaartganger vertrok, ontving hij in de kerk voor het altaar uit de handen des priesters den pelgrimsstaf en den kalabas, en werden bij die gelegenheid gebeden verricht voor het welslagen en beklijven der pelgrimagie.Ga naar voetnoot2) Althans er is een tijd geweest, dat dit aldus geschiedde, maar dat deze goede gewoonte later wat in onbruik is geraakt, valt wel te vermoeden. Men zal reeds tot de gevolgtrekking zijn gekomen dat niemand er zich over verwonderen mocht, in de middeleeuwen op de heirwegen van Europa alom pelgrims te ontmoetenGa naar voetnoot3), doch niet in al die bedevaartgangers had men geloovigen te zien, die soms verre en moeizame tochten gingen ondernemen. Er waren er onder, (het is reeds met een enkel woord gezegd) en hun getal zal niet gering zijn geweest, die vergrijpen tegen het wereldlijk gezag hadden te boeten, die uit de stad en het land hunner vaderen waren gebannen en niet mochten wederkeeren, aleer zij, als straf voor gepleegd geweld of andere misdrijven, eene pelgrimagie naar een of ander heiligdom hadden volbracht. Ten gevolge hiervan kwamen de vrome en rechtzinnige pelgrims dikwijls in kwaad gezelschap, en vond men op de bedevaartplaatsen veel slecht volk, een samenraapsel uit allerlei rassen en talen, dat men niet kon ontwijken.Ga naar voetnoot4) Indien dus de geestelijkheid van | |||||||||
[pagina VII]
| |||||||||
den eenen kant reden had zich te verblijden over de godsvrucht der geloovigen, die hen lange en moeilijke reizen deed aanvaarden ter eere Gods en Zijne heiligen, van de andere zijde zag zij niet zonder groote bezorgdheid, hoe de goede zeden gevaar liepen en er juist op de bedevaartplaatsen, somtijds strikken voor de deugd werden gespannen, die niet ieder bleek te kunnen ontgaan. Reeds zeer vroeg en wel door den H. Hieronymus werd de bedevaart naar Jerusalem allen niet onvoorwaardelijk aangeprezen en wel bepaald wenschte hij de monniken er van verwijderd te houden, omdat de geestelijke geloften, die zij hadden afgelegd, de verplichtingen welke zij hadden aangegaan, bij eene samenstrooming van allerlei landslieden, gevaar liepen.Ga naar voetnoot1) Het Concilie van Châlons-sur-Saône (9 Juni 813) schreef ten aanzien van de bedevaarten naar Rome de grootste behoedzaamheid voor, omdat onder degenen die daar kwamen, vele geestelijken en geordende personen waren, die er hunne plichten om verzuimden, machthebbenden die er de minder vermogenden om verdrukten, armen die in dergelijke tochten voorwendsels vonden tot bedelarij. Ook het Concilie van Selingenstadt (Ao 1022) trachtte die bedevaarten te beperken. En welk goed hart Karel de Groote den pelgrims ook toedroeg, schreef hij toch in zijne frankische wetten, het volgende tegen de rondzwervende bedevaartgangers: ‘Item, ut isti Mangones, et Cogciones, qui sine omni lege vaga- | |||||||||
[pagina VIII]
| |||||||||
bundi vadunt, per istam terram non sinantur vagari et deceptiones hominibus agere. Nec isti nudi cum ferro, qui dicunt se data sibi poenitencia ire vagantes. Melius videtur: ut, si aliquod inconsuetum et capitale crimen commiserint, in uno loco permaneant laborantes, et servientes, et poenitentiam agentes, secundum quod sibi Canonice impositum sit.’Ga naar voetnoot1) Dit voor zooveel de orde en de tucht in kerk en staat aanging. Maar ook de zorg voor de goede zeden bracht, gelijk reeds even is aangestipt, een woord in het midden, wanneer het om eene aanprijzing der pelgrimagien te doen was. Vooral vrouwen en nonnen poogde men van de groote bedevaartplaatsen terug te houden,Ga naar voetnoot2) maar moge dit in den beginne, kort na het uitvaardigen van bepalingen daaromtrent gelukt zijn, later was de stroom, naar het schijnt, niet te keeren en meermalen ondernamen geheele huisgezinnen, de dienstboden er onder begrepen, den pelgrimstocht naar Jerusalem. En wanneer men ziet, wat over een en ander door tijdgenooten al gezegd is, worden de woorden van Thomas à Kempis verstaanbaar: Pauci ex infirmitate emendantur; sic et qui multum peregrinantur, raro sanctificantur.Ga naar voetnoot3) Men zal er zich niet al te veel over verwonderen, dat het eigenlijke doel der pelgrimstochten, ter verheerlijking Gods, ter eere van de Moeder des Heeren of de andere Heiligen op eene bepaalde plaats, tot uitdelging van zonden en verwerving van meer bijzondere gunsten en genaden, in den loop der tijden, soms hevig is aangeval- | |||||||||
