| |
| |
| |
Christus Noodiginge aan alle vermoeide zondaaren.
Matth. XI. vers 28 tot 30. Komt herwaards tot My alle die vermoeyt ende belast zyt; ende ik zal u ruste geeven.
Neemt myn Jok op u, en leert van my dat ik zagtmoedig ben en nederig van herten, ende gy zult ruste vinden voor uwe zielen.
Want myn jock is zacht, ende myn last is licht.
| |
Toon: ô Heilig Zalig Bethlehem.
I.
BEdroefde ziel, die in het hart
Om uwe zonden zyt verslagen,
Die haar gevolg, de bittre smart,
Door droevig naberou voelt knagen:
| |
II.
Die wegens uwer zondenstaat,
En gants verderffelyke gangen,
Wier einde naar de helle gaat,
Met naarheid uw gemoed voelt prangen:
| |
III.
Die in des Waerelds ydelheid,
En haar bedriegelyke wegen,
Geen troost noch blydschap vindt bereidt,
Maar straf en bits verwyt geleegen.
| |
| |
| |
IV.
Die gantsch vermoeit zyt van het pak
Van uwe zwaare snoode zonden
Te torssen, met veel ongemak,
Als etterbuilen, vuile wonden.
| |
V.
Komt herwaards zonder onderscheid;
Komt alle die u vindt belaaden,
Voor u is heil en troost bereidt,
Die uwe zielen kan verzaden.
| |
VI.
Hier is voor u de waare rust:
Hier wordt gy van uw pak ontslagen;
Het strekt my tot een leevens lust,
Bezwaarde harten t'onderschragen.
| |
VII.
Ik wil den dood des zondaars niet,
Maar dat hy eeuwiglyk zal leeven,
En vry zyn van het zwaar verdriet,
Waar toe 'k my heb tot Borg gegeeven.
| |
VIII.
Wilt van uw schuld belydnis doen:
Vliedt zonden die u als verzwelgen.
Ik heb betaalt een zwaar rantsoen,
Dat al uw strafschuld uit kan delgen.
| |
IX.
Verlaat maar al uw' ydelheên
En treed voortaan op myne wegen;
Dan word gy vry van naar geween,
En erft dus, voor den vloek, myn zegen.
| |
X.
Hier is de balsem voor uw smart;
Hier kan uw ziel haar ruste vinden;
Hier is geneezing voor uw hart;
Ey komt tot my, als myne vrinden.
| |
| |
| |
XI.
Neemt, neemt het jok van myn gebodt
Op u, en laat de zonden vaaren,
Dan word gy vry van zondenslot,
Dan zal ik my voor u verklaaren.
| |
XII.
Myn jok is zagt, myn last is ligt,
Myn leering zal als honig vloeijen,
En door haar lieflyk onderrigt
U doen, als vette kalvren, groeijen.
| |
XIII.
Wat buiten my is, is verdriet,
Vernist en schynschoon vol elenden;
By my, ja my alleen, geniet
Uw ziel de rust; waar zoud g' u wenden?
| |
XIV.
Vermoeide zielen komt tot my,
Tot uw behoud ben ik gekoomen;
Hier is de ruste die men bly
Geniet, die nimmer wordt ontnoomen.
| |
XV.
De Duivel en het snood Verderf
Staan op uw ziel gestaag te loeren,
Ontvlietze, hier 's uw deel, uw erf,
Ik zal u by myn Vader voeren.
|
|