Jesaia XL Vers 26. Heft uwe oogen op om hoog, ende ziet wie deeze dingen geschaapen heeft, die in getal haar heir voortbrengt: dieze alle by name roept, van weegen de grootheid zyner krachten, ende om dat hy sterk van vermoogen is, daar en wordt 'er niet een gemist.
Toon, Tranquille Coeur.
I.
ô Zilvre Maan die aan het dak
Des Hemels d'Aarde komt verlichten,
En in dat ongemeeten vak,
Volvoert uw voorgestelde plichten,
Die als Vorstin by 't heir der heldre sterren praalt,
Van waar uw ligt ook daalt.
II.
ô Starren, die zo tintlend schoon
Gloort als gesleepe diamanten,
Aan 't hoog gewelf gestelt ten toon,
Met flikk'rend ligt aan alle kanten,
Hoe luisterryk bralt gy op uw azuuren veld,
Waar in gy zyt gestelt:
III.
Verlichters van den duistren nagt,
ô Baakens op de woeste baaren,
Verkondigsters van 's Heeren magt!
En die Godts wysheid kunt verklaaren
Wyl uwe schoonheid zo uitmuntend heerlyk praalt,
En lof aan God betaalt.
[pagina 77]
[p. 77]
IV.
Hoe glansryk moet die ruime zaal
Des Hemels dan van binnen schynen,
Waar in de nagt en alle kwaal
Der aardsche tegenheên verdwynen,
Daar niet dan blyschap, rust, en eeuw'ge vreugde woont;
Daar Godt zyn heil betoont.
V.
o Schepper, die dit Hemels heir
Zo kunst- en glans-ryk wist te stigten,
Om d'aardkloot en het ruime meir,
Ja duistre nagten te verligten,
Geef dat uw Geest voortaan zyn zaligmaakend licht
In my, zyn lampe, sticht.
VI.
Dan zal myn hart, dan zal myn mond,
Vol blyschap, in den Heer opspringen;
Dan zal myn ziel op goeden grond,
Ter eere van haar Bondgodt zingen,
Verlicht, ô Hemels licht, hoe langs hoe meer myn hert,