Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen(1715)–Daniël Willink– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 180] [p. 180] De mensch Komt voort als een bloem ende wordt afgesneeden. Vyfde zang. Op den zelven Toon: Als vooren. I. De mensch, een stapel van elenden, Gebooren uit een zwakke vrouw, Vol onrust waar hy zig mag wenden, Ryst als een bloem, die, door den douw Bevogtigt, uit de zwarte kluyten Allengkens teeder op zal spruyten. II. Zy prykt met uiterlyke kleuren, Al zagtkens ryzend' op haar steel, Tot zy haar ongemeene geuren En verwen geeft in haar geheel, Waar mee zy koninklyk zal brallen, Maar in een oogenblik vervallen. III. Daar legt dan al 't sieraad verslagen, Voor 't oog verdweenen als een niet, 't Geen 's morgens pronkt' in welbehagen Is 's avonds wech gelyk men ziet, Door wind of schielyk' onweêrvlagen, En stormen in het zand geslaagen. IV. Wat is de mensch meer als de bloemen, De bloemen van een schoonen hof, Die in geen tyd nog uur kan roemen Op rykdom, eer, op staat, nog lof; Die als het gras word afgesneeden, En met den voet als stof vertreeden? [pagina 181] [p. 181] V. Die als de vogels en de visschen, Gevangen in 't gespreide net, Niet op den list en aanslag gissen, Die hun de dood te doodlyk zet, Waar in zy blindlyks heengedreeven Verliesen schoonheid, goed en leeven. VI. Terwyl de mensch van aart hoogmoedig En trots op ydel' ydelheid, Door waan verblind is, schoon hy spoedig Ylt naar het graf hem voorbereidt; Naar 't graf, daar duizend wormen krielen, Die 't overschot wel haast vernielen. VII. Wanneer geen Prinssen noch geen Ryken, Geen armen boer, of edelman, Geen zot, geen wyzen, uit de lyken, De mensch meer onderscheiden kan. Want is het stof tot niet vervloogen, Zyn 't dorre beendren voor onz' oogen. Vorige Volgende