Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 5
(1841)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 328]
| |
Iets over de straet-verlichtingen hier te lande.Fiat lux. Schoon het gebruik der lantarens tot eene vry hooge oudheid opklimt, blykt het echter niet dat dezelve door de Grieken of Romeinen zyn te baet genomen geweest, met inzicht om er hunne steden elken nacht door te verlichten. Zulke nuttige weelde was hun volstrekt onbekend, en wanneer een romeinsch burger 's nachts over straet wilde gaen, was hy verplicht zich voor te lichten met een lantaren, gemaekt van eene gedroogde ossenblaes. Men liet zich te Rome ook begeleiden met fakkelen, welke door dienstboden werden gedragen; doch dit was in de eerste consuls tyden eene pracht, slechts door weinige persoonen na te volgen, en toen de consul Duilius de vloot der Carthageren had overwonnen, vermeende de republiek hem eene groote eere te bewyzen door te bepalen dat hy, zyn leven gedurende, allen avonden met muziek en fakkellicht zoude te huis begeleid worden. Overigens, behalven de blaes-lantarens, welke in alle rigtingen licht verspreidden, kenden de Romeinen ook blinde of dieven-lantarens, die slechts langs eene zyde een dof licht lieten doorschynen. Wat aengaet de horen-lantarens, men wil dat dezelve in de negende eeuw in Engeland zyn uitgevonden, en de houten lantarens zouden van de elfde dag- | |
[pagina 329]
| |
teekenen, immers in het fabeldicht Reinaert De Vos, 't welk men vermoedt in de twaelfde eeuw te zyn opgesteld, vindt men op vers 803 gewag gemaekt van eene Vrouw Ogernen,
Een houtmakigge van lanternen.
Destyds, en nog lange daerna, behoorden de lantarens onder den onmisbaren huisraed, zoo als blykt uit de beschryving van den boedel, in 1377 nagelaten door eenen pastoor van O.L. Vrouwe kerk te Antwerpen, in welken inventaris men vindt aengeteekend: Item een lantaern, waerd drie grooten vlaemschGa naar voetnoot1. Het eerste denkbeeld tot de bestendige verlichting der straten schynt te zyn gegeven geweest door Louisa van Lorreinen, die voor alle de Kruissen, Heiligen- en Maria-beelden van Parys licht deed ontsteken. Immers, het is in 1524, dat men, het nut van zulke verlichting erkennende, aen de Paryzenaers bevel gaf om na negen uren 's avonds licht voor hunne vensters te branden. Dit gebruik om voor de beelden, op de hoeken der straten geplaetst, kaersjes of lampjes te branden, kon niet missen door zulk eene godsdienstyverige natie, als de Spanjaerden, in de Nederlanden te worden ingevoerd. In de zestiende eeuw vond men in alle onze steden een vry groot getal van zulke straetbeelden; te Antwerpen zag men 'er ten minste één op elken hoek- of kruisstraet, dikwerf twee en soms drie, en elk beeld had zynen lantaren of lamp; doch de klaerte, welke deze nachtlichtjes verspreidden, was te onbeduidend om den naem van verlichting te verdienen. Ook wanneer men na het luiden der diefklok wilde uitgaen, was men ver- | |
[pagina 330]
| |
plicht eenen lantaren met zich te dragen, om zynen weg te kunnen onderkennen. Het was iemand groote eere betoonen hem met licht naer huis te begeleiden. Albrecht Durer, toen hy in 1520-21 deze Nederlanden bezocht, genoot tot tweemalen deze eer, gelyk hy zelf getuigt. Te Antwerpen, namelyk, werd hy, na door de schilders op derzelver kamer kostelyk te zyn onthaeld geweest, door dezen laet in den nacht met fakkelen zeer heerlyk naer huis geleid, en te Brugge werd hy door het geheele gezelschap van een' goudsmid, by wien hy was te gast geweest, met lantarens naer zyn logement vergezeldGa naar voetnoot1. Dit gebruik, van iemand, tot teeken van eerbewyzing, met fakkellicht te begeleiden, was op het laetst der vorige eeuw nog algemeen in zwang. Zoo leest men in de Eerste rekeninge der betaelingen gedaen in het begin der nederlandsche beroerten van 1789-90, onder N. 361: Item aen differente persoonen, met fakkels gelicht hebbende de voiture van Mynheer Vander Noot, tot Gend......... 15 gls. 18 st. 2 den. Eindelyk, de nachtwakers droegen ook, vergezeld van hunne honden en gewapend met hellebaerden, wanneer zy de nachtronde deden, lantarens by zich. In Adriaen Poirters' Masker van de Wereld verhaelt een nachtwaker, te Antwerpen Hannenuit genoemd, zyne nachtwaernemingen aldus: Als ider is in huys, en als de zon is slapen,
Dan ben ik op de been, dan ben ik in de wapen,
Als 't rondom is in rust, als 't overal is stil,
Dan ben ik op den toer, dan ben ik op den dril.
