Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 9
(1845)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 37]
| ||||||
Die eerste bliscap van Maria,
| ||||||
[pagina 38]
| ||||||
rykers vond van vóór de XIIIe eeuw; doch ik geloof er niets van. Die stukken spraken waerschynlyk van de openbare Gokelaers of Histrionen, reeds in de canones der kerkvergadering van Tours van het jaer 813 aldus vermeld: Histrionum quoque turpium et obscoenorum insolentias jocorum et ipsi animo effugere, ceterisque sacerdotibus effugienda praedicare debent. En in de decretalien van paus Bonifacius den VIIIen wordt er met verachting gesproken van geestelyken, qui clericalis ordinis dignitati non modicum detrahentes seu joculatores, seu goliardos faciunt, aut bufones. Eveneens twyfel ik aen hetgene Gramaye zegt van de Christus-oogen der stad Diest, beweerende dat die kamer ten jare 1302 zy opgerigt; wel is waer, hy noemt ze slechts Poëtarum collegium, wat nog al merkelyk verschilt van een genootschap dat tooneelspelen voor het publiek vertoont; en daer komt het hier op aen. Overigens weet men genoeg dat er byna op alle samenkomsten van rederykers twisten zyn opgerezen wegens den voorrang van deze en gene kamer, boven andere kamers, op grond van oudere instelling of herkomst. Wat doet dat, indien men geen charters of titels kan aenwyzen? Voor my, ik heb er niet één van vóór 1400 aengetroffen, schoon ik gaerne wil erkennen dat er in de XIVe eeuw, ja vroeger, wereldsche tooneelspelen in de moedertael door enkele menestrels of sprekers zyn gedicht en opgevoerd, by voorbeeld, de Abele spelen en Sotternien, door Hoffmann von Fallersleben, volgens myn afschrift, in het licht gegevenGa naar voetnoot1. De samenspraek van twee menestrels, in het Belgisch Museum, deel VII (1843), bl. 318, afgedrukt, toont duidelyk aen | ||||||
[pagina 39]
| ||||||
dat soortgelyke lieden alstoen hun zwervend leven tegen een vast verblyf in de door koophandel en nyverheid ryk gewordene steden van ons land, begonnen te verwisselen. De ware geest van gezelligheid nam meer en meer toe by de burgery, en de menschen kregen lust om onder de bannier van den een' of anderen heiligen tot confrerien of broederschappen te vergaderen. Zoo verhaelt een minderbroeder der XIVe eeuw hoe zeker theater, in een huis te Gent, ten jare 1307, met dak en zoldering instortte, terwyl men daer een dansspel uitvoerde, waer omtrent vyf honderd menschen te samen waren gekomen, en omtrent vyftig het leven lieten. Zie hier zyne woorden: ‘Eodem etiam mense (jan. MCCCVII) quidam scurrae in Gandavo, pro majori parte juvenculi et juvenculae, ad calcationem cujusdam novae areae in quadem nova domo, ex condicto ad choreizandum circiter quingenti convenientes, in tantum superius in duobus solariis et inferius in area choreizantes saltaverunt, quod, paries domus latericius et per consequens tectam ejus discompaginati corruentes, circiter quinquagenta ex eis oppresserunt, qui et statim mortui sunt, reliquis summo cum pavore evadentibus mortem, quorum tamen centum fere vulnerati sunt graviter vel atrociter interius conquassatiGa naar voetnoot1.’ Al hebben de rederykers van ouds op hun theater (in area) balletten gegeven, ik ben er verre af van onze Gentsche Fonteinisten tot het jaer 1307 te doen opklimmen. Van Wyn in zyne Avondstonden, deel I, bl. 299, en Raepsaet in een nog onuitgegeven vertoog over onze kamers van Rhetorica, schynen min of meer naer het denkbeeld over te hellen dat die kamers haren oorsprong | ||||||
[pagina 40]
| ||||||
