Oude Vlaemsche liederen
(1848)–J.F. Willems– Auteursrechtvrij
[pagina 223]
| |
XCII.
| |
[pagina 224]
| |
3
Ik groetese vriendelijken
En bood haer goeden dag;
Sy dede my desgelijken,
Die my troost geven mach.
‘Schoon lief, ik bid een bede,
Dwelk reine liefde prijst,
Dat gy geen dorperhede
Mijn lichaem en bewijst.’
4
- ‘En wilter niet af spreken,
Want u sal niet misschien;
Ik sou ter dood het wreken
Sage ik u ongelijk bien.’
- ‘Schoon lief, tot uwer schaden
Hebdy me gevonden hier,
Schoon lief, wy sijn verraden;
Ons vyanden komen hier
5
Al uit mijns vaders hove,
Dat vol verraders staet.’
- ‘Maria tot een loveGa naar voetnoot1
Wilt my nu geven raed!’
- ‘Den raed dien ik sal vinden
En is te mael niet goed,
Gy mocht dijn leven enden
En storten dijn jong bloed.’
6
- ‘Schoon lief, om uwent wille,
So wilic sterven de dood:
Die verraders swijgen stille,
Sy sijn my over 't hoofd.
Ik wilse gaen bestormen
En maken groot geschal:
Mijn lichaem hoort den wormen,
Dwelk ik hun geven sal.’
| |
[pagina 225]
| |
7
Men ging er stormen, strijden;
Haer liefste bleef er dood.
‘Waer sal 'k nu gaen of rijden?
Nooit vrouw in grooter nood.’
Sy is van rouw gestorven.
Wanneer sy sach sijn bloed,
En heeft de dood verworven
In sulken tegenspoed.
[Door Willems afgeschreven uit het hem toebehoord hebbende liedekenboek van 1635, thans overgegaen aen de burgondische bibliotheek. In den Blyenberg, bl. 89, en by Camphuisen, bl. 22, staet dit lied als melodie aengegeven. Die iets nader weten wil over den dichter, leze het laetste couplet van Nr 22 in bovengemelden bundel.] |
|