Dan roep ik, Hannenuyt: de klok is een geslaegen.
Myn' honden ley' ik mée, want ziet ik moet gaen jagen,
| |
[pagina 331]
| |
En met den hellebaerd stoot ik op iders deur,
En zie of daer het slot is met den grendel veur.
Te regt, want destyds was het voor een' vreedzaem burger zyn leven in de waeg stellen, zich in den donker buiten s'huis te begeven. Na het vallen van den avond begonnen de kwaeddoenders door de stad te zwerven, en nachtelyke moord, diefte en huisbraek waren geen zeldzaemheden. Onder andere leest men, dat den 14 july 1565, een ongelukkige pakker, die 's nachts met licht naer zyn huis keerde, door drie jonge straetschenders met eene byl werd doodgeslagen, en van alles bestolen: wel is waer, de drie moordenaers werden eenige dagen daerna gevat en levendig gerabraekt, het welk, zegt de Kronyk, seer deerlyk was om sienGa naar voetnoot1. Dit uitgaen met lantarens werd den burgeren van Antwerpen en van andere steden meermalen tot verpligting opgelegd, gedurende de beroerten der zestiende eeuwe. Dus, en om slechts een voorbeeld aen te halen, werd er den 26 mei 1572, in de zoo even genoemde stad, scherpelyck gebot gedaen dat niemant t' savonds achter de negen uren op straet soude gaen sonder brandende licht ende sonder geweer, op pene van hondert gulden elcke reyse, ende noch te sitten te water en te brood, als 't geschieddeGa naar voetnoot2. Over het algemeen waren er slechts twee gevallen dat de straten wezentlyk verlicht werden, namelyk by feestvieringen, en by hevige beroerten. Wat de feestelyke illuminatien betreft, men vindt van dezelve sporen in de Lamphodophora-feesten der Grieken en in de Kalendoe-feesten der Romeinen. Parys werd voor de eerste mael geillumineerd ten jare 1187, onder de | |
[pagina 332]
| |
regering van Philippe-Auguste. Onzeker is het wanneer de feest-illuminatien in Belgie aenvang namen, en daer deze juist niet tot ons stuk behooren, zullen wy 'er niet langer by stil staen; genoeg zy het te weten, dat men daer toe voornamelyk fakkels en flambouwen bezigde, als by voorbeeld in 1467, by de inhaling van Karel den Stouten, te Antwerpen, en in 1500 by de geboorte van Keizer-Karel den Vyfden te Gent, om van andere te zwygen.
