5
- ‘O! Heere mijn, laet my mijn sonden
Tot allen tijd beschreyen fijn;
Verlicht mijn hert, om te doorgronden
Die wonden swaer der ziele mijn.
6
O! Heer mocht ick U recht beminnen,
Uyt 's herten grond met liefde puer;
Sterck my met kracht om te verwinnen
Mijn sinnen wild en zeden stuer.
7
Heer Jesus, leer my mijn wil breken,
Al valt 't my somtijds hard en zwaer;
Want ick sie hier seer veel gebreken:
Dat ick met rust U volge naer.
8
Wilder als wild heb ick gesongen.
Nu keer ick tot Godt en sijnen throon;
Want Godes geest heeft my bedwongen,
En my getemt met g'nade schoon.
9
Nu dan mijn ziel, in al uw dagen
Geeft uwen bruydegom eer en lof.
Soeck Hem in deuchd reeds te behagen.
Adieu dan wereld asch en stof.
10
Heer Jesus, mijne recompencie,
Als Ghy komt oordeelen in den troon,
Dat ick magh hooren Uw sentencie:
‘Kom hier mijn Bruid, ontfang uw kroon.’
[Een Geestelijck Lust-hoofken (1685), in-8o, bl. 132. Dit lied is een diergene welke tegenover wereldsche gezangen gesteld werden, en zelfs met dezelfde woorden als deze begonnen. De lezer herinnert zich nog het Wilder dan wilt, hicrvoren bl. 216 en volg. opgenomen.]