Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 4
(1840)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 156]
| |
Hans, Hansa, Hanse.Iedereen weet dat Hans eene verkorting van Johannes is. Eerst zei men Hannes (de twee laetste sylben van den griekschen naem), en daerna krimpte men het woord in tot hans. Sommigen, na eerst Johan gezegd te hebben, lieten allengskens slechts Jan hooren, terwyl wederom anderen het han van Johannes tot Hanne, tot Hanneken of Hannekyn herschiepen. De verkleinwoorden Hansken, Hansje en Hanselyn zyn ook vry algemeen bekend, en lang by onze voorouders in gebruik geweest. Doch weinige lieden weten wat het zelfstandig naemwoord Hans (gewoonelyk verlengd hanse, of hanze) in de benamingen duitsche hanse, de hanze steden, het hanze verbond, enz., eigenlyk beduiden wil. Daerom stel ik my voor hieromtrent eenige aenmerkingen mede te deelen. De gevoelens der geleerden, ter verklaring van het voorgestelde woord, loopen zeer uiteen. Bilderdyk houdt hanse voor hans-ee en zegt dat men door dezen naem een groot verbond verstaen moetGa naar voetnoot1, schoon hy elders er een bekervebond van maektGa naar voetnoot2, dewyl er een beker was die men hans noemde. ‘Van dezen beker, zegt hy, werd, om zijne grootte, wat groot was een hans genoemd. En zoo ook een groot man.’ Dus zou een groot man een hans zyn, dewyl de hansbekers veel grooter waren dan andere bekers? belachelyke stelling! Wy zullen straks zien dat | |
[pagina 157]
| |
men zoowel kleine als groote hansen gekend heeft. Leibnitz dacht dat dit woord vereeniging bediedt, stammende van eins; wat ook wat verre gezocht isGa naar voetnoot1. Wachter verklaert hans door socius, sodalis, primas, en hanse door societas, turba, reditus: het eerste leidt hy af van henden (capere) verwand met het angelsaksisch hentan en met het latynsch hendo en prehendoGa naar voetnoot2. Het glossarium achter Schilter's Thesaurus heeft voor Hansa cohors, multitudo congregata, concio, concilium, vectigal principum, en voor Ansi proceres, communi fortunâ majores, waervan de volksnaem AnsuariiGa naar voetnoot3; met welk gevoelen onze Kiliaen en Ten Kate ook overeenstemmenGa naar voetnoot4. Haltaus en Schertz (of zyn opvolger Oberlin) die het woord hanse door liga, ligamentum, vinculum, vertalen, geven den oorsprong niet etymologisch opGa naar voetnoot5. In Weilands Nederduitsch taalkundig woordenboek vindt men, als naer gewoonte, de verklaring van Adelung, die hans voor een verdrag of verbonden gezelschap houdt, met dat onderscheid nogtans dat deze laetste schryver er byvoegde: ‘Es ist möglich, aber auch weiter nichts als möglich, dass dieses alte Wort von ein, eins, abstammet, und eigentlich eine Vereinigung bedeutet, so wie von Εν das Zeitwort Ενουν, vereinigen, ehedem einen, herkommt’Ga naar voetnoot6. Dit was reeds door Leibnitz opgemerkt. Overigens is ook het woordartikel van Adelung grootendeels eene herhaling van hetgene Frisch | |
[pagina 158]
| |
reeds vroeger, veel beknopter en veel beter, gezegd hadGa naar voetnoot1. By Grimm tref ik slechts Ans (deus, vir divinus) aen, waerover straks naderGa naar voetnoot2. Graff schynt te gelooven dat het gotisch Hansa, cohors, van het sanskritsch Gana, turba, caterva, zy hergekomenGa naar voetnoot3. Schmeller bepaelt zich in zyn woordenboek tot de aenwyzing van den zin des woords, en voegt er ter loops by dat hetzelve wel eenige betrekking hebben kan met het engelsche hansel of hanselling, wat wy in Vlaenderen de eerste handgift, in 't fransch les étrennes, noemenGa naar voetnoot4. Inderdaed, dit laetste is er meê verwand, doch niet door den uitgang sel of selling, als zynde deze een geheel ander en aengekoppeld woord, gelyk in het angelsaksisch Hand-selen, a putting into another's possessionGa naar voetnoot5. Het oudengelsch kende almede ons Hans, en men vindt het, onder andere, tweemael in den roman van Kyng Alysaunder (Alexander), namelyk: Vs 1571: He gaf theo byschop, to gode hans,
Riche beyghes, besans and pans,
Cloths, eyghtis, withoutyn eynde.
en wyders in chap. XII, alwaer Alexander de stad Athene opeischt door eenen brief, zeggende Vs 2934: Ye here owre commandement!