Intusschen waren de vuerpannen en pektonnen by de feestelyke illuminatien ook nog algemeen in gebruik. Aldus vindt men dat, by het feestmael, ten jare 1454 door Philips-den-Goeden te Sinte Omaers gegeven, VII.m vierpannen om by nachte te lichtene in rekening gebragt zynGa naar voetnoot1, en men ziet, door eene in der tyd gegraveerde plaet, dat in 1594, by de inhaling van den aertshertog Ernst van Oostenryk, het Stadhuis en de Groote-Markt te Antwerpen luisterlyk met vuerpannen en pektonnen verlicht zyn geweestGa naar voetnoot2.
Wegens de policie-maetregel om de gevels der huizen in gevalle van beroerten te verlichten, dit is eene gewoonte, welke met de burgondische vorsten uit Frankryk herwaerts schynt te zyn gekomen. Met den aenvang der vyftiende eeuw was zy reeds hier in zwang. Zoo leest men in het Journal van een' parysch burger, dat in 1409 's konings opperhofmeester, Jehan de Montagu, zynde aengehouden geworden, er daerover een geweldig oproer te Parys uitbrak, et furent les lanternes commandées à allumer, comme autrefois, et de l'eaue à huis, et | |
[pagina 333]
| |
toutes les nuys (on eut) le plus bel guet à pié et à cheval qu'on vit oncques à ParisGa naar voetnoot1. Desgelyks lezen wy in het Antwerpsch Cronykje, op het jaer 1566, het volgende, waer uit blykt dat zulke maetregel toen te Antwerpen, en welligt elders ook, in voege was: ‘Op den selven nacht (17 october) hebben alle de borgers op de been geweest, ende lanteerens met licht vuyt gehanghen, om dat den roep ginck, dat de quaetwillighe dien nacht alle de geestelijckheyt souden doot smijten en de cloosters oploopen, als sy dachs te voren t' 's Hertogenbosch gedaen hadden’Ga naar voetnoot2. Het zelfde greep plaets by de beroerten van 1659. In het onlangs uitgegeven Dagverhael daervan leest men onder andere: Tusschen den sesden ende sevensten (October) en hebben wy geenen nacht gehadt, door de claerheyt van alle het vier dat op de straeten wiert ghemaeckt, ende het licht dat voor alle de huysen uytstack. En wat verder treft men aen eene ordonnancie van het Magistraet, in dato 8 october, waerdoor werd geboden: dat een yghelyck gheheel den nacht sal licht uytsteken, op de peyne van VI guldensGa naar voetnoot3. Tot dus verre de feest- en oproer-illuminatien; keeren wy nu terug tot ons onderwerp. Wy lezen in Noël's Dictionnaire des Origines, dat in 1558 de straten van Parys dagelyks door twee duizend zevenhonderd zes-en-dertig floklantarens of pek-potten verlicht werden; doch die verlichting, ondanks de verbeteringen welke men 'er van tyd tot tyd in bragt, | |
[pagina 334]
| |
moet zeer gebrekkig geweest zyn, aengezien de heeren van het fransche hof zich, tot in de zeventiende eeuw, door hunne bedienden met fakkellicht deden vergezellen. Maer te Parys, zoo min als te Antwerpen, kon de voorzorg van met licht uit te gaen tegen de aenvallen van nachtzwervers beveiligen, en onder de regering van koning Hendrik IV werd door de parysche policie een bevel uitgevaerdigd van de tooneelspelen 's winters ten half vyf ure 's avonds te eindigen, op dat elk aenschouwer vóór den donker zou kunnen te huis komen. Het is slechts in 1667 dat de verlichting der straten van Parys op eenen geregelderen voet werd gebragt, door den luitenant van policie De la Reynie, die op het einde en in het midden van elke straet eenen lantaren deed plaetsen. Daer deze lantarens slechts van kaerssen waren voorzien, konden zy niet veel klaerte verspreiden. Die wyze van verlichting onderging echter geene verbetering dan in 1745, toen Matherot de