Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen
(1715)–Daniël Willink– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
Op de Maate van Psalm 65. en 72.I.Nu is de blyde tyd gekoomen,
Die ons den dag verjaart,
Den heugelyksten, voor de Vroomen,
Hun meer dan and'ren waard.
De Heiland Jesus is gebooren,
Gedaalt van 's Vaders troon,
Als onzen Middlaar uitverkooren,
Godts eengebooren Zoon.
| |
II.Een Wonder boven alle wond'ren,
Daar geen vernuft by heeft!
Godt komt zich in het vleesch afzond'ren
Op aarde, daar Hy leeft;
Waar na d' Aardsvaders met verlangen
Reikhalsden in hunn' tyd.
Hy komt met duizend Englezangen,
Om zyne komst verblydt.
| |
[pagina 79]
| |
III.Myn hart zal zich ter Feest bereiden
Op deezen grooten dag,
Om d'Eer van Jesus te verbreiden
Met ernst en diep ontzag:
Juicht, Christenen, nu voegt geen weenen!
Toont blyschap in den geest,
Nu onze Heiland is verscheenen,
Die eeuwig is geweest.
| |
IV.Hy komt om 's Vaders welbehagen
Gewilliglyk te doen,
Om onze zond' en straf te dragen,
En zich tot een rantsoen,
Voor ons, zyn Vader voor te stellen,
Op dat in eeuwigheid
Geen dood noch duivel ons mogt kwellen,
Dit 's 't heil, door Hem bereid.
| |
V.Hy komt om 't eeuwig zalig leeven,
Aan hun, die in den dood
Geleegen zyn, uit gunst, te geeven,
En hen van hunnen nood
Te vryen: want het was beslooten
In d'Eeuw'ge Vreederaad;
Hy komt gelyk een rys gesprooten
Uit Vader Davids zaad.
| |
VI.Komt blinde, komt verharde Jooden!
Komt hier, ay ziet en hoort,
Hier word u Jesus aangebooden
Naar het Profetisch woord,
Uit Judaas Stamme voortgekoomen,
Gebooren uit een Maagd,
Veragt, vervolgt, tot Heil der vroomen,
Daar Bethlem roem op draagt.
| |
[pagina 80]
| |
VII.Uw Vadren lang voorzegt voor deezen,
Geschaduwt door de Wet,
De Mensch gelyk in stal en weezen,
Doch rein en onbesmet;
Laat zyn geboort' u, schoon op aarde
Gering, niet erg'ren, neen,
Hy is en blyft de Godt van waarde,
Vol glorie, anders geen.
| |
VIII.Ey ziet, hoe duizend duizend' Englen,
Op zyn geboortetyd,
Hun lofgezangen zamen menglen,
Om zyne komst verblyd;
Ziet hoe, uit vergeleege Landen,
D'Arabers, in ootmoed,
Met hun geschenken in de handen,
Neêrvallen hem te voet.
| |
IX.Kan noch uw hart afkeerig blyven
Van Abrams Schild en Loon;
Die Vader Izaak deed beklyven,
En Jakob zynen zoon;
Die Held, die Krygsheld, die de Kind'ren
Van Isrel door zyn' hand
Verloste, dat hen niets kon hind'ren,
En voerd' in Kanaans land.
| |
X.O Godt, verligt, verligt hunn' oogen,
Beweegt hen meer en meer,
Op dat zy door 't Geloof bewoogen,
Hem kussen als hun Heer.
Laat uwen Geest dees zuiv're Waarheid
Doen zien aan 't Heidendom.
Zo word de Heiland, zo vol klaarheid,
Gepreekt, gelooft alom.
| |
[pagina 81]
| |
XI.Laat my dees Kerstyd heilig vieren
Veel beeter als voorheen;
Laat uwen Geest myn aandagt stieren
Al waar de Harders treên;
Daar zal ik mynen Jesus vinden
By zyne Moedermaagd;
En zien in slegte swagtels winden,
Die 's Hemels luister draagt.
| |
XII.O Jesus, die in 't vleesch verscheenen
Zyt als een sterflyk mensch,
Ach wil my doch met U vereenen,
Door uwen Geest, myn wensch.
Op dat ik U alleen ter Eere
Mag leeven, hier op aard';
Want buiten U, myn Godt en Heere,
Is my niets nut noch waard.
|
|