Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen
(1715)–Daniël Willink– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
Toon: Bel Iris.I.Laat ons nu verheugt in 't hart,
Godt ten prys, een lofzang zingen,
Met de stem ten Hemel dringen,
Buiten allen ramp en sinart,
Daar de boomen en de bloemen,
Daar de vogels en 't gediert,
Schoon zy stom zyn, echter roemen
Hem die schiep al 't geen hier zwiert.
| |
II.'t Blomperk, dat in schoonte praalt
En den roem des Hofs kan haalen,
Zal de wysheid ons afmaalen,
Daar zyn glans en ciersel straalt,
Van den Schepper, die de kleuren,
Zo verscheiden als een gloed,
Aan de bloemen schenkt, en geuren
Zo verkwikkelyk als zoet.
| |
[pagina 73]
| |
III.'t Leven van een sterflyk mensch,
Hoe vol wysheid en vermoogen,
Hoe ontzachlyk voor elks oogen,
Hoe volmaakt naar zynen wensch,
Wordt gelyk een bloem verslagen,
Die noch in den morgenstond
Geur en siersel stond te dragen,
Maar die 't avond-uur verslondt.
| |
IV.Zie de boomen in hun perk,
Groot' en kleene, cierlyk pryken,
Die men mach met recht gelyken
By Godts uitverkooren' Kerk,
Daar men Eiken, daar men Ceed'ren,
Daar men plant en spruiten vindt,
Zo wel kragtigen, als teed'ren,
Elk nochtans des Heeren Kind.
| |
V.Bloeit de Boomgaard op zyn' tyd,
't Zyn beloften van hun vrugten,
Daar de Hoveniers naar zuchten,
Voor hun werk, en nyvre vlyt;
Laat ons van die boomen leeren,
In den welgeschikten Hof,
Vrugt te dragen, Godt ter eeren,
Die ons schiep uit aard en stof.
| |
[pagina 74]
| |
VI.Yder boompje draagt zyn vrugt,
Om zyn Heer voor 't goed te kroonen,
En zyn eigenschap te toonen,
In deez' openbaare lucht,
Waardig in den Hof te praalen:
Zou de mensch dan hier op aard,
Godt ook niet zyn plicht betaalen,
Levende zyn zegen waard?
| |
VII.Let eens op het zacht geluit,
Van de vogels, die met klanken
Hunnen Godt en Schepper danken,
Door hun zang en zoet gefluit:
Daarze vry van aardsche kommer,
Met een wonderbaaren lust,
Onder d'aangenaame lommer,
Schaat'ren vrolyk en gerust.
| |
VIII.Wie zou niet veel liever, met
Dit gevogelt', opwaarts zweeven
Naar zyn Godt, zyn licht en leven,
Op de waare deugd gezet:
Als in onderaardsche hoolen,
Met de mollen in den grond,
In het duistere te schoolen,
Daar men nimmer blyschap vondt?
| |
[pagina 75]
| |
IX.Zie den Hemel, zon of maan,
Of de flonkerende sterren,
Die nooit in haar orde werren,
Met haar glans en luister staan;
Denk dan eens hoe schoon 't daar boven,
In den Hemel zelfs, moet zyn,
Daar men Godt volmaakt zal looven,
Buiten aardsche zorg en pyn.
| |
X.'t Noestig Bytje vliegt en zweeft,
Om den honig te vergaêren,
Uit de bloemen en de blaêren,
Die het ons tot voedsel geeft:
Zouden wy dan, die geschaapen
Zyn met redelyk verstand,
Hier geen zielenvoedsel raapen
Uit het geen hier is geplant?
| |
XI.Laat ons uit al 't geen hier staat,
Altyd deezen voorraad haalen,
Dat wy aan Godt dank betaalen,
Die 't ons geeft in overmaat;
Laat ons uit de Schepslen leeren
Onzen plicht om dienst te doen:
Om te leeven Godt ter eeren,
En ons voor het kwaad te hoên.
|
|