Preigney en Bourgeois de Chateaublanc de Reverberes uitvonden. Van alle de belgische steden schynt Brussel het eerst te zyn verlicht geworden. Zie hier wat desaengaende uit eene handschriftelyke kronyk is medegedeeld: ‘In september van 't selve jaer (1703) hebben de heeren van 't Magistraet doen maeken lanternen, om op alle de straten van Brussel te hangen. Deselve zijn voor de eerste reyse onsteken geweest den eersten octobri tot in de maent april 1704; het onsteken van 1000 lanternen, seven maenden lanck, is publieckeljick aengenomen geweest voor 4300 guldens. Waeren daer meer lanternen, prorata wierd daer meer betaeld.’Ga naar voetnoot1. Intusschen verliep 'er nog ruim eene halve eeuw eer het landsbestuer goed vond zich met den verlichtings- | |
[pagina 335]
| |
dienst te bemoeyen. Het was inderdaed slechts in 1755 dat het daerover maetregelen begon voor te schryven. Die maetregelen kwamen hoofdzakelyk op de volgende punten neder: Allen ambtenaren en bedienden van lands- en stadsbesturen werd bevolen voor hunne huizen, en ten hunnen koste, lantarens uit te hangen, en derzelver licht te onderhouden. De abtdyen, kerken, kapellen, kloosters, en andere geestelyke gestichten, welke toen in alle de steden veelvuldig waren, moesten insgelyks een of meer lantarens leveren, naer gelange van de uitgestrektheid hunner gebouwen aen de straet. De eigenaers van afspanningen, herbergen, wynkroegen en koffy-huizen, waren verpligt tot het uitsteken van ten minste eene lantaren. De plaetsen en straten welke, ondanks deze schikkingen, nog in den donker zouden blyven, moesten ten koste van de eigenaers der naeste huizen van de noodige lantarens voorzien worden, en de dekens der wyk waren gelast de uitvoering van dezen laetsten maetregel te bewaken. Wyders werd bevolen dat alle de lantarens op hetzelfde model moesten worden gemaekt, en met olie en wieken onderhouden. Dit is hoofdzakelyk de inhoud der ordonnancie van den 18 november 1755, vernieuwd den 10 november 1760, den 7 september 1761, den 26 september 1769, den 19 september 1785 en den 22 december 1789. De herhaelde herinneringsplakkaten tot het naleven der primitieve ordonnancie van 1755, bewyzen dat het systeem van gedwongene verlichting, indien men het dus mag noemen, weinig byval by de burgers vond. De algemeene omkeering, door den dubbelen franschen inval van 1792 en 1794 te weeg gebracht, deed dit systeem geheel te niet gaen, ten minste te Antwerpen, waer de municipale overheid den 16 ventose jaer III(6 maert 1795) | |
[pagina 336]
| |
deed afkondigen dat niemand, gedurende de vier eerste en de vier laetste maenden van het jaer, van tien ure 's avonds tot vyf ure 's morgens, uit zyn huis mogt komen, zonder licht met zich te dragen, wilde hy niet aengehouden worden. Door eene andere afkondiging van den 6 Vendémiaire jaer VII (27 september 1798) werden alle tappers, herbergiers, logementhouders, enz., aengeschreven van boven hunne deur lantarens of reverberes uit te hangen. Wy zeiden hier boven dat deze laetsten in 1745 werden uitgevonden; doch het was eerst in 1766 dat geheel Parys door dezelven verlicht werd. Zy zyn door het fransch bestuer te Antwerpen ingevoerd, en in 1810 hingen er in alle de straten dier stad, alsmede op de kaeyen der haven en dokken, zulke lichtkaetsende lantarens. In 1830 bezat Antwerpen omtrent zeven honderd reverberes, waervan het onderhoud en de aensteking jaerlyks eene somme van omtrent vyftig duizend franken aen de stadskas kostte, blykens den budjetGa naar voetnoot1. Intusschen had eene nieuwe verlichtingstoffe door gansch Europa grooten opgang gemaekt: wy spreken van die luchtvormige vloeystoffe genaemd Gaz, een woord dat verwant schynt met het nederduitsche Wasem. De Franschen, Engelschen en Duitschers betwisten zich onderlinge de uitvinding der verlichting by middel | |
