Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 4
(1840)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 264]
| |
Fragmenten van een oud Bybelsch gedicht.
Ga naar margenoot+De joden seiden met .i. monde:
‘Man, dit wijf es vonden in hoefzonde,
Wi hebbense vonden in hoerdome.
Onse wet ghebiet dat mese verdome;Ga naar voetnootVs 4
5[regelnummer]
Moises de prophete maket ons mareGa naar voetnoot5
Daer dus een wijf vonden ware,
Die in hordome ware ghevaen,
Dat mese soude steenen zaen.
Wat secghe di, man, van der dinc,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Van den wive die staet in den rinc?Ga naar voetnoot10
Sul wise stenen, alst es gheset?
Jane ghebiedet onse wet.’Ga naar voetnoot12
Onse Here andworde wel des:
‘So wie so sonder zonde hier es
15[regelnummer]
Hi werpe den eersten an dit wijf,
Mede te steene hare sondeghe lijf.’Ga naar voetnoot16
Als hi dit seide si varen vervaert;
Si trecken ghemeenlike achterwaert;Ga naar voetnoot18
Si lieten 't wijf allene staen,
20[regelnummer]
Die si daer brochten ghevaen.
Daromme si voeren alle woch,Ga naar voetnoot21
Dat daer niemen bleef hen ware nochGa naar voetnoot22
Met zonden bestaen ende bevaen.
Daeromme treckeden si achterwaen.
| |
[pagina 265]
| |
25[regelnummer]
Onse Here seide: ‘wijf, war sijn si ghevaren,
Die jeghen di ende mi hier waren?’
Ga naar margenoot+‘Die ghi den steen anne mi werpen hiet,
Si waren alle met zonden besmit,
Al gheboot mi te steenne hare wet.’
30[regelnummer]
‘Wijf, seit hi, wert vort meer reine!Ga naar voetnootVs 30
En wes met manne nemmermeer jemine,Ga naar voetnoot31
Dine zonden sijn vergheven di.
Houd mijn ghebod ende dienet mi.’
Onse Here daer te blivene niet ne geert;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Hi keerde in te Batanien waert,
Daer hi herberghede ende lach.
Des anderdaghes waest disendach.
's Disendaghes God, onse Here,
Met jonghers, die hem daden ere,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Keerden weder ter temple wert binnen,
Daer joden hadden raet nouwe inne
In welker wijs het mochte jescien,
In wat manieren si moghen zien
Dat Jhesus mochte versleighen sijn.
45[regelnummer]
Het ne mochte vertellen ghene tonge
Hoe dat de joden, oude ende jonge,
Pensden hoe si Jhesus mochten verslaen.
Si camen tote hem zaen ghegaen:
Si seiden: ‘man, sech ons wareit,
50[regelnummer]
Of du God best, seg ons dine wet.Ga naar voetnoot50
Bestu God? ne heils ons niet,
So weitstu, man, al dat ghesciet?’
[Maria Magdalena spreekt:]
Ga naar margenoot+‘Ic bem .i. besondechste wijf
Die noit in de werelt ontfinc lijf;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Ghenaden, ghenaden, helech Here,
Mine sonden rouwen mi sere.
| |
[pagina 266]
| |
Het ne was noit memen gheboren,
Mochtic, hi ne was met mi verloren.Ga naar voetnootVs 58
Ic noit den man met oghen zach
60[regelnummer]
Mochtic vulbringhen hi met mi was.Ga naar voetnoot60
Ghenaden, helich Here, mine zonden rou mi zere,
Mine zonden berouwe mi.
Ic wilre of staen, dat seghic di.Ga naar voetnoot63
Ic ne mockte ghepeinsen no gheseggen niet,
65[regelnummer]
Inne deide dat mi de duvel riet.Ga naar voetnoot65
Ghenaden, ghenaden, helich Here!
Mine zonden rouwen mi zere.
Ic was behaghel, ommate sier;Ga naar voetnoot68
In mi was prijs, roem ende dengier;
70[regelnummer]
Ic hadde onwert omoedecheide,Ga naar voetnoot70
In mi was alle ledicheide.Ga naar voetnoot71
Ghenaden, ghenaden, helich Here!
Mine zonden rouwen mi zere.
Mine zonden berouwen mi,
75[regelnummer]
Ic wilre ofstaen, dat segghe ic di.
Du seighes: hens niemen in de mesdaet,Ga naar voetnoot76
Maer staet hijs of, souct hire of raet,Ga naar voetnoot77
Hie es ol quite, comt hi te di.’Ga naar voetnoot78
Ga naar margenoot+God, onse Here, horde altoe
80[regelnummer]
Ten sonden die Marie zeide doe;Ga naar voetnoot80
Hi wiste hare wet, hi horde hare tale,
Hare gedochte becam hem wale.
Met bliden oghen hise ane zach;
Hi hief se up van daer soe lach.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Dit sach Symoen, die was sijn wert,Ga naar voetnoot85
Hem wonderets, ende hi hadt ontwert.Ga naar voetnoot86
| |
[pagina 267]
| |
Symoen seide: ‘siet wonder, siet!
Wiste dese meester dat ghesciet,Ga naar voetnootVs 88
Wiste hi des wives mesdaet wale,
90[regelnummer]
Hine sonde niet horen hare tale,
Des wives sonden sijn so groot.
Hens niemen levende, no doot,
Wisti de sonden die soe hevet ghedaen,
Dat hise hare vergave so saen.’Ga naar voetnoot92-94
95[regelnummer]
Onse Here keerde hem te Symoene waert,
Ende sprak minlike, als te sinen wert;
‘Symoen, seit hi, du heves messeit
Van desen wive, die up mi screit.Ga naar voetnoot98
Om dit wijf so vragic di
100[regelnummer]
Ene zake, Symoen, andwort mi:
Of .ii. manne waren sculdich scoutGa naar voetnoot101
Ende sine hadden selver, no gout,Ga naar voetnoot102
Deen XXX d. sculdich ware
104[regelnummer]
En tandere vc van selvere zware.....
Naer een strook perkament, schrift der XIVe eeuw, my medegedeeld door den weleerw. heer Carton, directeur van het gesticht der doof-stommen, te Brugge. De tekst heeft niets gemeens met den Rymbybel van Van Maerlant.
J.F. WILLEMS. |
|