Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 4
(1840)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 260]
| |
Ordonnantiebrief wegens de stadsmaten van Brussel,
| |
[pagina 261]
| |
bier dat gemet houdt drie half Waelpoyt. Vort heeft men een gemet dat men heet een Pennincweert, dat hout drie Waelpoit. Vort heeft men een gemet dat heet een Hellincvat, dat houdt een Gelte ende een half Waelpoyt. Ende es oec te verstane dat Hellincvat maect twe Coppe. Want tHellincvat [hout] een halve VerteleGa naar voetnoot1, die comt op twe Gelten ende een Waelpoyt. Vort twe halve Verdelen die comen op vier Gelten, ende een halve. Vort II Verdelen maken een Halster biers, dat comt op IX Gelten. Vort maken twe Halster biers een Sester biers ende comt op XVIII Gelten. Alsoe dat Sester biers ende tSester rogge beide es even groot, want si beide houden XVIII. Vort so maken VI Sesters biers een Mudde. Dit es die mate die hier es voorgenoemt, van allen maten goede maten, die men vercoopt in die stad Bruesele. Vort es dit die mate van den corne, ende sal men weten dat dmenste gemet dat men heeft [es] een Vertele, die hout IIII Gelten ende een halve. Vort heeft men een Halster, dat hout II Vertelen ende coemt op IX Gelten. Vort heeft men een Sester, dat hout II Halster ende hout dat Sester XVIII Gelten. Vort maken VI Sester een Mudde. Ende es te verstane dat dat es die mate van al den corne dat men vint, van tarwen, van rogge, van gersten, van erwiten, van bonen, van witsen, ende van sade, sonder alleen van evenen; want dEvensester dat houdt meer dan tRoggensester wel IIII Waelpoyt ende een half corens; want die sal maken een Evensester hi sal vullen een Roggensester vol ende een Gelte, die es dikereGa naar voetnoot2 van der stad, oec al vol in enen groten dumemael naGa naar voetnoot3. Vort sal men nemen een half Waelpoyt corens van der Gelten die vol was gevult, in enen groten dumemael na, ende dat daer over blijft in die Gelte dat sal men gieten | |
[pagina 262]
| |
mitten Roggensester corens, soe heeft men tgemet van den Evensestere. Soe dat men dEvensester houdt meer dan tRoggensester III Waelpoyt corens ende een half, een dumemael corens min, dat gebrect in die Gelte die es dykeGa naar voetnoot1 van der stad, alsoe alse dat een Sester hout XVIII Gelte corens, een dumemael min, ende IIII Waelpoyt een dumemael min, in die Gelte, die es dyke van Bruesele. Vort sal men weten dat die mate van soute es die hellicht minder dan si es van rogge; want die half Vertele rogs maect een Vertele souts. Ende een Vertele rogs maect een Halster souts, ende een Halster rogs een Sester souts, so dat die mate van den rogge es noch al so groot alse es van soute. Die oec wilt weten hoe groot dat moet sijn die wage van den stenen, die men vercoept bi der Wagen ende bi den Vodere, hi sal weten dat VI Amen ende XII Gelten, gecocht vor die droese minGa naar voetnoot2, maken een Voeder steen, ende IIII Wagen maken tVierendeel van den Laste. Ende VIII Wagen steen maken een Last half. Ende XVI Wagen steen maken een Last, soe dat VIII vate bi XII Amen maken een Last steen. Oec sal men weten dat die mate van de colen sal sijn al so groot alse die maet van der evenen; want al so groot es dMudde evenen soe groot sal mit rechte dMudde colen; want gelikerwijs dat dMudde evenen hout VI Evensester. Ende dat Evensester te makene na die groote die voer in den brief besproken es. Die oec wonde weten die mate van den moute, hi sal weten, dat dMoutsester sal sijn also groot alse doude Evensester was, dat hilt XVIII Gelten ende een halve, luttel min ochte meer. Ende dat gemeten ophopich, ende dat al soe die maken sal een Moutsester, hi moet maken een vat dat hout XVIII Gelten | |
[pagina 263]
| |
corens ende een halve, herde luttel meer of min, ende dat sal men altoes ophopich moeten meten. Oec wie wilt weten wat een Calcvat houdt dat houdt X Gelten ende een halve corens.
Getrokken uit een perkamenten HS op den rug getiteld den Coren, bevattende de keuren en privilegien der stad Brussel en berustende by het Museum van oudheden, te Gent; schrift van omtrent het jaer 1400. Het stuk bevindt zich aldaer tusschen eene charter van den 9en juny 1375 en eene andere charter van den 3en mei 1377, en draegt het nummer CXIX.
J.F. WILLEMS. |
|