Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen
(1715)–Daniël Willink– Auteursrechtvrij
[pagina 187]
| |
Toon: Psalm 24. 62. 95 en 111.I.Waar meê zal ik, myn Godt en Heer,
U tegenkomen, die zo zeer
Tot nederbukkens ben beladen
Met vuile zonden, zonder tal,
Die onrein ben geheel en al,
En schuldig staa aan euveldaden?
| |
II.Waar meê zal ik, ô reine Godt!
My voor U buigen en zo tot
U, die regtvaardig zyt, genaaken?
Myn mond en tong, myn gantsche staat,
Vloeit van der zonden overmaat,
't Geweeten tuigt van myne zaaken.
| |
III.Myn zonden zyn zo veel en groot,
De minste zelfs verdient den dood,
Dies ben ik met my zelv verleegen;
Waar berg ik my met myne schuld,
Zo Gy naar 't regt my handlen zult?
Geheel regtveerdig zyn uw wegen!
| |
[pagina 188]
| |
IV.Uw doen is enkel majesteit
En heerlykheid, al uw beleid
Is heilig, dies de Serafynen
Hun vleuglen, wegens dat gewigt
Der heerlykheid, slaan voor 't gezigt,
Als zy voor U, hun Heer, verschynen.
| |
V.Ik ben daar tegens als een dwaas,
Een doode kreng, een stinkend aas,
Daar zonden in als wormen krielen,
Gebooren uit een zondig zaad,
Gevoedt in dertelheid en kwaad,
Dat my voor eeuwig kan vernielen.
| |
VI.Zoud Gy hem die gezondigt heeft,
Zo lang hy hier op aarde leeft,
Niet nu, noch dan, maar alle dagen,
Die daar van overtuigt in 't hert,
Ook by zig zelfs beschuldigt werdt,
Regtvaardig Godt, voor U verdragen?
| |
VII.Myn hart en geest is gansch ontstelt,
Myn moed is heel ter neêr gevelt,
'k Heb niets, myn Godt, waar op te roemen,
Het allerbeste van myn doen
Is gantsch bevlekt, wil my behoên,
Ik kan myn schuld onmooglyk noemen.
| |
VIII.Wat zal ik doen, waar zal ik gaan?
Wat spoor staat my nu in te slaan?
Hoe zal ik best 't verderf ontloopen?
Waar vind ik 't end van myn verdriet,
En smert, om 't kwaad door my geschiedt?
ô Heer 'k zal op genade hoopen.
|
|