Sendith ows, to gode hans,
An C thousand besans,
From yeir to yeir....
Weber verklaert dit to gode hans in zyn Glossary | |
[pagina 159]
| |
door in great quantityGa naar voetnoot1, wat echter een grove misslag blykt te wezen, want Alexander vroeg geen zeker groot of onbepaeld getal van bysanten, maer wel de juiste som van 100,000 s' jaers. Sendith ows to gode hans, enz. beteekent letterlyk: Zendt ons, tot goed Verdrag, (à bonne composition) eene jaerlyksche schatting van 100,000 (gouden muntstukken bekend onder den naem van) bysanten. In de eerstaengevoerde plaets echter, waer Alexander zeer kostbare geschenken aen zyne geestelyken doet, die hem bewezen hadden dat hy de wettige zoon van Philips van Macedonien was, moet het woord hans in den zin van vriendelyke verbintenis of verstandhouding genomen worden, en komt hetzelve eeniger mate overeen met het houde onzer voorvaderen, anders hulde; want houden of holden en handen, frequentativum handelen, zyn genoegzaem eenerlei. Dit weinige zal genoeg zyn om den lezer te doen begrypen wat by de taelgeleerden zoo al over het woord hans is te boek gesteld. Ik zal er nog alleen byvoegen, dat de laetste, verdienstelyke geschiedschryver der Hanze, voor zooverre dit verbond tot de Nederlanden betrekking had, jonkheer F.E. Berg van Middelburgh, geene nieuwe inzichten omtrent de oorspronkelyke beteekenis heeft aengevoerdGa naar voetnoot2. Naer het my toeschynt zal men het daervoor mogen houden, dat de naem Hanse is afgeleid van het oude thans verloren geraekte werkwoord handen, hetwelk soms met de | |
[pagina 160]
| |
hand houden, of handhaven, soms overhandigen of verhanden, te kennen gaf. Frequentativen van dit verbum handen zyn er overgebleven in handelen, handselen, verhandselen, enz. De d (t) is nu echter weggevallen, even als uit de woorden te hands, (by Bilderdyk thands, nu algemeen thans), zoo dat men tegenwoordig schryft hansen, hanselen, verhanselen. Het skandinavisch hanna (met de hand beroeren) of anna, welk laetste woord Ihre door laborare vertaeltGa naar voetnoot1, zal wel niet anders wezen dan dit oorspronkelyke handen, als hannen uitgesproken (vele brabanders zeggen alzoo hy heeft het in zyn hannen, voor in zyn handen). Ook bestaet handa nog in het Friesch, hebbende de tweederlei beduidenis van vatten en van overhandigen. De vorm handse is niet vreemd. Men vindt hantsche voor handschoen, en hantschen-maker voor handschoenmaker, in den TeuthonistaGa naar voetnoot2. Ook heeft Scherz Hantzlen voor contrectare manibus, en Hantzlung voor tractatio, contractatio, terwyl het zwavische handzen of hanzen (betasten) almede hieraen beantwoordtGa naar voetnoot3. Men mag derhalve handen en hansen voor hetzelfde woord houden, gelykerwyze men in het fransch ook hanter of hanser gebruikte, beide op ons hand terug ziende. Van persoonen, die vertrouwelyk of genootschappelyk met elkander omgaen kan men zeggen: zy handen of zy hansen met elkander. De liefdrykste in dat verkeer is de handzaemste (oudengelsch hende, corteous), de vasthoudendste. Wy hebben reeds boven gezegd dat oulings het verbum houden de beteekenis had van handen. Hi es | |
[pagina 161]
| |
u houde had den zin van hy is u door vriendschap verbonden, of hy is u aengekleefd; en van daer de spreuk houw en trouw zyn. Het woord bende, van binden afstammende, werd eertyds door Hanse uitgedrukt. Ulphilas vertaelde σπειρα. (cohors militum) door Hansa, B.V. Marcus XV, 16: gahaihaitun alla hansa, convocarunt omnem cohortem, en Johannes XVIII, 3: Iudas nam hansa, Judas cepit cohortem; doch gebruikte het ook wel eens voor een verzameling van volk, Lucas VI, 17: jah hansa mikila manageins af allama ïudaias jah ïairusalem, et cohors magna populi ab omni Iudaea et IerusalemGa naar voetnoot1. De aengehaelde tekst van den evangelist Marcus wordt door Tatian aldus overgebragt: Thie kemphon thes graven intfiengen then heilant in themo dinchus, gisamanotun zi imo alla thia hansaGa naar voetnoot2. In eene charter van het jaer 1199 vinden wy het woord Hansa toegepast aen de inwooners van Gent, binnen muers: qui pertinent ad eorum Hansam, scilicet hii, qui continentur et manent infra quatuor portas de Gandavo. En aen het einde: sciendum autem, quod illi de Gandavo neminem debent trahere ad Hansam suam, quam illos, qui manentinfra quatuor portas de GandavoGa naar voetnoot3. Doch van ouds werd de naem Hanse meer byzonderlyk aen maetschappyen, handelsbetrekkingen ten doel hebbende, gegeven. Volgens den duitschen schryver Plato | |