en naem zouden ontleenen van zeker fransch Collége de Rhétorique, te Toulouse. Immers, de geschiedschryver Velly, sprekende in het achtste deel van zyne Histoire de France, p. 143, over het ten jare 1323 ingestelde Gezelschap des jeux floraux, beweert dat hetzelve in 1356 den naem van Collége de Rhétorique bekwam, wat echter uit geen der akten van dat genootschap kan worden opgemaekt. Het hiet la très-gaie Compagnie des sept Troubadours de Toulouse (La sobregaya Companhia dels sept Trobadors de Tolosa), of le gai Consistoire, op les Mainteneurs du gai Savoir, of le Collége de la gaie Science, of eindelyk l'Académie des Jeux FlorauxGa naar voetnoot1; maer geenzins Collége de Rhétorique, ook niet in de van het zelve uitgezondene proclamatie van het jaer 1356, aen alle vorsten en hooge persoonen in Europa medegedeeld, en waerin de regelen der dichtkunst (een zeer omslagtig werk van den troubadour Molinier), vervats waren. De koning van Aragon, dit opstel over les lois d'amors et les fleurs du gai savoir, gelezen hebbende, kreeg lust om in zyn ryk een dergelyk gesticht op te rigten, en vaerdigde te dien einde een gezantschap aen Karel den VI koning van Frankryk, met verzoek om hem een paer dichters uit Languedoc over te zenden, ut studia poëtices, quam Gayam Scientiam vocabant, instituerenturGa naar voetnoot2. Dien ten gevolge kwamen er genootschappen del gay saber in Barcelona en te Tortosa tot stand; en van daer welligt de oorsprong van het spaensche tooneel, 't welk don Eugenio de Ochoa, in zyn Tesoro del teatro espanol desde su origin (Paris 1838, 5 volumenes en-8o), tot dat zelfde jaer 1356 brengt. | ||||||
[pagina 41]
| ||||||
Een tweede misslag van Van Wyn, en waerdoor zyn gevoelen niet weinig kracht moest verkrygen, was daerin gelegen dat hy het juweel der rederykkamers van de joya of joie der Toulousanen wou doen afstammen. De hoogste prys der gaya ciencia bestond nogthans uit geen juweel (joyel, joyau), maer uit een bloem, flor de gaug, ‘fleur de joie, fleur jaune et odoriférante de l'Accacia épineux’ zegt Simonde de SismondiGa naar voetnoot1. Niet minder tasten zy mis die voor tooneelspelen houden wat er, by het onthael van landvorsten en in ommegangen soms, gedurende de middeleeuwen, met of zonder mimiek, op stellagien verbeeld werd. Dus beschouwen de Franschen voor représentations dramatiques de vreugdebedryven en straetvertooningen, welke ten jare 1313 op bevel van koning Philips den Schoonen te Parys plaets haddenGa naar voetnoot2. Een kronykrymer van dien tyd, Godefroy de Paris, heeft dezelve omstandig beschreven, en daer onze Reinaert by die gelegenheid een voorname rol speelde, wil ik hier eenige regels van zyn verhael afschryven, naer de uitgave van Buchon: Mès ou fet de la borjoisie
Ot cinq choses de seignorie:
Ce fu luminaire de cire,
Richece en atours plus que dire,
| ||||||
[pagina 42]
| ||||||
Ne puis, en tres grant compaingnie,
Et par nuit et jor bien garnie
Toutes manieres d'instrumens,
Tous les mestiers en garnemens
Et d'autre maints faërie.
Est-il bien droit que je vous die?
Là vit-on Dieu et sa mere rire,
Renart fisicien et mire;
Et si virent lors mains preudommes
Nostre Seignor mangier des pommes;
Et Nostre Dame sanz esloingne
Avec les trois roys de Couloingne,
Et les anges en paradis
Bien entor quatre vingt et dis;
Et les ames dedenz chanter.
Et si vous puis bien créanter
Qu'enfer i fu noir et puant,
Les ames getant et ruant.
Dyables y ot plus de cent
Qui tuit sailloient adjecent
Por les ames à elz atrère
A cui faisoient maint contrère.
