Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 4
(1840)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
I.Ongebonden best, weldich man sonder. wijf.
Ghesellen en weduaers, beyde jonck en out,
De vryheyt es beter dan silver en gout.
Volcht Paulus leere, ick en rade u niet el,Ga naar voetnoot3
Blijft ongebonden, tes geringhe ghetroutGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dat langhe berout, wijs es hy diet schout:
Trouwen es aventuerlijck, dit siet men wel.
Crijcht een man een wijf, die quaet es en fel,
Wederspannich, rebel,
Hy laetter zijn vel.
10[regelnummer]
Op eerde en es gheen meerder martelare.
Peyst, jonghers, die om houwen loopt zoo snel,
Ten es vry gheen spel,
Maer een eeuwich gequel.
Die wilt houwen mach wel zijn in grooten vare;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Want een quaet wijf es seker een quade ware,
Een eerdsche helle, een eeuwig gekijf.
Dus durf ic wel seggen int openbare:
Ongebonden best, weldich man sonder wijf.Ga naar voetnoot18
Men mach eenen man niet quader vloecken
20[regelnummer]
Dan met eenen wijve. Die thouwen zeer soecken
Zijn sotter dan sot, ic wilt bethoonen.
De vrouwen en behoeven heendaechs gheen doecken:
Ziet hoese vercloecken: zy draghen de broecken;
De mans moeten in den torfhoek woonen.
| |
[pagina 84]
| |
25[regelnummer]
Dan preken zy sdaechs wel seven sermoenen,
Ten mach u niet schoonen.Ga naar voetnoot26
Ghy mans persoonen,
Ghy weet of ic lieghe, diet somtijts proeft.Ga naar voetnoot28
Geeft haer een slach zy en zal u niet hoonen,
30[regelnummer]
Maer dubbel loonen,
Met stoelen croonen.Ga naar voetnoot31
Ghy moet al besorghen wat int huys behoeft,
Oft ghy werdt begresen en qualijck ghetoeft.
Ghy fraey ghesellen, wat hebdy in u lijf,
35[regelnummer]
Daer ghy u gaet bedroeven eer u God bedroeft?
Ongebonden best, weldich man sonder wijf.
Gaet een man somtijts een kanneken drincken
Tsavonts esser de simme, dits goet om dincken.Ga naar voetnoot38
Dan seytse met eenen grammen aenschijne:
40[regelnummer]
‘Vuyl dronckaert, vol-vat! hoe comdy hier stincken?
Ghieten en schinken ,, tgelaesken clincken,
Dit es u ambacht; dus verteerdy dmijne.
Ic drincke cranck bier, ghy gaet te wijne.’
Dit is haer doctrijne
45[regelnummer]
Achter de gordijne.
Dan roept zy: ‘Staet oppe, gaet winnen u broot.’
Ic sliepe zoo lief met eenen zwijne
Als metten kockijne.Ga naar voetnoot48
Dits zijn medicijne:
50[regelnummer]
Hem waer wel beter een candeelken int hoot.Ga naar voetnoot50
Hooret yemant, de man werdt van schaempten root.
Dan dinckt hy: ‘eylacen, arm, onsalich katijf,
Wat dede ic ghehout? ik ware beter doot.’
Ongebonden best, weldich man sonder wijf.
| |
[pagina 85]
| |
55[regelnummer]
Mocht sulk man van den wijve zijn verlost,
Hy soude te Roome, al soude hy den postGa naar voetnoot56
Alle daghe gheven twee gouden ducaten.
Ten es niet om segghen wat een wijf al kost,
Ghevoedert, ghevost,, frisschelijck ghedost,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Wilt zy gaen proncken lancx de straten.
Wilts de man niet geven, zy zal hem haten
Als ballinc verwaten:
Hy en derfs niet laten.
Dan moet zy hebben eenen sleypenden koers,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Pater-nosters, riemen met guldenen platen,
Groot boven maten;
Dan gaet zy blatenGa naar voetnoot67
Met gefronsten halsdoecken, lampers en floers,Ga naar voetnoot68
Daer de borstkens duer schijnen, recht op zijn hoers,
70[regelnummer]
Dunne doecken, gheelu, ghestijft zeer stijf.
Segghen de mans hier teghen zoe heetent boers.
Ongebonden best, weldich man sonder wijf.
Prinche, de vrouwkens zijn gheerne proper en moy,
Rustich, op zijn hoofs; na den nienwen toy
75[regelnummer]
Moeten de habijten ghemaect, ghesneden ,, zijn.
Hoe suer dat 't den man wordt zy achtent niet een hoy.Ga naar voetnoot76
Al souden zy te Walem gaen tappen roy,Ga naar voetnoot77
Zy zouden wel willen in alle steden ,, zijn,
Ter kersmessen, ter feesten; daer moet ghereden ,, zijn.
80[regelnummer]
Dus wilt als heden ,, zijn,Ga naar voetnoot80
Het moet gheleden ,, zijn.
Twaer van noode datse alle nieuwicheyt saghen.
Twijf wilt van den man altijt ghebeden ,, zijn:
Moet zy beneden ,, zijnGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Zy sal tonvreden ,, zijn.
Zy vechten om dmeesterschap oock met vlaghen.
| |
[pagina 86]
| |
Spreekt de man een haestig woordt zy loopt claghen
Tot haren commeren: dits der vrouwen bedrijf.
