| |
| |
| |
Het knechtjens-huis te Antwerpen.
Si les pères et mères n'ont pas de moyens suffisants pour alimenter leurs enfants, ils doivent, selon les lois romaines, les faire admettre dans un hôpital, pour y être nourris et substantés avec les autres pauvres.
Fevret, Traité de l'abus, liv. IV, chap. IX.
Onder de menigvuldige liefdadige gestichten, waer de stad Antwerpen te recht haren roem op draegt, is een der merkwaerdigste het jongens-weeshuis, gemeenlyk genaemd het Knechtjens-huis. Het is gesticht in 1558, door Joanna Van Schoonbeke, alias de Beaurieu, weduwe van Jehan de Bourgoigne, alias Hygo de Moreau, fourier van keizer Karel den Vyfden, en bleef tot nu toe zonder afbreuk byna drie eeuwen in wezen. Het getal der jongens, dat in het knechtjens-huis wordt opgenomen, is op honderd bepaeld, alle tusschen de twaelf en achttien jaer oud. Vóór de fransche omwenteling van 1789, mogten deze kinderen er tot hun twee-en-twintigste en zelfs tot hun vier-en-twintigste jaer blyven. By voorkeur ontvangt men in dit gesticht weeskinderen van brave burgers en die by hunne aenneming bereids eenige kennis van een ambacht bezitten, als mede die kinderen, welke, te zwak zynde om aen den landbouw te worden gebezigd, een ander beroep moeten leeren om den kost te kunnen winnen.
Wy zeiden zoo even dat het knechtjens-huis in het
| |
| |
jaer 1558 gesticht is. Grammaye, daerentegen, stelt het tydstip dier stichting op het jaer 1528; maer ten onrechte. Volgens de getuigenis van Diercxsens bevond zich eertyds in O.L. Vrouwe kerk, nevens het altaer der oude kleerverkoopers, eenen zarksteen, op welken men het volgende grafschrift las:
‘Icy gist Hugo de Moreau, alias Jehan de Bourgoigne, en son vivant fourier de l'empereur Charles V, de haute et louable mémoire, trespassa l'an 1554, et sa femme dame Jenne de Beaurieu, fondatrice de la maison des pauvres garçons; trespassa l'an 1563.’
Van eenen anderen kant kunnen wy ook aenhalen de volgende boven de poort van het knechtjens-huis geplaetste ruwe en ongeschaefde rymen:
‘Vyftien hondert ende acht-en-vyftig jaer,
September negen, was hier geleyt den eersten steen
Van Joanna van Schoonbeek, vrouw eerbaer,
De weduwe van Hugo Moreau alleen,
Alias de Bourgoigne, ende heeft uyt liefden reen
Dit werckhuys helpen stichten seer excellent,
Om arme jongens te leeren een ambacht gemeen;
Waer af de Allemoesseniers hebben het regiment,
Ter eeren Godts ende tot saligheyt van de stede:
Godt verleene haer, ende al die noch sijn onbekent,
Ende andere, die noch bystant doen mede,
Naer desen corten tijt den eeuwigen vrede.’
Uit beide deze opschriften volgt, ons bedunkens, duidelyk, dat het knechtjens-huis meer dan vyf-en-twintig jaren later dan het tydstip door Grammaye gesteld, is gesticht geworden, en dat in allen geval de eerste steen van het huis slechts in 1558 is gelegd. Tot verdere opheldering dient te worden aengemerkt, dat Schoonbeke de vertaling is van het waelsche Beaurieu, en derhalve den zelfden persoon aenduidt.
Vreemd zal het luiden dat de gewezene armenkamer
| |
| |
van den H. Geest het Antwerpsche knechtjens - huis heeft willen vernietigen, om er een oud-mannen-huis van te maken. Maer om dit besluit, 't welk in haer resolutie boek, onder de dagteekening van den 8 november 1780 staet geschreven, ten uitvoer te brengen, had de kamer de goedkeuring van het antwerpsche magistraet noodig, en om deze te bekomen spaerde zy geene valsche voorgevingen noch snoode aentygingen tegen de knechtjensjongens.
