Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 5
(1841)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 424]
| |
Oud record wegens een leengoed, gelegen by Borne, in de provincie Limburg.De heer Ecrivisse, vrederegter te Eecloo, lid van den provincialen raed van Oostvlaenderen, heeft de goedheid gehad my eene oude kopy van het navolgende, voor de kennis onzer vaderlandsche regten zeer merkwaerdig stuk toe te zenden. Die kopy heeft, geleden eenige jaren, nog gediend by de regtbank van Maestricht, alwaer zy eene zekere authenticiteit verkregen heeft, welke in de provincie Limburg nimmer schynt betwyfeld te zyn geworden. Al de bepalingen, in dit Record vervat, bestonden ten jare 1790 nog in volle kracht en werking, zoodat het bestuer der domeinen, onder het voormalig gouvernement, geen regt heeft kunnen doen gelden om de Graetheide, als domeingoed, aen te slaen. Voor het overige ontvangt de lezer in dit stuk een staeltje van het Limburgsch geschrevene dialect, dat zeer sterk naer het hoogduitsch overhelt, en reeds platduitsch mag genoemd worden. Myne aenmerkingen op den tekst dragen een cyffer aen het hoofd; die van den heer Ecrivisse eene kapitaelletter. Zie hier den inhoud. | |
[pagina 425]
| |
Het was een heer tuGa naar voetnoot1 Born, derGa naar voetnoot2 was gebohren uit OverlantGa naar voetnoot3, uit Hungarien: coninc SanderboutGa naar voetnootA was heGa naar voetnoot4 genaemt, ende lach by sijne vrouwe ende sliep, ende Godt sant hem in sinen sin, dat he sich met haer vereentGa naar voetnoot5, dat he woideGa naar voetnoot6 geven den armen luden een gave om Godt, want he hadse dicwils gebracht in grooter noot; ende sijn huisvrou beliefdet hemGa naar voetnoot7 dat he hun gaef den bosch, geheten de Graet, metter heiden ende weidenGa naar voetnootB, om dat he voor tijden dese landen metter luiden deckGa naar voetnoot8 gebracht hadde in groot lijden, met rouwen ende branden, soo dat he aen hen sijn siele wederom woude quijten. Ende des selven morgens, doen he op was, brachtGa naar voetnoot9 he sinen heren, die by hem waren, wat hem Godt hadde gesant in sinen sin, die dyGa naar voetnoot10 saecke gerne holpen vermeeren, ende ginck [met hen ter kercke]. DouGa naar voetnoot11 dy mess uit was dede he eenen man op sinen perde sitten. Gelijc dat de heren water genomen hadden, voer | |
[pagina 426]
| |
den eten, reidt he van der bruggen; ende coninck Sanderbout hadde hem geseit: so wy veelGa naar voetnoot1 kerspelen dorperenGa naar voetnoot2 dat he omrijden konde, binnen der maeltijt, dyGa naar voetnoot3 souden den bosch, de weiden, ende heiden gehoren. So reit he eerst aen tot Born, van Born tot Guttekoven, van Guttekoven tot LeimborgGa naar voetnootC, van Leimborg op Sittart, van Sittart op Munstergelehn, van Munster- | |
[pagina 427]
| |
gelehn tot op Geleen, van op Geleen tot Beeck, van Beeck tot Eesloo, van Eesloo tot Stein, van Stein quam he aen die Heuserlinden, ende daer stont een witt ros gesadelt; ende sijn perd was moe, ende he stond [op] van sinen perde, ende saet op dat witt ros, ende liet het sijne op de straet staen, ende reidt doen voert, van danGa naar voetnoot1 tot OrmontGa naar voetnootD, van Ormont tot Berg, van Berg tot Biecht, van Biecht tot Papenhoven, van Papenhoven tot Buchten, ende reit so tot Houtumb, ende vant daer een aldeGa naar voetnoot2 wijff by den valderenGa naar voetnoot3 staen, ende badt haer dat sy hem het valderen op dede, des sy niet doen en woude. Ende doen wart hem een teicken gedaen dat dy heeren geten hadden. So reit he omme Houtumb, ende was noch tot Born ter goeder tijt dat coninc Sanderbout met sine heren wederom water namen vander maeltijt. Ende doen vertoechGa naar voetnoot4 he den heren woGa naar voetnoot5 he all gewest was, ende wyGa naar voetnoot6 het hem all gegangenGa naar voetnoot7 was. Doen ginc coninc Sanderbout sitten, ende ordineerde die rechten ende breuckenGa naar voetnoot8, die voortaen, hy ende alle toekomende heren van Born, weder souden hebben, dat dieGa naar voetnoot9 overheeren bliven souden aen dy vorscreven gemeinten, ende, omme des gemeenen orbers wille, dat den bosch niet vergankelick en worde. | |