Là les creiit-on tormenter,
Et les véoit-on démenter.
Le mercredi un vent venta
Qui les cortine adenta
Et dérompi; mès redreciées
Furent tost et apareillées.
Nostre Seingnor au jugement
I fu et le suscitement.
Là fu le tornai des enfanz
Dont chascun n'ot plus de dix anz.
La vit-on Dieu et ses apostres
Qui disoient leurs patenostres;
Et là les inocens ocirre;
Et saint Jehan metre à martire
Véoir pot-on et décoler;
Feu, or, argent aussi voler;
Hérode et Caryphas en mitre
Et Renart chanter une épitre
| ||||||
[pagina 43]
| ||||||
La fu véu et evangile,
Crois et floz et Hersent qui file;
Et d'autres part Adam et Eve
Et Pilate qui ses mains leve,
Roys à fève et homes sauvages
Qui menoient grant rigolas.
Entre joeunes, viex et ferranz
Tout ce firent les tisseranz.
Corroier aussi contrefirent
Qui leur entente en ce bien mirent
La vie de Renart sanz faille
Qui menjoit et poucins et paille [poule].
Mestre Renart i fu evesque
Véu et pape et arcevesque
Renart i fu en toute guise
Si com sa vie le déguise,
En bière, en crois et en cencier,
Et en mainte guise dancer.
En deze mimische poetsen der parysche ambachtsgilden noemt Villemain un drame moderne en langue vulgaireGa naar voetnoot1! Dan moeten de processien van Veurne en van Dixmude, waerby men een paer duizend heldenverzen reciteert, dan moeten onze ommegangen by jubelfeesten voor zoo vele dramas, en onze reuzen en reuzinnen voor vlaemsche acteurs, gehouden worden! Weinig scheelt het er aen of Van Wyn heeft zelfs de maskerades van vastenavond voor rederykersspelen aengezien, daer hy in Van Hasselt's Kronyk van Arnhem vond opgeteekend, dat zekere gesellen, op vastenavond van het jaer 1396, een spel op de groote markt van die stad (waerschynlyk voor het raedhuis) vertoonden, en deswege van het magistraet met een drinkgelag werden beschonken. Het verwondert my dat men de kwakzalvers op de markt, met hun gezellen, nog tot geen gildebroeders van Rhetorica hebbe gemaekt! | ||||||
[pagina 44]
| ||||||
Naer myn gevoelen hebben de fransche tooneelgenootschappen (de la passion, des clercs de la basoche, etc.) zoowel als onze rederykkamers eerst by den aenvang der XVe eeuw een geregeld en wettig bestaen verkregen. Het schynt my toe dat de laetsten onmiddelyk van onze schuttersgilden, wier oorsprong tot de twaelfde eeuw opklimt, zyn uitgegaen. Het is althans dezelfde inrigting met koningen (prinsen), dekens, verzorgers en zotten, met gelyke paruren, vaendels, lotingen, schoonste en verste inkomen, hoedekine, juweelen, en kerkelyke ceremonien. Eerst speelden zekere gesellen van den edelen voetboog, op openbare feesten, hunne esbattementen, waer de zotten een voornaem deel aen hadden, en eindelyk zonderden deze esbattementspeelders zich van de Sint-Jorisgilden af, en vormden de genootschappen der edelre kunste van RhetorikeGa naar voetnoot1. Wat er van zy, de rederykkamer, het Boek, te Brussel, bestond reeds in 1401Ga naar voetnoot2 en werd weldra door andere gevolgd. In de lente van het jaer 1444 had er in die stad een schuttersfeest plaets, een Landjuweel, dergelyk men er nog geen gezien hadGa naar voetnoot3, en zulks ter gelegenheid der verloving van den jongen graef van Charolois, zoon van Philips den Goeden, aen Catherina, dochter des konings van Frankryk, of misschien ook ter gelegenheid der kermis van Onze-Lieve-Vrouwe van den Zavel, die aldaer steeds | ||||||
[pagina 45]
| ||||||
