Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 5
(1841)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 256]
| |
Ene tafelronde.Wat manne die sijns lives es goet,Ga naar voetnootVs 1
Ende dan hevet vrien moet,
Dat hi die wapene wilt draghen,
Wilt hi dan eneghe dinc bejaghen,
5[regelnummer]
Alles ende alles in tavelronden,Ga naar voetnoot5
Soe moet hi peinsen, tallen stonden,
Als hi ghewapent hout om steken,Ga naar voetnoot7
Dat hem dan v sloten ghebreken.
Dat ierste sloet van den vivenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Es dat men met reinen wivenGa naar voetnoot10
Becommeren sal, ten allen tiden,
Als hi ter banen waert moet riden,
Ende die soe vaste int herte sluten,
Dat hi, mids vromicheden van buten,
15[regelnummer]
Den werden vrouwen doet bekinnen
Dat hi een dienere es der minnen.
Dat ander slot dunct mi dit:
Als een man ghewapent sit
Op een recht doende ors van prise,
20[regelnummer]
Soe sal hi na ridders wise
Sijn ors besluten in sinen dien,Ga naar voetnoot21
Ende doent vriendelike vlien,Ga naar voetnoot22
Beide met houwen ende met wincken.
Dat doet den werden vrouwen dincken:
25[regelnummer]
‘God, here, wie es dese edelman?
Hets recht dat si hem doghet an,Ga naar voetnoot26
| |
[pagina 257]
| |
Om wiens wille hi dus ghebert:
Van wapene moet hi sijn gheeert.’
Dat derde slot es tien stonden,Ga naar voetnootVs 29
30[regelnummer]
Als hem sijn helm in es ghebonden,
Dan sal die edel minnere milde
Hem vaste besluten in den scilde,
Metter borst ende metten armen,
Ende dincken: ‘mochtic noch verwermen
35[regelnummer]
Aen hare, ende mi dat mochte ghelucken,
Dus woudicse aen mijn herte drucken!’
Dat vierde slot es als gheveltGa naar voetnoot37
Dat een man ghewapent helt,Ga naar voetnoot38
Ende met hem soe verre es comen
40[regelnummer]
Dat hi heeft sijn spere ghenomen,
Soe voeghi sine arme aen de borst,
Ende slute sijn spere in bider vorst,Ga naar voetnoot42
Dat an den scilde blive gheacht,Ga naar voetnoot43
Als oft uten scilde stonde ghewracht,
45[regelnummer]
Ende houwe dan daer, met snelder vaert,
Al dinckende of daer stonden ghescaert
Die sinen vader hadden doot.Ga naar voetnoot47
Wat segghen dan die mondeken root,
Die daer houden in beiden ziden?
50[regelnummer]
‘Halt an! halt! ende laet henen ridenGa naar voetnoot50
Die der minnen dienere es!’
Dies sijt seker ende ghewes.
Dat vijfste slot dats dbeste,
Dat hi slute ende beveste
55[regelnummer]
Sijn spere aen sijns ghesellen helm,
Dat hi niet te vergheefs den dwelmGa naar voetnoot56
En doe scinen doer de vrouwen.
Ic segghe u dat, in goeder trouwen,
| |
[pagina 258]
| |
Beslut hi hem in dese vijf sloten,
60[regelnummer]
Sijn sanc die wert van selker noten,
Savens als hi vore sal singhen,
Dat men om hem te siene sal dringhen;
Want men sal hem willen kinnen;
Oec mach hi hopen goeder minnen.
Uit het HS. der Bibliotheca Hulthemiana, no 192.
J.F. WILLEMS. |
|