[pagina IX]
| |||||||||
lenGa naar voetnoot1), doch wij zullen die bestrijding laten voor hetgeen zij is, omdat, hoewel de bedevaarten, van den beginne af aan door de Kerk in bescherming werden genomen en aangemoedigd, de Kerk-zelve, de Concilien en Kerkvaders nooit blind zijn geweest voor de schaduwzijde dier goede werken. Daarom werden reeds vroeg voor bepaalde klassen van personen beperkingen gesteld en heeft het bevoegde gezag niet opgehouden, de gevaren aan te wijzen, die, tenzij met strenge waakzaamheid en tucht overen beheersching van zich zelven, uit dergelijke tochten konden voortvloeien. Hieraan knoopt zich als van zelve vast het bepaalde verbod der Kerk, om anders dan met vergunning en schriftelijke toestemming van de geestelijke overheid naar Jerusalem of Rome te trekken, ook niet naar mindere heiligdommen.Ga naar voetnoot2) Nu eens was bewilliging van den Paus, dan van den Bisschop of zijn Vicaris, gewoonlijk van den Pastoor of Kapelaan noodig. Ook kon men zich dergelijke licentien nog onderweg, hetzij te Venetie, Bologna of Padua verschaffen, maar wie, voornamelijk in den tijd der hervorming, zonder eenig verlof eene bedevaart aanvaardde, was in den ban en kon eerst door den Guardiaan in het Heilige Land er uit ontslagen worden.Ga naar voetnoot3) Deze vergunningen strekten aan degenen, welke de boven omschreven tochten in den vreemde ondernamen, tevens voor | |||||||||
[pagina X]
| |||||||||
paspoorten, opdat zij niet werden aangezien voor misdadigers, die de reis wegens strafvonnissen volbrachten.Ga naar voetnoot1) Het is niet wel mogelijk eene optelling te geven van alle plaatsen, die in den loop der eeuwen door bedevaarten bekend of beroemd zijn geworden en het komt mij voor, dat wie niet al te oppervlakkig iets over dit onderwerp wil zeggen, zich nauw getrokken grenzen moet stellen. Ook ik bevind mij in dat geval en mij voorbehoudende, over de pelgrimagien naar Jerusalem hierachter meer uitvoerig te spreken, zal ik van de overige bedevaarten er slechts weinigen aanroeren. Ik ga mij bepalen tot die welke in het Banboek der Stad Haarlem genoemd worden. Het zijn er maar enkelen in vergelijking tot het geheel, doch men kan vrij zeker wezen, dat dezen de bedevaartplaatsen waren, welke, Jerusalem uitgezonderd, in de 15de eeuw zoo binnen als buitenslands de grootste vermaardheid hadden of waarop, gelijk Mechelen, in een Jubeljaar het oog zeer bepaald gevestigd werd. Ik heb hierachterGa naar voetnoot2) eene reeks belangrijke vonnissen uit het Haarlemsche Banboek doen afdrukken, niet alleen en in hoofdzaak merkwaardig voor het onderwerp waarmede wij ons bezighouden, doch ook kenschetsende den geest der tijden waarin ze werden gewezen, de ruwe zeden der poorters, het gezag van het wereldlijk bewind, de bezorgheid en eerbied van het gerecht voor de kerk en het heilige. Men zal in die vonnissen gewoonlijk bedongen vinden, dat de veroordeelde een bewijs moest terugbrengen van het volbrengen der pelgrimagie en van enkele bedevaartgangers is het mij gelukt die briefjes te ontdekken. Soms werd nog opgelegd, dat eene of andere gift in het aangewezen heiligdom moest geofferd worden, b.v. | |||||||||
[pagina XI]
| |||||||||
een zilveren penning en in verband hiermede, meen ik ter loops te mogen wijzen op het onder pelgrims der middeleeuwen in zwang gaande gebruik, om munten te werpen in heilige putten, gelijk men er hier en daar vond.Ga naar voetnoot1) Wij komen thans tot de korte mededeeling aangaande den aard der bovengenoemde bedevaartplaatsen en vangen aan met |
|