[pagina 162]
| |
zou Karel de Groote reeds ten jare 799 eene hanse van dien aerd te Regensburg en elders hebben opgerichtGa naar voetnoot1. Daerover stond een hansgraef, wiens attributien onder andere bepaeld zyn door een privilegie van keizer Frederik II, van het jaer 1230, in dezer voegen ‘Cives potestatem habebunt eligendi hansgravium, qui disponat et ordinet extra civitatem, et non infra, ea tantum, quae respiciunt negotia nundinarumGa naar voetnoot2.’ In andere gewesten was de hansgraef slechts regter in zaken van erfscheiding tusschen de burgers van eene stad, B.V. te BremenGa naar voetnoot3; doch, hoe men het neme, het gaet vast dat hy overal en altyd in last had te waken over de regten van eene zekere gemeenschap van burgers of ingezetenen, van lieden die elkanderen de hand gaven tot het instandhouden van eene welkdanige maetschappy of vereeniging. Men kon diensvolgens hanse noemen of een bende soldaten, of een verzameling van burgers, of een genootschap van grondeigenaers, of eene maetschappy van handeldryvers; op den duer nogtans bleef den naem slechts voor de laetstgemelde soort van vereeniging in gebruik. De Hanse werd uitsluitend commercieel. Het woord onderging de zelfde beperking van zin als dat van Coman. De comannen (niet te verwarren met de commanentes by Ducange) waren oorspronkelyk de meest geprivilegieerde burgers eener stad, een soort van patriciers, onder welke de schepenen moesten gekozen worden, zoo als later te Gent waren de familien Sersanders, Sersimons, Borluut, Belle, enz. Men noemde ze de comannegilde, B.V. in eene charter van het jaer 1275: et si les (échevins de Gand) devera on tous prendre bourgois de Gant | |
[pagina 163]
| |
et de la Franchise, ke on apele ComanneghuldeGa naar voetnoot1. Al vroeg echter, en zeker nog vóór den aenvang der XIVe eeuw, versmolten zich de comansgilden onder de andere gilden der steden, en vinden wy dien naem niet meer gebruikt. Daer nu de gildebroeders alleen het regt bezaten handel te dryven, zoo werd weldra door coman een koopman, en door comescap een koopmanszaek verstaenGa naar voetnoot2. By het in- en uitvoeren van koopwaren betaelde men aen elke hanse een regt, later issue-regt genoemd. Ook gaf men zekere gildepenningen by het aenvaerden van persoonen in eene hanse. Van lieverlede kreeg dit den naem van Hanse, en men zei: de hanse betalen, of kort weg hansen, gelyk men nu zeggen zou: issue betalen of transit betalen. Dus in eene keur van St-Omer van het jaer 1127: quisquis eorum ad terram imperatoris pro negotiatione sua perexerit, a nemine meorum Hansam persolvere cogaturGa naar voetnoot3. In een diploom van keizer Frederik den I, van het jaer 1188: ad hoec et cum mercibus libere eant suis et redeant per totum ducatum Saxoniae, absque Hansa et absque theloneoGa naar voetnoot4. En in een privilegiebrief voor de stad Mechelen, van twoensdages vor Sinte Jans dach Baptiste 1302; ‘Voert dat men de gulde van de wollewerke houde, also gelijc alse mense plachte te houdene, by mijns sheeren sbisscops Henrics tide, ende bi sheeren tide van Machelne, die te Sinte Rommonds [in S. Rumoldus kerk] leghet, ende datter elc goet cnape in gaen mogen, omme also vele alse men doen plach te gevene, dats te verstane omme xij ponden lovensche, | |
[pagina 164]
| |