met ongemeenen luister gevierd isGa naar voetnoot1. Op dit feest verschenen de schutters van Audenaerde met de Ghesellen van Rhetorika welke eertyds tot hun gilde hadden behoord, en kort na hunne terugkomst binnen die stad, te weten op den Heilig-Sacramentsdag, speelden deze gezellen, voor hunne overheden, het spel dat te Brussel was vertoond, namelyk ‘het spel ende dicht van den VII Blommen van Onser Vrouwen,’ wat my toeschynt hetzelfde stuk te zyn, als hetwelk ik hier den lezer aenbiede onder den titel van de eerste der zeven Bliscappen van MariaGa naar voetnoot2. Dit stuk is een misteriespel, afkomstig van de Brusselsche kamer het Korenbloemken, en eertyds het eigendom van den heer Lammens, in leven bibliothecaris der Gentsche Universiteit, die het my goedwillig heeft laten afschryven. Het beslaet 44 bladen en twee strooken parkement in-8o, schriftkarakter van omtrent het jaer der vertooning, vermoedelyk het origineel; want er komen vele roode puntteekens in voor, die welligt gediend hebben om den tooneelspeler in de kunst van opzeggen te leiden. Op elke bladzyde staen er 31 rymregels. De schutbladen van voor en van achter zyn onbeschreven gelaten, en slechts uit de voor- en narede kan men zien waer en door wien het gespeeld is. Na den dood des heeren Lammens heeft men van dit HS. niets | ||||||
[pagina 46]
| ||||||
meer vernomen: het is met de boeken en HSS. zyner ryke bibliotheek niet openbaer verkocht, en misschien vernietigd of geroofd by den brand van het klooster der Angustynen, ten jare 1837. Ik geef hier den inhoud met de punctuatie van het origineel. Wy hebben des te meer reden om te gelooven dat dit stuk op het landjuweel van Brussel des jaers 1444 werd gespeeld, daer ik leze dat het magistraet dier stad, by een reglement van 1448, heeft voorgeschreven dat men vervolgens jaerlyks ook een misterie van de zeven Droefheden van Maria, op den kermisdag van O.L.V., na den ommegang, ten twee ure des namiddags, ter groote markt aldaer, zoude vertoonenGa naar voetnoot1. De misteriespelen mogen met de zinnespelen der rederykers niet verward worden. Zy bestonden eeuwen lang vóór het opkomen der kamers, hadden tot in den aenvang der XVe eeuw met deze wereldlyke inrigtingen niets gemeens, en werden door priesters of priesteracolyten, in de kerken of op de kerkhoven, uitgevoerd. Voltaire beweert ten onregte dat de heilige Gregorius Nazianzenus de uitvinder daervan zou zyn geweestGa naar voetnoot2. Het zyn plastisch-kerkelyke vertooningen der misterien van het geloof, gelyk de Calvariebergen met al derzelver personnagien, de stallekens van Bedlehem, de Heiliggrafverbeeldingen der goede week, en zooveel andere zinnelyke voorstellingen, welke de R.K. kerk onder het oog der geloovigen brengt, tot opwekking van godsdienstig gevoel. Eerst waren het stomme figuren, daerna sprekende en vervolgens handelende persoonen. Ik wil hier kortelyk myne byzondere gedachten over de dramatische ontwikkeling der misterien mededeelen. | ||||||
[pagina 47]
| ||||||
By den kerkdienst, in de goede week, heeft er tusschen den officiërenden priester, den diaken, den subdiaken en het kapittel of koor, een wisselgezang plaets, waerby het lyden des Heeren dramatisch wordt afgebeeld, en zulks ter gelegenheid van het reciteeren des lydensevangeliums, bestaende hierin dat de rol van al de persoonen, welke de evangelist sprekend invoert, door verschillende persoonen wordt opgezongen. De diaken namelyk zingt het evangelie op den gewoonen recitatieftoon, met dat onderscheid dat hy telkens eenige toonen afdaelt wanneer de zaligmaker moet spreken, en dat hy eenige toonen hooger klimt wanneer andere persoonen het woord voeren. Christus zingt langzaem en op lage noten hetgeen de evangelist hem in den mond legt. Pilatus, de joden, enz., verheffen daerentegen hunne stem wanneer het hunne spreekbeurt is, en nog hooger laet het zangkoor zich hooren by het Crucefige! Crucefige! Dit soort van passievertooning bestaet dus uit de volgende personnagien:
