Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen
(1715)–Daniël Willink– Auteursrechtvrij
[pagina 197]
| |
Op de Wyze: Van het Gebedt des Heeren.I.Komt alle, gy die waarlyk dorst,
Die 't pak van uw elenden torst,
Wier zondenschuld u kwelt en prangt;
Waarom uw ziel met ernst verlangt
Verkwikt te zyn, in 't worstelperk
Van dit zieldrukkend lastig werk.
| |
II.ô Zielen, die een zuivren trek
Hebt tot ontslag van uw gebrek,
Steeds hygende naar waare rust,
Daar boete dempt uw' ydlen lust;
Komt alle, komt, hier zyn bereid
De wateren der zaaligheid.
| |
[pagina 198]
| |
III.Een geestlyk water 't geen u drenkt,
En eeuwige verkwikking schenkt;
Een water, waar men zich in baadt
En zuyvert van het zonden kwaad.
Een water, dat het droeve hert
Verkwikt waar door 't vrymoedig werdt.
| |
IV.Komt alle, koopt vry zonder geld,
Hier is geen aardsche prys gestelt.
Wie d'allerarmst' is in den geest,
Koopt hier om niet en krygt het meest.
De ziel, die hier koopt melk en wyn
Zal d'allerwyste kooper zyn.
| |
V.ô Ziel, die hongert, koopt en eet,
Op dat gy van verzading weet,
Hier 's overvloed van drank en spys,
U aangeboden zonder prys,
Een voedsel 't geen de zielen voedt,
En eeuwig zalig leven doet.
| |
VI.Hier is de zwakke ziel bereidt
De melk van troost en zoetigheid;
De sterke ziel vindt vreugdenwyn
Die haar doet eeuwig vrolyk zyn;
De ziel die hongert vind haar brood,
Een spys voor eeuwgen hongersnood.
| |
VII.Komt, arme zielen, komt met vlyt,
Komt koopt en eet, komt drinkt 't is tyd,
Waar toe, waar toe, zo lang getoeft,
Hier 's alles, wat uw ziel behoeft,
Hier 's ruste, vreede, vrolykheid,
Om niet voor eeuwig u bereid.
| |
[pagina 199]
| |
VIII.Doorzie met aandagt, al het geen,
Waar g'anders geld wilt aan bestêen,
Aan 't geene dat geen brood en is,
Waar in geen spys noch laafenis
Wordt voor uw arme ziel bespeurt,
Die daar door niet wordt opgebeurt.
| |
IX.De waereld, met haar loozen schyn,
Baart maar verderf met tamp en pyn;
Het vleesch heeft haast de ziel verstikt
En in haar netten vast gestrikt.
De duivel op uw dood gestelt,
Jaagt naar uw ziel, met snood geweld;
| |
X.Wat woelt, wat wurmt gy dan beneên,
ô Mensch? wat schept g' in ydelheên
En zond' uw wellust, daar de dood
Op volgt, in plaats van hemelsbrood?
Zie uit uw oogen: slae 't gezigt,
Op my, ik ben uw Levensligt.
| |
XI.Ey hoort aandagtiglyk naar my,
Op dat uw ziel verzadigt zy
En eete ryklyk van al 't zoet,
Dat haar geheel weêr leven doet;
Verlustig uw verslagen geest,
In 't vette van dit heilryk feest.
| |
XII.Neicht uw gehoor, neicht uw verstand;
Geef my uw hart, geef my uw hand,
Ey trek die van de waereld af,
Die geeft geen brood, maar zwynendraf.
Maak dat gy zulke spys beërft,
Waar van gy eet, en nimmer sterft.
| |
[pagina 200]
| |
XIII.Ik heb om u, voor 's Vaders troon,
Het heilverbondt, als zynen Zoon,
Bevestigt, waar door gy ook zult
Gereinigt zyn van uwe schuld,
En van 't rampzaalige geweld,
Van dood en duivel. vry gestelt.
| |
XIV.Doch daar aan hebt gy dan eerst deel,
Als gy my hoort, en u geheel
Aan Godt uw Heerscher overdraagt,
Wanneer g' uw ydel doen beklaagt,
Uw zonden kent, en die belydt;
En als gy regt geloovig zyt.
| |
XV.Kom arme ziel, kom op dien voet,
Myn Geest komt zelf u te gemoet,
Die trekt en leidt u op die baan,
Waar langs gy moet ten Hemel gaan.
Ik ben u een getrouwe vriend
Die 't eeuwig heil u heeft verdient.
| |
XVI.Kom zeg ik nog, kom proeft en smaakt,
Dit zoet dat uwe ziele raakt,
Dit lieflyk water voor uw dorst,
Dees melk voor uw benaauwde borst,
Dit brood en liefelyken wyn.
Zo zult gy eeuwig zalig zyn.
|
|