Zoo beweerde onder andere de armenkamer dat het knechtjens-huis ten jare 1500 door de stadsaelmoesseniers gesticht was, doch zonder daervan eenige bewyzen aen te voeren. In haer vertoog tot het magistraet betigtte zy de jongens, die buiten besteed werden om koeyen en verkens te hoeden, van meermalen hout en potaerde te hebben gestolen, en verklaerde dat andere, die op de winkels werkten, met hunne meesters overeenkomsten sloten, en in plaets van 14 stuivers voor het huis te winnen, er slechts 5 of 6 aenbrachten, en het overige van hunne dagloonen in hunnen zak staken.
Het eenigste bezwaer tegen de knechtjens-jongens met schyn van waerheid ingebragt (veronderstellende dat de aengehaelde betichtingen valsch zyn), was, dat de jongens, op hun twee-en-twintigste of vier-en-twintigste jaer het huis verlatende, eenen uitzet kregen, in den echt traden, schoon zy nauwelyks voor zich-zelven den kost konden winnen, en weinige jaren daerna met vrouw en kinderen ten laste van het armbestuer vervielen.
De knechtjensjongens, ondersteund door, de protestatien der zyde- katoen- en lynwaedwevers, poogden den hen bedreigenden slag af te weren, en verzetten zich by procureur tegen het vernietigen van hun huis; zy vertoonden dat men die vernietiging door subreptieve of sluiksche middelen wilde bekomen, en protesteerden
| |
| |
plegtig tegen de onrechtvaerdige en bedriegelyke handelwyze van de antwerpsche armen-kamer.
Het proces, 't welk uit dit geschil volgde, eindigde in 1783, door een vonnis van het hof van Braband, waerby de knechtjensjongens onbevoegd werden verklaerd tot het maken van conclusien. Eene ordonnancie der aertshertogen, landvoogden Maria-Christina en Albert-Casimir, machtigde het magistraet van Antwerpen om de vernietiging van het knechtjens-huis ten uitvoer te brengen. Dan, er schynt aen het ontwerp der armenkamer geen verder gevolg gegeven, en dat de zaek in der minne is bygelegd.
Alle deze daedzaken zyn getrokken uit een vry zeldzaem voorkomend boekje, getyteld: Verzaemelinge van de voornaemste bescheeden der vermaerde saeke van het Antwerps knechtjenshuys. Maestricht, 1784, in-12. Uit dit werkje trekken wy nog de volgende byzonderheden.
Onder een dertigtal weldoenders van het knechtjens-huis ontmoet men, als de voornaemste, de schilder Simon De Vos, Jacobus Bulteen, pastoor van Bouchout, jonkvrouw Helena-Maria De Coninck, gemalin van jonker Guillelmus Carolus Lunden, regent van het huis in 1731, en jonker Joannes Van Susteren, van 's Gravenwezel, regent in 1761, mitsgaders de reeds gemelde stichteresse Joanna Van Schoonbeke, die in 1560 by haer testament aen het huis vier duizend guldens liet. (Bl. 32-59.)
Zeker heer De Coninck heeft aen het knechtjens-huis honderd-zes kamertjes doen bouwen, en dezelve met yzeren bedden doen voorzien. Ook had in 1780 elke jongen zyn afzonderlyk kamertje, bed en gemak. (Bl. 5 en 33.)
De knechtjensjongen Minderbroeders liet alle zyn goed aen den armen van Antwerpen, hetwelk aenzienlyk
| |
| |
genoeg was om het in 1746 afgebrande schouwburg (tapissierspand) te herbouwen. (Bl. 36.)
De schilder Simon De Vos liet de helft zyner goederen aen hetzelfde knechtjens-huis. Men bewaerde in dit gesticht zyn afbeeldsel, onder hetwelk deze rymregelen stonden (Bl. 79.):
‘Simon De Vos heeft naer de konst
Hem zelfs hier uytgebeld,
En tot den armen zyne jonst
Mits den armen erfgenaem maekt
In de helft van zyn goet.
'k Wensch dat daer u hert geraekt
Ob. 15 october 1676. Etat. 73.’
Volgens eene fondatie van den heer Goes moesten de knechtjensjongens jaerlyks in de Lieve-Vrouw-Broeders kerk eene misse komen hooren. Dengenen die wilden studeren werd, uit dezelfde fondatie, boeken bezorgd. Er waren nog andere fondatie-missen welke door de knechtjensjongens moesten bygewoond worden, en de kloosters en brouwers gaven eene zekere hoeveelheid bier aen het huis. (Bladz. 80.)