Ziedaer wat ik voor de eerste aenleiding van het spelen der Passie, van O.H. Verrisenisse, van den Kersnacht en dergelyke, vermeen te moeten houden, alle oorspronkelyk in de kerken, in het latyn, en door geestelyken bewerkstelligd. Met der tyd kregen deze vertooningen zulke uitbreiding, dat ook leeke persoonen er moesten aen deel nemen; of soms werd een geestelyke door ziekte verpligt zich door een wereldlyken te laten vervan- | ||||||
[pagina 48]
| ||||||
genGa naar voetnoot1 en zoo ontaerdden allengskens de misteriespelen tot een mengelmoes van slecht latyn en volkstael, van heilige en profane bedryven, in zoo verre dat zy verboden wierden, by voorbeeld ten jare 1210 door paus Innocentius den III (Decret. lib. III, tit. 1 de vita et honestate clericorum): ‘Interdum ludi fiunt in eeclesiis theatrales, et non solum ad ludibriorum spectacula introducuntur in eis monstra larvarum, verum etiam in aliquibus festivitatibus diaconi, presbyteri ac subdiaconi insaniae suae ludibria exercere praesumunt, mandamus, quatenus, ne per hujusmodi turpitudinem ecclesiae inquinetur honestas, praelibatam ludibriorum consuetudinem, vel potius corruptelam, curetis a vestris eeclesiis exstirpareGa naar voetnoot2.’ Dit ziet voornamelyk op de zotte bisschopskeuzen en ezelsfeesten van St-Jans- en Onnoozelkinderendag, waer Du Tilliot een heel boekdeel heeft over geschrevenGa naar voetnoot3. Al vroeg kwamen de mirakelspelen daer nog by. | ||||||
[pagina 49]
| ||||||
Het lust my hier een kort overzicht te geven van het voornaemste dat men, by de naburige volken en by ons, over het misterie- of mirakelspel vindt aengeteekend. Frankryk. De Franschen hebben ten allen tyde de kunst van treur- en blyspelen te dichten en uit te voeren het verst gebragt. Wy vinden dan ook by hen het oudstbekende misteriespel les Vierges sages et les Vierges folles, uit de XIe eeuw, deels latyn deels provençaelsch, welk stuk echter ook by andere natien wordt aengetroffen; vervolgens la Resurrection du Sauveur, le Miracle de Théophile, le Jeu du Pélérin, de St-Nicolas, onderscheidene Miracles de Notre-Dame, en een groot getal andere geestelyke dramen der XIIe, XIIIe, XIVe en XVe eeuwen, meestal uitgegeven door Francisque Michel, door Charles Magnin en door Achille Jubinal, naer welke schryvers ik den lezer verwyzeGa naar voetnoot1. By de provençalen telt men Gaucelm (niet Anselme) Faidit, overleden in 1220, die een tooneelspel dichtte Heregia dels Preyres (l'Hérésie des Prêtres), volgens Fontenelle, Histoire du Théâtre français (OEuvres, Paris 1767, in-8o, III, p. 71-18Ga naar voetnoot2). | ||||||
[pagina 50]
| ||||||
