Op den Lusthof van Christelyke dank - en bedezangen Van den Heere Daniël Willink
O Lusthof vol aanlokk'lykheeden!
O ziels gebed, met Zang gepaart!
Wie kan naar eys uw Heyl ontleeden;
Dat volle Vreede en vreugde baart:
Gebed! dat d'Oogen na den Heemel,
De ziel tot God verheffen doet,
En d'Aandagt, dwers door 't Aards geweemel,
Op pligt en Liefde vestigt. 't Zoet
Van uw verrukkelyke klanken
Zig boven 't Aardse meer verheft,
Als rype vrugt van Wyngaardranken,
De Galle en Alsem overtreft.
Uw vrugt is schoon; uw Reinheit teeder:
Ligt wierde uw Lof door my gekrenkt,
Des laat ik die voor Willink's veeder,
Waar door ge uw Lekkernyen schenkt.
Wie lust heeft, proev; doorlees dees blaad'ren,
Waar onder 't ooft in ryke maat,
Verschuylt. Hier kunt ge een voorraad gaad'ren,
Die eeuwig blyft, en nooit vergaat.
Maar dient met scherpe en doorsiende Oogen,
En met een Nedrig leersaam hert,
(Dat wagtende op Gods Alvermoogen,
Van 't mistig Self, ontslagen wert,)
Gezogt te zyn, en afgeleezen,
Bewaart, in toeleg om geheel
Voor God te zyn, tot God te weezen.
Dit wensch ik, Leeser, zy uw deel.
En gy, ô Willink, die uw snaren,
En Zangen, stelt op hemeltoon;
God geeve u, rustig voort te varen,
En al Zyn volhevt tot uw loon.
|
|