Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 4
(1840)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 218]
| |
Iets over de uerwerken en klokken op de torens.Algemeen bekend is het dat men de uitvinding der klokken, samengesteld, zoo als men weet, uit een broos, witgeel en slegt klinkend mengsel van koper, tin en bismuth, 't welk den naem van klokspys draegt, verschuldigd is aen eenen kerkvoogd: het was immers Paulus, bisscop van Nola, in Campagniën, provincie en koninkryk Napels, die, ten jare vier honderd na de geboorte van den Heiland, het gebruik der klokken invoerde; uit dien hoofde wordt de klok op den huidigen dag in het latyn nog Campana en Nola geheeten. Voor dit tydvak sloeg men planken op elkander, om den geloovigen tot het gebed, of ter bywoning der godsdienst, op te roepen, en daerom werden deze de heilige planken geheeten. Ongeveer zes honderd jaren daerna, en wel in de Xe eeuw, werd het gebruik van het doopen der klokken ingevoerd. Minder echter is het bekend dat men de uitvinding van het uerwerk der kerktorens insgelyks aen eenen kerkvoogd, die den stoel van Petrus later tyds bezat, te danken heeft. Het zal derhalve niet teenemael van onpas komen den liefhebberen der oude geschiedenis het navolgende mede te deelen. De bedrevene oudheidkenner, wylen de eerwaerde heer | |
[pagina 219]
| |
Gyseleers-Thys, in leven pastor te Hever, overleden in 1835, zegt, in een zyner handschriften, berustende by zynen verdienstelyken broeder, den heere Barthel Gyseleers Thys, die den post van archivist der stad Mechelen, tydens eene lange reeks van jaren, zoo werkzaem als kundig, waergenomen heeft, dat Dom Jacques Alexandro, religieus-Benedictien der congregatie van St-Maurus, in zyn werk, betiteld: Traité général des Horloges, erkent voor te zyn de uitvinder der uerwerken met raderen en gewigt een monnik der abdy van St-Gerardus Dorillac, met naem Gerbert, die in 992 aertsbisschop van RiemenGa naar voetnoot1 (Rheims), in Champagne geworden, ten jare 997, tot de waerdigheid van kardinael en tot aertsbisschop van Ravenna in den kerkelyken staet naby de Adriatische zee verheven, eindelyk in 999 paus gekozen is, en geheerscht heeft onder den naem van Silvester II. Het was dan deze, in kunsten en wetenschappen, maer byzonder in al wat betrekking tot de werktuigkunde heeft, zoo zeer bedreven man, die het wondervolle uerwerk van Magdeburg, in het noorden van Duitschland maekte. Dat in Vlaenderen en in Braband de uerwerken op de torens vroegtydig moeten geplaetst geweest zyn, schynt uit het navolgende te kunnen afgeleid worden. Den 7en July 1385 werd door meester Jan Stoop geplaetst op St-Rombouts toren te Mechelen een door hem vervaerdigd nieuw uerwerk, in plaetsvervanging van datgene wat er reeds van ouds bestond, blykens de stadsrekening ab anno 1384 ad annum 1385, in welke letterlyk aengetroffen wordt hetgene volgt: ‘Mr. Jan Stoop van de orloge dat te St-Romonds op de torre steet, der men de ureclocke met slaen doet, met alle | |
[pagina 220]
| |
coste, die der op ghinc, VII. in julio LXXXV. dat comt IIc LXXXI. mott. I. s. IIII. d. go. Vlem. des comt der stad wed. te baten van den ouden orloge dat gout LVIII. mott. So dat de sume blijft net IIc XXIII. mott. I. s. IIII. d. go. vlem.’ In 1388 werd, van stadswege, door Jan Staes, volgens aenbesteding, een uerwerk geplaest boven de orgel in de kerk van den heiligen Rumoldus te Mechelen. Ten volgenden jare, 1389, werd door meester Jan van Lokeren een grooten houten man, die verguld was, gemaekt en gesteld op St-Rombouts toren, om het uer te slaen, en het torentje, in 't welk de uerklok hing, werd onder een dak geplaetst, waerschynelyk in den vorm, zoo als men het heden nog te Bern en in andere steden van Zwitserland aentreft. Bewonderenswaerdig komt het tevens voor dat het eerste uerwerk, 't welk in Engeland op eenen toren prykte, ook al het werk van eenen kerkvoogd was: het werd ten jare 1326 gemaekt door Richardus Wallingfort, abt van St-Albanus. In 1362, werd te Brussel het eerste uerwerk gesteld op den toren van St-Nicolaus. De Wiek, een geboren duitscher, vervaerdigde in Parys, en wel ten jare 1370, het eerste uerwerk. De koning van Frankryk, Karel V, deed het op een' der torens van zyn paleis plaetsen. Tydens den opstand van Vlaenderen deed Filips, hertog van Bourgonje, in het jaer 1382, het voortreffelyk uerwerk van den toren te Kortryk wegnemen, en naer Bourgonje over brengen in de stad Dijon, op den toren van O.L.V. kerk. Welke omstandigheid zich, als een voorbode der teedere broederliefde, die de franschman altyd voor den Belg, zoo bestendig als onbaetzuchtig, gekoesterd heeft, laet opmerken. | |
[pagina 221]
| |
Mag de stad Aelst haren roem dragen om dat in haren schoot het klokkenspel, 't welk die stad versiert en de opgeruimdheid van derzelver bewooners gaende maekt, uitgevonden is ten jare 1481, dan rekent zich de stad Lier tot eer dat de zoon van eenen harer inboorlingen, die er het ambt van burgemeester en van eerste schepen, meer dan eens, vóór zyn emigratie, heeft waergenomen, te weten de beroemde werktuigkundige Christiaen Huygens, de uitvinder van het slinger-uerwerk is. Voegen wy er ten slotte by, dat, uit het bovenstaende, genoegzaem schynt te blyken dat zoowel de kunsten, als de wetenschappen, reeds bloeyende waren in die Belgische gewesten, waer het nederduitsch de moedertael des volks is, terwyl iets soortgelyks by de Franschen en de Walen, onze heeren en meesters, vruchteloos te zoeken was, ofschoon deze laetsten nu hemel en aerde roeren om de noodwendigheid aen te toonen van de schoone tael onzer vaderen te verwisselen tegen de spraek van de, zich alleen beschaefd noemende, Natie; op dat, zeggen zy, de verlichting moge doordringen tot by de grove en onwellevende Vlamingen, Brabanders en Limburgers, ten einde hunne nationaliteit, te samen met de liefde voor vryheid en vaderland, allengskens verwelke en uitsterve.
Lier, den 10e july 1840.
G.J. AVONTROODT. |
|