By 't concilie van Langres (1404) werden die geestelyke sotternien stellig verbodenGa naar voetnoot1. Italien. In 1243 speelde men te Padoua een misterie buiten de kerk, en te Frioul, in 1298, eene Representatio ludi Christi, videlicet Resurrectionis, Adventus spiritus sancti et Adventus Christi ad judiciumGa naar voetnoot2. Omtrent 1320 schreef Albertino Musato twee latynsche treurspelen, Eccerinis en Achilleis; doch dat waren geen misterien, maer naer Seneca's tragediën bewerkte stukkenGa naar voetnoot3. De geestelyke kerkspelen werden te Florentien afgeschaft door een verbod van den heiligen Antoninus, aertsbisschop dier stad, omtrent het jaer 1446Ga naar voetnoot4. Engeland. In dit land zyn de misteriespelen en Miracle-plays ten minste zoo oud als in Frankryk: Th. Wright en W. Marriot hebben ons de byzonderste medegedeeldGa naar voetnoot5. Uit des laetsten historical view of english | ||||||
[pagina 51]
| ||||||
Miracle-plays or Mysteries, teekene ik de volgende byzonderheden aen: Omtrent het jaer 1100 schryft een fransch geestelyke, met naem Geoffroy, een mirakelspel van Sinte-Catharina, en laet, eenige jaren daerna, hetzelve spelen te DunstapleGa naar voetnoot1. William Fitzstephen, die omtrent het jaer 1182 schreef, spreekt van de Londensche mirakelvertooningen, in zyne Vita sancti Thomae archiepiscopi et martyrisGa naar voetnoot2. Volgens eene verordening van 1228, aengehaeld in de Annales Bartonenses, mogten de tooneelspelers in de kloosters geene vertooningen gevenGa naar voetnoot3. Te Chester, in 1268 en 1317, werden er mirakelspelen uitgevoerd, waer eenige ambachtsgilden deel aen haddenGa naar voetnoot4, gelyk later ook te York. In een gedicht van Robert Grosthead, bisschop van | ||||||
[pagina 52]
| ||||||
Lincoln, door Robert Mannyng ten jare 1303 in het engelsch vertaeld, leest men: Hyt ys forbode hym yn the decre
Myracles for to make or se;
For myracles, zyf you bygynne,
Hyt ys a gaderynt, a syght of synne.
He may yn the cherche, thurgh thys resun,
Play the resurreccyun;
That is to seye, how god rose,
God and man yn myght and los,
To make men be yn beleve gode,
That he ros with flessche and blode;
And he may pleye wythoutyn plyght
Howe god was bore yn thole nyght,
To make men to beleve stedfastly
That he lyght yn the vyrgyne Mary.
Zyf thou do hyt in weyys or grenys,
A syght of synne truly hyt semys.
In 1355 speelt het gilde van Corpus Christi te Cambridge het spel der kinderen van Israel, ludus filiorum Israelis. In 1378 doen de koorzangers van St-Paul's domkerk te Londen hun beklag aen koning Richard den II, ter zake dat het gemeene volk ook al misterien uit het Oud- en Nieuw Testament wilde vertoonen, verzoekende dien vorst ‘to prohibit some unexpert people from presenting the History of the Old Testament, to the great prejudice of the said clergy, who have been at great expense to represent it publicly at Christmas.’ Dergelyke spelen, inzonderheid de openbare wagenspelen van Corpus Christi, by ommegangen en processien, namen nog aenmerkelyk toe in den aenvang der XVe eeuw: zy werden bekostigd en grootendeels uitgevoerd door de Tanners, Plasterers, Carde-makers, Ful- | ||||||
[pagina 53]
| ||||||
lers, Coupers, Armourers en andere ambachten, die elk om 't zeerst Pageants verbeeldden. Duitschland. Eenige misteriespelen van dat land, te weten, Christi leiden (meer dan half latyn), Marien klage, St-Dorothea, Osterspiel, Himmelfart Mariae, Auferstehung Christi en Fronleichnam, zyn in druk gegeven door Hoffmann von Fallersleben en Mone, naer handschriften der XIIIe, XIVe en XVe eeuwenGa naar voetnoot1. De eerste vermelding van tooneelspelen in Duitschland vind ik in Hartzheim's Concilia germaniae, t. III, p. 529, namelyk in de kerkvergaderingsakten van Trier, ten jare 1227, waerby het den geestelyken verboden werd deel te nemen aen theaterspelen in de kerkenGa naar voetnoot2. Omtrent 1248 heeft men in het nonnenklooster van S. Florian, op Paeschnacht, een Ludus Paschalis door de geestelyken en door het volk (tam a clero quam a populo) zien spelen. De jonge monniken van Corbei gaven ten jare 1265 in de abtdy van dien naem een spel van Joseph, verkocht en verheven, ‘quod vero’ zeggen de Annales Corbeiensis, ‘reliqui ordinis nostri praelati male interpretati sunt.’ Door den bisschop van Worms werden, in 1316, zekere onbetamelykheden afgeschaft, welke er toen in zyn bisdom plaets hadden, by het vertoonen van spelen in en om de kerkenGa naar voetnoot3. | ||||||
[pagina 54]
| ||||||
Veertien dagen na Paeschen van het jaer 1322 speelden de Preekheeren te Ysenach het misterie der vyf wyze en vyf dwaze Maegden. De landgraef Frederik van Thuringen was by dit spel tegenwoordig en stoorde zich hevig aen de vertooning, daer hy zag dat de vyf wyze maegden, ondanks het voorbidden der heilige Maegd Maria en van alle heiligen, uit het ryk der hemelen bleven gesloten. Hy riep in gramschap uit: Wat is dan toch het christen geloof, als God zelf ons onbarmhartig blyft, niettegenstaende het bidden van Maria en van alle heiligen! De kronykschryver Jan Rothe verhaelt dit zoo naïef, dat wy hier zyne eigene woorden zullen opgeven: ‘Yn deme iare, alse man screib nach Cristus gewort M CCC XXII, do worden dy luthe of deme lande unde yn den steten fro, unde irgetztin sich eris langin vngemachis, das sy | ||||||
[pagina 55]
| ||||||
von den kregin geledin hattin. Also machtin dy von Ysenache ouch noch ostern an deme sonnabende firzcen tage noch ostern, also sich do der prediger ablas an hub, eyn schonis speel uff der rollin zcuschin sente Georien vnde der barfussin klostir, von den zcen iungfrawen, der funfe wyse unde funfe torechtig warin, noch deme ewangelio, das Cristus geprediget hat, vnde do was Lantgrafe Frederich der freydiger keginwertig, vnde sach unde horte, das dy funf torechtigin iuncfrawin, dy sich hy uf ertriche mit rube vnde leyde unde mit gudin werchen svmetin, vz deme ewygen leben geslossin wordin, vnde das Maria vnde alle heyligen vor sy watin, vnde das nicht en halff, das God syn ortil wandiln worde. Do vil her yn eyn zcwifil, vnde wart mit grosseme zcorne bebeget vnde sprach: Waz ist danne der Cristen gloube, wel sich God nicht obir vns irbarmen vmme bete Marien vnde allir heiligen! vnde ging zcu Warperg, vnde was zcornig wol funf tage, vnde dy gelartin kunden en kume besynnigen, das her das ewangelium vorstundGa naar voetnoot1.’ Door soortgelyke schandalen moesten de kerkspelen op den duer geheel en al in onbruik komen, en de geestelykheid zelve weldra de stukken vernietigen, gedurende zooveel eeuwen door hen vertoond. Weinige, zeer weinige zyn er van tot ons gekomen. Ik vind nog slechts vermeld het spel van Dorothea, uitgevoerd te Kremsmunster, op de grenzen van Bohemen, in 1340, en te Bauzen, in 1412Ga naar voetnoot2, mitsgaders een Passionsspiel, te Weenen, omtrent 1437Ga naar voetnoot3. Gervinus is van gevoelen dat de mis- | ||||||
[pagina 56]
| ||||||