ende te hansene, diere niet inne en sijne, ene halve maercGa naar voetnoot1.’ Uit dien hoofde dragen dan ook al de overeenkomsten wegens de issue, tusschen de steden van Vlaenderen aengegaen, den naem van hanse of hansinge. De laetste is van het jaer 1762, tusschen Ipre en het land van den Vryen gesloten, waerin men leest: ‘zoo hebben wy gezamentlyk gemaekt ende gesloten een contract van hanseGa naar voetnoot2.’ Elders bestonden er Hansleenen: ‘Ego... sponte et voluntarie praedium meum in Kussenach situm, prope lacum Turicinum, cum jure patronatus ecclesiae parochialis ibidem et praebendarum dictae ecclesiae et praedio annexarum, hominibus, feodis, quae vulgariter dicuntur Anslehin vel Erbelehin, agris, etc., dono monasterio S. GalliGa naar voetnoot3.’ Wy zagen zoo even dat men eertyds te Mechelen gewoon was de wollewevers te hansen by hunne aenkomst in het gilde. Dit geschiedde, daer en elders, met eenige plegtigheid en onder het drinken van een gelag. Hansen beduidde te gelyk het aennemen in het gilde en het doen betalen van een intreêgeld. Later kwam het hansen by allerlei soort van gezelschappen in zwang, en de inkomende broeder was gehouden een grooten zoogenoemden hansbeker, te boorde vol geschonken, in eenen enkelen teug te ledigenGa naar voetnoot4. Dit had ook in Frankryk plaets, en | |
[pagina 165]
| |
men leest onder andere by Carpentier: ‘Colin Banquelin paioit l'escot pour sa Hanse ou bienvenueGa naar voetnoot1.’ Het was niet om dat dergelyke drinkbekers zeer groot waren dat men gewoon was groote menschen hansen te noemen, gelyk Bilderdyk dacht. De persoonlyke toepassing van het woord komt van elders. Immers, men had zoowel kleine als groote hansen. Frisch haelt een paer artikels van keizerlyke edicten aen, die zulks bewyzen: ‘Es soll von niemand, er sey wer der wolle, Klein-oder Gross-Hans, ein übelthäter aufgehalten, oder ihm Fürschub gethan werden... Knecht oder Rottmeister, Gross-oder Klein-HansGa naar voetnoot2.’ Door groote en kleine hansen verstond men derhalve niet anders dan groote en kleine lieden of ingezetenen. In de Excerpta Saxonica ex monachi Pirnensis, wordt verhaeld van zekeren Diederik Stol, die zich voor keizer uitgaf en vele aenzienlyke lieden wist te bedriegen: ‘Ditterich Stol, ein Dewczser, warf sich [ten jare 1285] auf in person keiser Friderichs, der vor 36 jar tot war; brachte, durch schwarcze Kunst und Gaben, vil von den grossen Hanssen in Glowben,’ enz.Ga naar voetnoot3. Wellicht heeft Bilderdyk, toen hy hanse (by hem hans-ee), voor een groot verbond, en een hans voor een groot man verklaerde, het oog gehad op eene plaets van Jornandes, in welke gezegd wordt dat de Goten hunne oversten niet voor menschen maer voor halfgoden beschouwden en vereerden, en dat zy aen dezelven den naem van Ansen of Hansen toekenden: Jam proceres suos, quasi qui fortuna vincebant, non puros homines sed semideos, id est Anses, vocabantGa naar voetnoot4. Zie daer nu waer- | |
[pagina 166]
| |
lyk de groote lieden Ansen of Hansen genoemd. Doch waer komen dan de kleine hansen van daen? Gaerne wil ik toegeven dat zelfs de Anciani der Albigensen en Italianen zich naer die halfgodische Goten geheeten hebbenGa naar voetnoot1; maer wie helpt my met de kleine hansen te regt? De gotische Ansen gelyken al zeer sterk naer de Asen der Skandinaven; want in de noordsche talen valt de n dikwyls weg. Grimm vertaelt Ans door vir divinusGa naar voetnoot2, wat zeer goed op Ase past. Doch dat is nu tot daer toe; laten wy eens beproeven of men by onze alledaegsche menschen geen Hansen van allerlei soort vinden kan. Wy hebben boven gezien dat de binnenmuersche ingezetenen van Gent, in het jaer 1199, eene Hanse uitmaekten; ook is het bekend dat de leden eener Hanse soms hansen genoemd werden. Hierdoor kan en moet het wel eens gebeurd zyn dat men de lieden over het algemeen, in stede van burgers, of poorters, of ingezetenen, Hansen geheeten hebbe. Wat er van zy, ik heb nog een andere verklaring by de hand. Hans of Jan is de naem van iedereen; en daervan komt het spreekwoord Jan alleman. Het gemeen volk heet Jan-hagel; een snoever heet poch-hans, pof-hans of praelhans; een grommer grolhans; een gierigaerd smalhans of schraelhans; een woekeraer Jan-oom; een man die vrouwelyk werk doet een Jan-hen of Jan-tryntjes; een sterke vechter Hans-onversaegd; een poetsenmaker Hans-worst of Jan-pottage; een chirurgyn meester-Jan; een scherpregter meester HansGa naar voetnoot3; een polichinel Jan-Claes; en een ongeboren kind Hansken in den kelder. In Braband noemt men eenen nachtwaker Hanne- | |