[pagina 428]
| |
In den eersten, sprac he tegen den dienaer, soGa naar voetnoot1 die vrouwe van Houtumb den dienaer niet doorlaten en woude, so sintGa naar voetnoot2 de gemeenten van Houtumb toten ewigen daghen quijt der heide. Voert sal een heer van Born, [die] nu is ofte namaels wesen sal, ein overheer bliven, ende sal den vorscreven bosch doen heudenGa naar voetnoot3 met twee fürsterenGa naar voetnoot4; derGa naar voetnoot5 sal he einen setten, ende dy gantse gemeente van den xiiij kirspelen den anderen. Sy sullen beide geeidt sijn ende gesworen sijn den here van Born ende auchGa naar voetnoot6 der gemeinten beide hunne rechten te bewaren; ende daeromme [dat] ein heer van Born diesen vorscreven bosch heuden sal, als vorscreven, so sal ein heer van Born dat hoge recht hebben vander vors. gemeinten, ende auch dat wilt, dat daer op sijn sall, ende auch die keurenGa naar voetnoot7 dy op den vors. bosch vallen sullen, als hier naer bescreven staet, ende auch haetGa naar voetnoot8 die heer van Born ein einde uit den vors. bosch gespletenGa naar voetnoot9, vor sinen kamerbrant, dat geheten is den FreeboschGa naar voetnootE. Ende niet meer rechten en sal ein heer van Born in den vors. bosch meer hebben, te bosschen noch te howenGa naar voetnoot10. Item dit sijn de rechten, die die gemeenten op den bosch hebben: In den eersten sal ein iegelijc priester, [die in] enich | |
[pagina 429]
| |
van die vors. keirspels woent, ende bedient die kirch, hebben des jaers vier wagen grun hout, in den vors. bosch, dat is te weten, tot elcker hochtijt (Kersmis, Paeschen, Pinxten ende Allerheiligen) ein foeder, ende daer für sal ein ieder priester vors. alle sondagh in sine kirspels kercke bidden, ende dan bidden vor conninc Sanderbout, ende sijner huisvrouwen sielen; ende vort so mach een iegelick minsch, der wont in eenich [van der] vors. xiiij kirspelen, boschen, wanneer dat he wilt, op alsulcke keur als hiernaer bescreven steit.
Item ist saecke dat imant in desen vors. bosch fiertGa naar voetnoot1 mit wagen, als he houtGa naar voetnoot2 soe roept he, als he laetGa naar voetnoot3 soe bittGa naar voetnoot4 he, als he vaert so vleutGa naar voetnoot5 he. Kan he dan also sere gevaren, dat he met sinen vorsten perd op sinen hoff can comen, daer he woont, [ende] dat dy vorsterGa naar voetnoot6 hem naer comen, so sal dan dergene, dy den wagen drijft, sijn roed achterwarts schotenGa naar voetnoot7, ende daer mit sal he quijt sijn op den tijtGa naar voetnoot8.
Maer ist sake datten dan dy vorster achtervolgen konnen, eer he op sijnen hoff can komen, ende dat he geladen heeft eenig van dryer keuren houtGa naar voetnoot9, dat is te weten eycken, beucken oft linden, so sal de fürster dat | |
[pagina 430]
| |
fürsteGa naar voetnoot1 perd uitspannen ende pindenGa naar voetnoot2 fur dry rins gulden, sonder enech wederseggen des jenes derGa naar voetnoot3 dat perd is, ofte dat hout; ende dier vors. dry rincs gulden sal twee sijn den here van Born vors., ende den vorster ein. Ist sake die fürster imand vinden konnen [die] keur houtGa naar voetnoot4, der niet en vuert mit wagen, denGa naar voetnoot5 sullen die fürsters penden dat wapen, ofte dat bijl, daer he mit hout, ende en laten hem dat niet losen, sy en willent doenGa naar voetnoot6. Vort so mag men tacken van den keurhout houwen, ende alle ander hout van der erden [oprapen], sonder der dryer keurhout, eycken, beucken, linden vors., op die keurenGa naar voetnoot7. Ende waert saken dat emand keurhout afgehouwen hedde, ende blief daer liggen over den derden dach, ende enich minsch van de xiiij kirspelen vindet, ende kost