teriespelen by de hoogere standen in Duitschland nooit grooten opgang hebben gemaektGa naar voetnoot1, hetgeen wy ook zeggen mogen van De Nederlanden, waer men, vóór de opkomst der Rederykers, zelden daervan eenige aenteekening hield, en waer, myns bedunkens, het hierachter gedrukte stuk (het oudste en eenigste dat men kent uit de XVe eeuw) om zoo te zeggen, den overgang daerstelde van het kerktot het rederyk-spel. Immers, het Osterspiel, gevonden in het Slawantenklooster by Maestricht, en door Julius Zacher uitgegeven in Haupt's Zeitschrift für Deutsches Alterthum (IV, bl. 302) behoort eigenlyk niet tot onze nederduitsche tael. Ik wil hier de berigten niet herhalen, door andere schryvers en door my over ons nationael tooneel elders te berde gebragt. Alleen zal ik zeggen dat het spellen in de kerken en op kerkhoven al van in den jare 1293 door de synodale statuten van Utrecht verboden werdGa naar voetnoot2, schoon men 't in België tot laet in de XVe eeuw bybehield, gelyk genoegzaem blykt uit onderscheidene aenhalingen in het Belgisch Museum. Wat de wyze van vertoonen betreft, alles schynt aen te duiden dat er, tot het opvoeren der misterien, geen eigenlyk tooneel, met ophaeldoek, schermen en beweegbare decoratien, bestond; maer dat er in de kerk, of op het kerkhof (naderhand op de markt) eene hooge stellagie werd geplaetst, zich byna voordoende als een half doorgesneden berg, met drie verdiepingen of gaenderyen. De bovenste verbeeldde den Hemel, bezet me | ||||||
[pagina 57]
| ||||||
ryen van engelen, die hunnen kring openden telkens dat God zich deed zien. Het middelvak vertoonde de aerde, beplant met boomen, waertusschen eenige openstaende huizen, en van onder zag men den mond der Helle, als een wyd opgesperden balg, waer de duivels in en uit kropen. Nooit veranderde het tooneel; doch de spelende personnaedjen klommen of daelden in de drie verdiepingen, naer het hun rol meêbragt. Zoo boort in het onderhavige stuk Innich Gebet een gat naer den Hemel, kruipt daer door, en verschynt boven by God. Het aerdigste maer moeilykste vertoog was de val der engelen, neêrtuimelende in de Hel; doch dikwyls brak, by dergelyke evolutie, de een of andere zyn been; en het was misschien om die reden dat men te Brussel, in 1444, goedvond dien val weg te laten. De voorrede van het stuk zegt: Wi laten overlien
Lucifers val met sijnre partien.
Het aengehaelde zal voldoende zyn om den lezer een kort overzicht te geven van hetgeen men misteriespelen noemt, uit de kerkliturgie ontstaenGa naar voetnoot1, ter onderscheiding van de zinnespelen der rederykers. Met deze laetste vangt eigenlyk by ons het wereldsch theater in schouwburgen of kamers aen, ofschoon nog zeer lang daerna vermengd met bedryvigheid van geestelyken aerd. Om nu tot de eerste Bliscap van Maria terug te komen, dit stuk werd gespeeld op bevel van het Brusselsche magistraet, en moest door nog zes andere Bliscappen van jaer tot jaer gevolgd worden. De toeschouwers waren ter feesten versaemt in eenen melodyosen pleyne (vs 22, 27), waerschynlyk op de | ||||||
[pagina 58]
| ||||||
groote markt, na de processie van O.L. Vrouw van den Zavel. Blykens het byvoegsel in de narede werd 's avonds het publiek uitgenoodigd om (op de kamer van het Korenbloemken?) wat sots te zien spelen. Dit misteriespel, vry zuiver van tael en boven vele andere uitmuntend, schynt oorspronkelyk. Het heeft nogthans door gang en onderwerp eenige overeenkomst met het engelsch spel God's Promises, in Marriott's Collection of english Miracle-plays, deels ook, naer ik vermoede, met een fransch onuitgegeven mystère in de Bibliothéque dramatique de M. De Soleinne, I, p. 96, en aldaer omschreven no 544: MS. Le proces que a fait Miséricorde contre Justice, pour la redemption humaine, lequel nous demonstre le vray mistere de lannonciation nostre Seigneur Ihesu-Crist (à 24 personnages, en vers).
J.F. WILLEMS. |
|