[pagina 167]
| |
ken-uit, en in Holland alle knechten Jan, en by ons heet elke hollander Jan-kaes. Professor Lulofs heeft opgemerkt dat men zelfs aen levenlooze voorwerpen den naem van Jan geeft. De hollandsche matroozen heeten hun zakmes kort-jan, en het is in hun land niet vreemd te hooren zeggen, zoowel van zaken als van persoonen: ‘dat is een regte jan! Dat is een jan van een' hoed, dien gy daer op hebt! Hy heeft me daer een' jan van een' sabel op zyde! enz.Ga naar voetnoot1.’ Is het dan wel te verwonderen dat men de menschen over het algemeen in groote en kleine jannen of hanzen verdeeld heeft? Van Jan en Hans komen ook onderscheidene spreekwoorden, als by voorbeeld:
Arme hans! Hy zal mogen hansen (het gelag mogen betalen). Hansen en dansen. T' is er een die hans heet (een bluffer). Jan crediet is dood. Hy is boven jan (boven het gemeen; hy leeft op zyn renten). Hy is boven jan (by het kaertspel gebruikelyk). Wat groote hansen doen dat moet men pryzen. Schraelhans is daer kok (men leeft daer mager). Jan en kan niet nayen. Is Jan Pieters dood nog leeft er zyns gelyken. Hy sloeg er onder als malle Jan onder de hoenders. Iemand jan maken (dubbel winnen). Hanske van Leuven is gekomen (volkslied). Dat is er een voor meester hans (een die verdient gehangen te worden.)
En meer anderen. | |
[pagina 168]
| |
Reeds heb ik met een woord van Hansken in den kelder gewaegd. Men weet dat men in vrolyke gezelschappen nog heden ten dage gewoon is op de gelukkige bevalling van eene daer by tegenwoordig zynde vrouw te drinken, onder de toespraek van: Hansken in den kelder! (of wanneer men een meisje verlangd Mayken in 't schapprayken!) Het zal wel niet noodig zyn te verklaren wat men hier door Hanske, die nog in den kelder zit, wil te kennen geven. De volgende beschryving van den beker, welke onze voorvaders, by het instellen van dergelyken dronk, gebruikten, treft men aen in de Natuurlijke historie van Holland, door Lefranc Van Berkhey, III deel, bladzyde 1193 en volgende: ‘Deze beker, of liever drinkschaal (zegt hy), was van zilver, en had eene breede, platte, ronde, schotelsgewijze gedaante, zijnde als een schaal of hol tafelbord. In het midden der schaal was eene halve holronde bol, die onder de schaal, op het voetstuk, ruste. In de holligheid was geplaatst een luchtledige bol, die los tegen of op den bodem van de gemelde holligheid stond. Uit deze luchtledige bol rees opwaarts een stiftje, op welks top een naakt kinderbeeldje gevoegd was. De luchtledige bol, met het beeldje, werd vervolgens toegedekt, door een halve holronde bol, die, in het midden der schaal, over den eerstgenoemden halven holronden bol een weinig heen sloot. Voorts waren er in den rand, die deze twee halve bollen vereenigde, ettelyke doorloopende openingen, ten einde den wijn om zoo te spreken een onzigtbaren doortocht te geven. Hier benevens had de bovenste halve bol, op deszelfs top, in het midden eene ronde opening, die door een klepje gesloten wierd; en dit klepje met een scharnier aan den bol gehecht, ruste voorts los op den bol, een weinig boven het hoofd van het kinderbeeldje, dat hier onder verborgen zat. - Wanneer | |
[pagina 169]
| |
men nu, den beker op zulk eene wijze ingerigt zijnde, den wijn in de schaal schonk, liep de wijn in den ondersten halven bol, en als dezelve vol werd, rees de luchtledige bol met het stiftje tegen het klepje aan; waarop dan het beeldje, dat Hansje heette, het klepje opende, en dus kwam Hansje uit den kelder.’
J.F. WILLEMS. |
|