Onderscheidene deftige mannen zyn uit het knechtjens-huis voortgekomen. Onder andere noemt men Norbertus Godefridus, licenciaet in de godgeleerdheid, en Jacobus Bulteen, pastor te Bouchout. (Bl. 61.)
Deze laetste liet alle zyne goederen aen den armen van Antwerpen, op besprek dat in het knechtjens-huis dier stad eene kapelle of bidplaets met een altaer ter eere van de H. Dryvuldigheid zouden worden gebouwd; aen welk altaer een daertoe gekozen priester alle dagen 's morgens de misse moest doen en de litanie van
| |
| |
O.L. Vrouwe lezen, in tegenwoordigheid van alle de inwoonende knechtjensjongens, die bovendien, des avonds het lezen van Aller-Heiligen litanie moesten bywoonen. De dienst doende priester moest by voorkeur een knechtjensjongen geweest zyn; op zon- en heiligdagen werden hem vier stuivers en op de werkdagen twaelf stuivers uit de fondatie toegelegd. Eindelyk wilde de begiftiger dat de feesten der H. Drievuldigheid, van O.L. Vrouwe Ontvangenisse en van den H. Joseph door eene plechtige octave in het knechtjens-huis gevierd wierden. (Bladz. 81.)
Dezelfde Jacobus Bulteen heeft de volgende recreatie voor de knechtjensjongens gefondeerd:
‘Eyndelyk heeft denzelven comparant ten dezen nog geconditionneert ende besproken dat de voors. heeren aelmoesseniers aen de voors. kinderen van het knechtjenshuys zullen moeten uytreyken tot eene volkomen recreatie (verlustiging) ook met eenen eerlyken dronk wyns, de somme van 100 guldens, ende dat (dit) naer dat dezelve kinderen, op den eersten zondag van de maend naer zyne dood zullen tot laeffenis van zyne ziele getragt hebben te verdienen den aflaet van de generale communie, en voorders tot dien eynde dry dagen, zoo voor als na den zelven zondag, zullen hebben gelezen de voorz. litanien (die van O.L. Vrouwe, en van Alle Heiligen), ende opgedragen hunne andere gebeden ende goede werken. (Bl. 85).
De wet van den 16 vendemiaire, jaer v (7 october 1796), heeft het bestuer van het knechtjens-huis en van de andere godshuizen aen de armenkamer gelaten. Het is dus deze kamer welke thans nog, onder de benaming van bestuer der Godshuizen, over de knechtjens jongens het toeverzigt heeft. Van onheugelyke tyden is ook in het knechtjens-huis de graenzolder met de broodbakkery
| |
| |
der armen gevestigd; ook derzelver schoenmakers en kleermakers hadden er weleer hunne wooning.
Voordezen werden de knechtjens-jongens altoos geroepen om de processien, lyken en berechtingen met flambeeuwen te vergezelschappen, hetgeen jaerlyks aen het huis tot twaelf honderd guldens opbragt; maer daer zulke plechtigheden byna dagelyks voorvielen, was dit oorzaek dat de jongens niet zeer spoedig hunnen stiel leerden. Tegenwoordig ziet men hen niet meer by deze plechtigheden dan op zon- en feestdagen, en het geld dat zy daer mede verdienen, wordt, zoo wel als het gene zy op de winkels winnen, aen de regenten van het huis besteld, 't welk op die wyze, en met hulp eener subsidie uit de stadskas, in alle de uitgaven moet voorzien.
Ten slotte van deze noticie over een allezins merkwaerdig opvoedingsgesticht, laten wy hier een reglement volgen, ten jare 1614 gedrukt by Plantyn, en dat ons by het verkoopen der boekery van wylen den heer Steenecruys is ten deele gevallen. Dit stukje heeft ons den druk waerdig geschenen, om dat het voornamelyk kenschetst den godsdienstigen geest, die gedurende de regeering van Albertus en Isabella in geheel Belgie heerschte, en tevens dat het een begrip kan geven van de opvoeding, welke de jeugd hier te lande genoot, en die geheel met dien geest overeen kwam. Onder die betrekkingen beschouwd gelooven wy dat dit reglement de aendacht van meer dan eene klasse van lezers zal verdienen.
Antwerpen, Grasmaend 1841.
J.H. DARINGS.
|
|