Oude Vlaemsche liederen
(1848)–J.F. Willems– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |
2
Die heren sijn uut ghetoghen
Al in dat gulden jaer,
Si en wouden niet weder keren,
Si en waren ridder geslaen;
Te Veneghien dat si quamen,
Si maecten daer een verdrach:
Si en wouden niet weder keren,
Si en besochten dat heilighe graf.
3
Si namen daer malcander
Al bi der witter hant:
‘Wi riden nu te samen
Al door dat gulden lant.’
Si saghen int suitwesten
Al dat vergulden jaer,
Mer si waren vreemde gasten:
Te Jerusalem was haer begaer.
4
Die een here sprack den stierman toe:
‘Hout uwen anker al vast,
Bewaert u schip met staden,
Siet wel tot uwen mast!
Ghi hebt drie heren gheladen.
Het en is om gheen ghelt te doen,
Bewaert u schip van schaden,
Dat ons gheen ghebrec en coem.’
5
- ‘Schip, roer ende provanden,
Alle dinc is wel ghestelt.’
- ‘Nu stieret van den landen
Al in des Gods ghewelt,
Voor wint ende ooc voor wagheGa naar voetnoot1!
Dat meir is onghehierGa naar voetnoot2,
Wi willen vrolijc waghen,
Het ghelt ons eventierGa naar voetnoot3.’
| |
[pagina 58]
| |
6
Si seilden voor den wint
Ende ooc al voor die waghen,
Te Jerusalem aen dat lant.
Salomons tempel dat si saghen;
Si traden te Jerusalem
Al op dat Heilig Lant.
Si traden op dat Heilich Graf
Daer Maria so innich op lach.
7
‘Ghi heren! sidi daer om comen
Dat ghi ridders wilt gheslaghen sijn?
Hout uwe scharen barenGa naar voetnoot1;
Ende laet den coopman varen;
Ende voert dat sweert met recht;
Ende beschermt weduwen ende wesen!
So voert ghi een goet recht.
Nu hebt ghi edelheit ghecreghen.’
De woorden in Jan Roulans' Liedekens-Boeck, 1544; de muziek in de Souderliedekens, 1540, Ps. 141. Dat de opgenoemde drie landsheeren in het Guldenjaer 1450 eenen togt naer Jerusalem hebben gedaen, blykt uit Teschenmacher's Annales Cliviae, Juliae, etc., Arnhemii, 1638, II, fol. 272, en Van Spaen's Oordeelkundige inleiding tot de historie van Gelderland, Utrecht, 1801, in-8o, deel I, bl. 312, by welken laetsten men leest: ‘Hij [Diederick van Bronckhorst, heer van Anholt en van Batenburg] reist met den graaf van Horneo [sic, voor Hornes] naar Venetiën en verders in bedevaart naar het H. Land. Hertog Johan van Cleef komt ook te Venetiën, en zij vervoegen zich bij hem, en namen te zamen den weg aan naar Jerusalem. Hy wordt aldaar door den hertog tot ridder geslagen 1450.’ Daer behoort eene kunstmatige indeeling der woorden en dikwyls de byvoeging van een klein nootje of appoggiatura toe, om sommige coupletten van dit lied behoorlyk te zingen. Hierover handelen wy in de Inleiding, en merken nu slechts aen, dat lange regels soms de plaets van kleine bekleeden, en dat dan de betooning van het vers naer het Rhythmus der muziek moet worden geregeld. Ziedaer het raedsel onzer oude versificatie opgelost! |
|