Oude Vlaemsche liederen
(1848)–J.F. Willems– Auteursrechtvrij
[pagina 72]
| |
[pagina 73]
| |
1
Wilhelmus van Nassouwen
Ben ik van Duytschen bloet,
Het Vaderlandt getrouwe
Blijf ik tot in den doot,
Een Prince van Oraengien
Ben ik vry onverveert,
Den Coninck van Hispaengien
Heb ick altijt ghe-eert.
2
In Godes vrees te leven
Heb ick altijt betracht,
Daerom ben ick verdreven
Om Land en Luyd' ghebracht;
Maer God sal my Regeeren
Als een goet Instrument,
Dat ick mach wederkeeren
In mijnen Regiment.
3
Lijt u mijn onderzaten
Die oprecht zijn van aert,
God sal u niet verlaten,
Al zijt ghy nu beswaert.
Die vroom begeert te leven
Bidt Godt nacht ende dagh,
Dat hy my cracht wil gheven
Dat ick u helpen mach.
4
Lijf end goet al-te-samen
Heb ick u niet verschoont;
Mijn Broeders hoogh van namen
Hebbent u oock vertoont;
Graef Adolf is ghebleven
In Vrieslant in den slach:
Sijn Ziel int Eeuwich Leven
Verwacht den jongsten dach.
5
Edel en hoogh gheboren
Van Keyserlijcken Stam,
Een Vorst des Rijcks vercoren
Als een vroom Christenman,
| |
[pagina 74]
| |
Voor Godes Woort ghepresen,
Heb ick, vry onvertsaeght,
Als een helt, sonder vreesen,
Mijn Edel Bloet ghewaeght.
6
Mijn schildt en mijn betrouwen
Zijt ghy, O Godt mijn Heer!
Op u soo wil ick bouwen,
Verlaet my nimmermeer.
Dat ick doch vroom mach blijven
U Dienaer t'alder stont,
De Tyranny verdrijven
Die mijn herte doorwont.
7
Van al die my beswaren,
End' mijn vervolgers zijn,
O Godt wilt doch bewaren
Den trouwen Dienaer dijn,
Dat sy my niet verrasschen
In haren boosen moedt,
Haer handen niet en wasschen
In mijn onschuldigh Bloet.
8
Als David moeste vluchten,
Voor Saul den Tyran,
Soo heb ick moeten suchten
Met menigh Edelman:
Maer Godt heeft hem verheven
Verlost uyt aller noot,
Een Coninckrijck ghegheven
In Israël soo groot.
9
Nae 't Suer sal ick ontfanghen
Van Godt mijn Heer dat Soet:
Daer naer soo doet verlanghen
Mijn Vorstelijck ghemoet,
'Twelk is, dat ick mach sterven
Met Eeren in het Velt,
Een eeuwig Rijck verwerven,
Als een ghetrouwer Heldt.
| |
[pagina 75]
| |
10
Niets doet my meer erbarmen
In mijnen wederspoet,
Dan dat men siet verarmen
Des Coninghs Landen goet,
Dat u de Spaengiaerts krencken,
O Edel Neerlant soet,
Als ick dat gaen bedencken,
Mijn edel hart dat bloet.
11
Als een Prins opgheseten
Met mijnes Heyres Cracht,
Van den Tyran vermeten
Heb ick den Slagh verwacht.
Die, by Maestricht begraven,
Bevreesden mijn ghewelt.
Mijn Ruyters sach men draven
Seer moedigh door het velt.
12
Soo het den wille des Heeren
Op dien tijt had gheweest,
Had ick wel willen keeren
Van u dit swaer tempeest;
Maer den Heer van hier boven,
Die alle dinck regeert,
Die men altijt moet loven,
En heeft sulcx niet begheert.
13
Seer Christlijck was ghedreven
Mijn Princelijck ghemoet;
Stantvastigh is ghebleven
Mijn hart in teghenspoet;
Den' Heer heb ick ghebeden
Uyt mijnes herten gront,
Dat hy mijn saeck wil redden,
Mijn onschult doen oorkont.
14
Oorloff, mijn arme Schapen,
Die zijt in grooten noot!
U Herder sal niet slapen
Al zijt ghy nu benout.
| |
[pagina 76]
| |
Tot God wilt u begheven!
Sijn heylsaem woort neemt aen,
Als vrome Christnen leven:
Tsal hier haest zijn ghedaen.
prince. 15
Voor God wil ick belijden,
Ende sijner grooter macht,
Dat ick tot gheenen tijden
Den Coninck heb veracht;
Dan dat ick God den Heere
Der hooghster Majesteyt
Heb moeten obedieren,
In der gherechtigheyt.
De beroemde Marnix van Sint-Aldegonde wordt te regt voor den opsteller van dit lied gehouden: zulks getuigt een tydgenoot, Willem De Gorter van Antwerpen, geboren in 't jaer dat Marnix burgemeester dier stad was. Zie myn artikel in het Belgisch Museum, I, bl. 372. Veel is er over dit lied geschreven. Ik bezit I. Verhandeling over den oorsprong en de lotgevallen van het liedeken Wilhelmus van Nassouwen [door G.J. Gales]. Amsterd., 1795, in-8o; - II. Het origineele Volkslied Wilhelmus van Nassouwen, deszelfs oorsprong, vermoedelijke dichter en noodige opheldering. Leyden, 1813, in-8o; - III. Het oude Volkslied Wilhelmus van Nassouwen, opgehelderd door eenige Aanteekeningen van G.D.J. S[chotel]. Leiden, 1830, in-12; - IV. Over het Volkslied Wilhelmus van Nassauwen, door R.H. Van Someren, met eene Bijdrage door Mr P.A. Brugmans. Utrecht, 1834, in-8o; - V. Gedachten over het oude Volkslied Wilhelmus van Nassauwen en den vervaardiger van hetzelve, door G.D.J. Schotel. Leyden, 1834, in-8o. De oude melodie staet in den Nederlandtschen Gedenck-Clanck, door Adrianum Valerium. Haerlem, 1626, langwerpig 4o, bl. 46. Er zyn zooveel coupletten als er letters voorkomen in Willem van Nassou, en elk couplet begint met eene letter van dien naem. De wyze van Charles (sommige drukken hebben van Chartres) schynt die van een oud jagtlied geweest te zyn. Zie Hoffmann von Fallersleben's Horae Belgicae, II, bladz. 100. |
|