Nalatenschap. Dicht- en toneelstukken

(1856)–J.F. Willems– rechtenstatus



[pagina 85]
Aen den heer Norbert Cornelissen, by het hem gegeven feestbanket, in den casino, te Gent, den 16 july 1837.aant. Onder 't luide feestgejoel, U ter eer hier aengeheven Uit verschuldigd dankgevoel, By den lofkrans u gegeven, Hecht ik ook, hoe zwak van toon, Nog een bloemtjen aen uw kroon. 'k Zong weleer een herderslied Aen den ryken boord der Schelde; 'k Werd er door uw gunst bespied, Die my dichterroem voorspelde,
[pagina 86]
En 'k begaf me, op uw vermaen, In de gladde letterbaen. Ja, gy waert de Fonteinist, Die ter hoefbron my deedt laven, Die me in kunst hebt vergewist - Uitgelokt tot hemelgaven! Immer bleef uw milde zorg Voor myn onvermogen borg. Had ik niet den naem verdiend, Dien gy my zoo vroeg woudt geven, 'k Draeg den eernaem van uw vriend In den avond van uw leven, En geen wislend lot, geen graf Neemt my ooit dien eernaem af! Billyk voeg ik dan myn stem By den lof der Gentenaren, Die u hier, met liefdeklem, 't Innigst zielgevoel verklaren, En in Flora's frisschen tuin Bloemen vlechten om uw kruin. Gentsche bloemen sieren 't hair, Dat voor gentsche kunstmin grysde. En waer leeft de kunstenaer Wien uw pen geen eer bewysde? Roepe een ieder, die u kent: Leef nog lang tot roem van Gent!