Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen
(1715)–Daniël Willink– Auteursrechtvrij
[pagina 69]
| |
Op de Wyze: O Heilig Zalig Bethlehem.I.Hoe blinkt de kristallyne vloet
Met zyne kabbelende stroomen,
Waar meê hy al den gront begroet,
Bespoelende de groene zoomen;
| |
II.Daar hy het land op zynen buit,
Den spartelenden visch, komt nooden,
Met deun geraas en zacht geluit,
Langs malsche vette klaverzooden;
| |
[pagina 70]
| |
III.Gereed, ten dienste van den mensch,
Aan hem zyn volheid meê te deelen,
En boven zyn waardy, naar wensch,
Met aangenaame spys te streelen.
| |
IV.O Godt, Gy die het aardsche rond,
En zyne volheid, hebt geschapen,
En tot gebruik den mensch gegondt,
Om daar zyn voedsel uit te rapen;
| |
V.Gy die de wilde woeste zee,
Hebt van het vaste land gescheiden;
Daar Gy het wild' en tamme vee
Laat in de vruchtb're beemden weiden;
| |
VI.Bevochtigt door het vloeib're nat
Der vlugge stroomen en rivieren,
Die uit de zee, dat watervat,
Als straalen om den aardkloot zwieren:
| |
VII.Of keeren naar hun oorsprong toe,
Op tyd en perk hun voorgeschreeven,
Des vlietens nog des stroomens moe,
Maar onophoudlyk voortgedreeven:
| |
VIII.Daar duizend visschen onder een,
In dezen glazen boezem, snellen,
Waar uit men uwe Mogentheên,
O Godt, met aandagt kan vertellen.
| |
[pagina 71]
| |
IX.Wat is de mensch, dat Gy, ô Heer,
Uw Scheps'len hem ten dienst wilt schenken,
En uit uw volheid, tot uw eer,
Hem weet te spyzen en te drenken.
| |
X.Ach dat myn hart volvaerdig wierdt,
Om U, als Oorsprong aller dingen,
Door uwen Goeden Geest bestiert,
Godvruchtiglyk ter eer te zingen:
| |
XI.Op dat ik van ondankbaarheid,
Voor U, bevrydt mogt zyn bevonden,
En, door uw goedheid toebereidt,
My hoeden mogt voor snoode zonden!
| |
XII.Wasch my, door 't water der Genaê,
Van alle myn' onzuiv're smetten,
Dat ik uw goedheid gade slaa,
En stier my naar uw' heil'ge Wetten.
|
|