Dus seg ic noch eens, wient mach meshaghen:
90[regelnummer]
Ongebonden best, weldich man sonder wijf.
| |
II.Gheen zoe slimmen scheelken ten vindt zijnen pot.
Hac soect gemack, ghelijck zijns ghelijcke.Ga naar voetnoot1
Vrou Venus besicht al omme haer pratijcke:
Zy doet haer kinderen bedrijven ragie.
Ick vinder, als icker nauwe op kijcke,
5[regelnummer]
Eest wijs eest sot, arme ofte rijcke,
Elc crijcht zijn gaeyken, joncker en pagie;
Tvindt al een paer, hoe vremden personagie.
Vrou Slodderkouse crijcht joncker Bouwen Lijfrock,
Een schommelmaertken, een vuyl pottagie,
10[regelnummer]
Gheraect erghens aen eenen schommelcock,
Een leelijcke sloore crijcht eenen vuylen slock,Ga naar voetnoot11
Een mallootken paert haer by eenen sot.Ga naar voetnoot12
Hier omme houde ic my aen desen stock:Ga naar voetnoot13
Gheen zoe slimmen scheelken ten vindt zijnen pot.
15[regelnummer]
Knechtjens, die den doeyer hangt aen haer billekens,
Die soecken jonghe ydel spillekens,Ga naar voetnoot16
Al souden zy verwercken vrienden en maghen;Ga naar voetnoot17
Nachtraefkens loopen na lichte dillekens;Ga naar voetnoot18
De joncwijfkens worden oec al te crillekens:Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Zy en kunnen de weelde niet verdraghen:
Die crijghen oeck somtijts daer zy na jaghen,
Eenen loeris, oft eenen anderen duypen.Ga naar voetnoot22
Tmoet al wat hebben, tgaet sonder vraghen,
Al soudense duer haer bedtstroo druypen.Ga naar voetnoot24
| |
[pagina 87]
| |
25[regelnummer]
Dronckaerts, die gheerne lacken en suypen,
Tes messelijck wie daer noch op versnot.
Tvolk wilt heendaechs al te samen cruypen;
Gheen zoe slimmen scheelken ten vindt zijnen pot.
Crepele en mancke, met stelten, met crucken,
30[regelnummer]
Tsoect al een paerken, dies lust mach plucken;Ga naar voetnoot30
Een aerdich liefken is groot tijtverdrijf.
Al waer yemandt armen en beenen ontstucken,
Hy en dorst niet sorghen, het zou wel lucken:
Ghelijck de man es verleendt hem God een wijf.
35[regelnummer]
Al en hebbense niet een cleedt aen haer lijf,
Ten es gheschuert, vol neten, vol vincken,
Eest blint, oft scheelu, doof, lam, stram oft stijf,
Het crijcht al zijn deelken; maer ick wil dincken
In liefkens nase en mach niet stincken,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
En vrou Venus werpt zeer wonderlijk haer lot.
Noch seg ic mijnen stok (die dunct my wel clincken):
Gheen zoe slimmen scheelken ten vindt zijnen pot.
Oude wijfkens by verrompelde mannekens;
Zijnder veel Lijskens daer sijn oeck veel Hannekens,
45[regelnummer]
En tot alle cannekens ,, vindt men schelen;
Gebroken potkens by gheschuerde pannekens;Ga naar voetnoot46
En zijnder veel Maeykens, Grietkens en Annekens,
Men vindt gheen besemen zy en crijghen stelen;
Clappeyen die haers selfs quaet niet en helen
50[regelnummer]
Vinden haers ghelijcke wel eenen clappaert;
Rabbeelsters, die schorft zijn totter kelen,Ga naar voetnoot51
Crijghen een rabbaut; eenen vuylen rapaert,Ga naar voetnoot52
Een vuytgheloopen munck oft selcken cappaertGa naar voetnoot53
Crijcht nu wel een boelken (wie datter mé spot,
55[regelnummer]
Waer eest) een hackelaert, oft een lapaert,Ga naar voetnoot55
Gheen zoe slimmen scheelken ten vindt zijnen pot.
| |
[pagina 88]
| |
PRINCHE,
Eest nonne oft beghijne, munck oft paepken,
Elck soude nu wel vinden een verdoolt scaepken,
Van den ghenen die prijsen den nieuwen toy.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Esser oeck erghens een schamel knaepken,
Al es zijn goet niet weerdt een raepken,
Hy crijcht wel een wijf; es hy dan niet moy?
Al soudense, eer acht daghe, tappen roy,
Tes messelijck hoe somtijds vallen de sinnekens:
65[regelnummer]
Zy en sorghen voer deynde niet een enckel hoy.
Wispeltuytkens loopen na slingherminnekens;Ga naar voetnoot66
Sotkens voeghen hem by sottinnekens,
Die nauwelijck en weten her oft hot;Ga naar voetnoot68
De haenkens zijn geerne ontrent de hinnekens;
70[regelnummer]
Gheen zoe slimmen scheelken ten vindt zijnen pot.
Getrokken uit een handschrift der (meest onuitgegevene) Refereinen en gedichten van Anna Byns, behoorende tot myne verzameling, schrift van omtrent het jaer 1550.
J.F. WILLEMS. |
|