bewijsen dat so lang afgewest is, so ist verlegen hout, ende mag enich minsch van die xiiij kirspelen wechführen, sonder misdoen. Item ist sake dat jemand voert in den bosch met wagen, ende dat he wederom op sinen hof comen kan, dan so is he fry, als vors. is, maer vindenne die voerster, so mogen sie dan het vorste perd penden voor een raet eveneGa naar voetnoot8, ofte vijf scillinge daer voor te geven; ende ein karfuhr twee en half scillinge; ende einen krouwagen voor vijf penningen; ein bussel, die ein minsch dreecht für ein alt meurtjenGa naar voetnoot9, ende des daghs niet als eins, ende die klein keuren sijn den fursterGa naar voetnoot10, ende daer en laetGa naar voetnoot11 | |
[pagina 431]
| |
den heer niet aen. Ende waert sake dat jemand enich keurhout afsnede mit segenGa naar voetnoot1, dat ware gestolen, ende [in] den heren wille, sonder lijf ende lit te benemenGa naar voetnoot2. Ende wantGa naar voetnoot3 ein heer van Born siet oft vernimptGa naar voetnoot4 dat dat bosch vors. so seer vernielt, ofte te scande geit, so mach he den bosch doen te vreden leggenGa naar voetnoot5 mit rade der xiiij kirspelen dorpen vors., op einen dag als he wilt; maer so moet he dan des naesten sondags daer bevorens doen gebiedenGa naar voetnoot6 in de xiiij kirspelen kercken, dat sy komen op eenen genomden dag in die naestgenoemde weke, aen den selven bosch, tegen Berg, op den ReursackGa naar voetnootF; ende blief einiger man van die xiiij kerspelen dorpen buiten, ende en ware den heer van Born ende des bosch rechts niet gehorsam, op den vors. dag, derGa naar voetnoot7 in de kircken geboet weerGa naar voetnoot8, soo mag der here van Born, met rade der anderen, die daer weeren, soe verre als jemand uit den kirspelen op de vors. holtgedingGa naar voetnoot9 weren, wael afsluitenGa naar voetnoot10; maer weer daer enich ander kirspel van de xiiij kirspelen sterc van luiden, die mogen hun wael leenen, mar van hunne luiden, ende daermet sullen sy hunner gerechticheit bliven, dy sy tot den vors. bosch hebben, ende dan sal met rade van de xiiij kirspelen van | |
[pagina 432]
| |
den gemeinten den vors. bosch te vreden leggen ses jaer, ofte dry jaer, daernaer, dat den heere mitder gemeinten orbar dunct te sijn, in aller maten ofte sake. Were dat emand, binnen den tijde dat he te vreden leeg, boschde, het waer grün hout ofte takken van vors. dryer keurhout, mit wagen, mit karren, ofte met busselen, denGa naar voetnoot1 die fürster finden, eer he op sinen hoff comen konde, als vors. es, den sullen die vors. fürster penden für den hogen keur. Ende waert sake dat desen vors. bosch alsins te vrede lege, ende dat een here van Borne imand geeft hout in den vors. bosch, des weer luttel ofte veel, soo müchten alle die vors. gemeinten wederom boschen, als si eerst deden, eer he te vreden gelacht wasGa naar voetnoot2. Ende het waer auch sake dat emand, door ofte neven den bosch, voer met kar ofte met wagen, ende dat hem iet breect aen sijn getouwe, een rontGa naar voetnoot3, ofte een tongeGa naar voetnoot4, ofte ein witzGa naar voetnoot5, so mag he ein ander in den bosch houwen, ende leggen dat aldeGa naar voetnoot6 op de plaetz, ofte tbosch te vreden legge ofte niet, sonder eenich misdoen.
Voort, waert sake dat dy fürsters imand finden, der geboscht hetteGa naar voetnoot7 in den vors. bosch, mit nacht ofte mit dag, ofte op geboden vierdag, den mogen sy boertochtenGa naar voetnoot8 ofte vangen tot des heren will, sonder hem lijf ofte leetGa naar voetnoot9 af te nemen.
Item ofte emand, die woonde in die xiiij kirspelen, hout inden bosch gehaelt hadde, vry sijnen goede, ende die buiten dy xiiij voerden, dy fürsten, ofte emand der | |
[pagina 433]
| |
in die xiiij kirspelen woonde, mogen dy luiden dan aenbrengen ende boertochten. Die dat gedaen hebben sullen aen den here sijn vervallen, tot sinen wille, sonder lijf ofte leet te nemen.