[pagina 337]
| |
van den waterstofgaz. Dan, België is het echte vaderland van die ontdekking, aenvankelyk voor de Engelschen zelven een voorwerp van spotterny, en niet alleen vond een Belg de brandbare eigenschap van den opgenoemden gaz, maer deed er ook de eerste toepassing van. Immers, het is doctor Minkelers, geboortig van Maestricht, en professor van natuer- en scheikunde by de universiteit van Leuven, die in 1784 zyne leerlingen vertoonde de glansverspreidende gaz-vlam, door hem uit de steenkolen getrokken. Wel is waer, dat de leuvensche hoogleeraer niet bedacht was om zyne ontdekking ten behoeve der nyverheid werkstellig te maken; doch dit is geene reden om hem van de eere der ontdekking te beroovenGa naar voetnoot1. Het is inderdaed slechts in den jare 1799 dat de fransche ingenieur Philips Lebon bewees dat de vloeystoffe, in 1766 door den engelschen scheikundigen Cavendish duidelyk erkend en waergenomen, by uitstek brandbare en verlichtende eigenschappen bezat, vooral wanneer dezelve uit kolen voortkwam. Zelfs werd 'er in 1801 te Parys een geheel huis by middel van den koolgaz verlicht; doch het is in Engeland dat deze ontdekking allereerst, en wel in 1805, door Murdoch op eene groote schael is werkstellig gemaekt, en dat zy de meeste verbeteringen heeft bekomen, waerdoor zy thans onder de gewigtigste nyverheidstakken heeft rang genomen. Zoodra het nut dier nieuwe verlichtingswyze bekend was geworden, toefde dezelve niet in België door te drin- | |
[pagina 338]
| |
gen. De eerste proefnemingen hadden plaets in 1811, ter staelfabriek van den heer Poncelet, te LuikGa naar voetnoot1. In october 1818 werd het koffyhuis Larivière, te Brussel, door den gaz verlicht, en het is ook die hoofdstad welke, alle de belgische steden voorby strevende, in 1819 hare straten door hetzelfde middel deed verlichten. Daerna kwamen Gendt, Luik, Namen, Charleroy, Leuven, Verviers en KortrykGa naar voetnoot2.
Wat Antwerpen betreft, die groote koopstad moest zich in 1835 nog behelpen met de droevige fransche nachtlichtjes, gelyk men de reverberes schamper noemde. Het is echter niet te betwyfelen of de regering die het belang der inwooners in alles behartigt, zou de gaz-verlichting al dadelyk hebben ingevoerd, ware zy daerin niet verhinderd geweest door onderscheidene omstandigheden. Reeds in 1818 was er sprake geweest de dokken met den hartsgaz te verlichten. Doch dit ontwerp had geen gevolg, zoo min als eene oproeping, in 1824 gedaen, tot daerstelling van gazbuizen en gazlantarens in een gedeelte der stad. Antwerpen bleef dus met reverberes verlicht, tot in 1837, toen men er harstgaz begon te branden. Men had zich uit laetstgemelde nieuwe verlichtingstoffe vele voordeelen beloofd, na er eenige proeven op eene kleine schael mêe genomen te hebben; maer toen men den dienst in het groot begon aen te leggen, werden alle de berekeningen door de uitkomst verydeld. Ander half jaer tobde men met dien ongelukkigen harstgaz; en eindelyk | |
[pagina 339]
| |
liet men hem geheel varen. Thans wordt de verlichtingsdienst te Antwerpen gedaen door de Engelsch-Vastlandsche Compagnie, welke denzelven ook waerneemt in andere steden van Belgie en Frankryk, en daertoe den koolgaz gebruikt.
J.H. DARINGS.
Antwerpen, Oogstmaend 1841. |
|