Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen
(1715)–Daniël Willink– Auteursrechtvrij
[pagina 174]
| |
II.Hy is in zonden eerst ontfangen,
Uit vleeschelyke liefdens lust;
De dragt doet zyne moeder prangen
Door pyn en neepen zonder rust;
Hy blyft in 't duister opgeslooten,
Tot hy op aard' wordt uitgestooten.
| |
III.Dus wordt hy hier onrein gebooren,
Van regt en deugd geheel ontaart,
Door Adams zonde gants verlooren,
In pyn en bittre smart gebaart,
Vermengt met ween en heete traanen,
Die hem den weg ter waereld baanen.
| |
[pagina 175]
| |
IV.Uit eene Vrouw die vol van zonden,
En vuile zielesmetten is,
Die ook strafschuldig wordt bevonden,
Ja onder de verdoemenis;
In haar natuurstaat, vol gebreeken,
Indien z'er zorgloos in blyft steken.
| |
V.Een menschenkind, dat hier op aarde
Niet meer is dan een worm geägt;
Of als een made, van geen waarde,
Die niet bestaat door eigen kracht;
Een stofken, dat niets op kan weegen,
Wanneer 't is op de schaal geleegen.
| |
VI.Die van zyn Ouders zal beërven,
Het gantsch afschuwlyk zondenbeeld;
Een reeks elenden, ziekten, sterven,
Daar hy met t' ydelst' ydel speelt
En zwoegende den last zal dragen
Der Oudren in veel bittre dagen.
| |
VII.Elendig schepsel, dit 's uw weezen,
Uw afkomst en geboortestaat,
Die als de beesten, buiten vreezen,
Zo dommelyk ter slagtbank gaat,
Terwyl de tyd van 't korte leeven
Wordt als een schaduw weg gedreeven.
|
|