Ende dergelijcx ofte een huis vanden hout uit den bosch getimmert were [dat] en mag [men] niet afbreken ende buiten den kirspelen verkoupen, ende weerGa naar voetnoot1 dat eerste werf aenbrengt sal sijn gerechticheit daeraf hebben, oft die vorster gedaen hedden. Ende waert sake dat emand boschde in den vors. bosch, der niet en woonde in die xiiij kerspelen, het ware met wagen ofte sonder wagen, ende dattet emand vonde, der woonde in die xiiij kerspelen vors., die mochtenne pendenGa naar voetnoot2 voor den hogsten keur, gelijc ofte emand van den fürster hem vonden hedde; ende wanneer een heer van Born enich hout weg gaf so is dengene, der dat hout gegeven is, als he it aef houdt, den fürsteren sculdich, van jeder hout, een alden groot; ende waert auch sake dat emand vanden fürsteren gebortocht wierde, ende seggen woideGa naar voetnoot3 he en ware niet te recht gebortocht, so sal de here van Born tot sijn genogenGa naar voetnoot4 een holtgeding doen maken, wieGa naar voetnoot5 dat vors., ende wat hem dan die xiiij kirspele wijsen, naer der kondenGa naar voetnoot6 van den fürsteren ofte goede luiden, dat mag he nemen.
Ende waert sake dat emand gewesen wort op den hogen keur, ende man ofte wijf en stelden den keur niet af, so sael ende mag de heer van Born die voerster senden in den kirspel daer he woent, ende doen des menschen gesinnenGa naar voetnoot7 dat sy te hem senden te Borne, voor | |
[pagina 434]
| |
sinen keur, ende en doen sie des niet, soo sullen sy alle van denenGa naar voetnoot1 kirspel der gemeenten met sinen toebehor quite sijn, alsoo verre als sy hen krygen connenGa naar voetnoot2. Ende als he den tot Born heeftGa naar voetnoot3 soo mag [hine] haldenGa naar voetnoot4 toter tijt tou dat he de keuren ofte keur betaldt, so wyGa naar voetnoot5 dat gelegen is. Ende wolde een heer van Born hyvanGa naar voetnoot6 voerder besceit sien oft horen, van den vors. xiiij kirspelen, so sullen sy het bewisen met hunne boschen ende houwenGa naar voetnoot7, driven, ende vlieten, ende varen, tot de vors. gemeinten, uit ende in, als sy dat over menige jaren herbracht hebben, ende met hunne gemeine veestratenGa naar voetnoot8, die uit elken kirspel comen weer op de vors. gemeenten, ende dat sijn hunne sigels ende brief, die van gantzer werden sullen sn, ten ewigen dagen, so gelic sy hiertoe gehalden ende gegeven sijn.
Item de fürsters sullen alle sondagen te Born ter messe comen, ende, als die misse uit is ouch metGa naar voetnoot9 op den berg gaen, ende dan sal men hun die sop geven, ende sy sullen by hunnen eyd, denGa naar voetnoot10 sie gedaen hebben, die rechte waerheit seggen, [vander] keuren ende breuken [die] den heer bennen der vors. weken gevallen sijn, ende dan is die heer [sculdich] elken füster alle jahre einen grauwen winters tabbert. Item int jaer ons heren duisent vier hondert ende ses | |
[pagina 435]
| |
en tachentich waert gantz verdragen allen den genen die in de xiiij kirspelen wonen, die opgaende bruggen hebben, dat dy opden vors. bosch geen gerechticheit en hebben, want sie huns selfs heerlicheit hebben; ende willen[si], man sal sie bortochten, ofte sieGa naar voetnoot1 daerop doen boschen ofte houwen. Item enich halfwennerGa naar voetnoot2, der in die xiiij kirspelen wont, ende met hunne naburen gein herscappie hebben en wolden, sullen afgesloten worden, toter tijt tou dat sy gemoet sijnGa naar voetnoot3 met die naburen lief ende leet te lijden. Doen sijt daerenboven, men sal si bortochten. Ende alle dese vors. puncten staen alle weegGa naar voetnoot4 tot erkentenis der xxviij manGa naar voetnoot5. Aldus onderteekentGa naar voetnoot6: Dat vors. gecollationneert uten principale, dat ich vonden hebbe int ampt van Born, opten diesdage in juny, genaempt hoymaent, anno xvc xxxiij. Renovatum per me Johannem Jacobum Salden.
Sittardt den 19den january, 1766.
Deze kopy is door geen handteeken of zegel bekrachtigd. Waer er gapingen in den tekst schenen te bestaen heb ik het ontbrekende tusschen [] aengevuld.
J.F. WILLEMS. |
|