Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 2
(1838)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– AuteursrechtvrijEcho van het jaer 1566.Soe men die Geulx bestrijt
Sal men gewinnen iet?
Niet!
Wie sal d'overhandt houden,
Die pauws oft die geulx?
Die geulx!
Wat sal dan van s'pauws rijcke
Geworden, in sulcken gevallen?
Vallen!
Hoe, salmen oick zijn missen
En loff vergeten al?
Al!
Wat sal men dan gaen doen
Met alle zijn aflaten?
Laten!
| |
[pagina 356]
| |
Konnen hen dan die groote
Noch helpen iet meer?
Niet meer!
Wie sal hen dan noch vieren,
Nadien dit alzoo zy?
Wiltse dan metten edelen
Het niet zijn eens?
Neens!
Waer blijft dat roode calfGa naar voetnoot2
Die ons tbastaertkindGa naar voetnoot3 int landt sant?
Int sant!
Nu hy moet achterblijven
Wie zal zijn goed deelen?
Die eelenGa naar voetnoot4
Hy hadde toch goets genoech,
Wat socht hy noch meer?
Eer.
Het was recht een Nero,
Een hoeren herberghere:
Ergere!
O God! wie sal dit arme volc
Verlossen uyt den stricke?
IckeGa naar voetnoot5!
Dit is een der schimpschriften welke de Geuzen, ten jare 1566, tegen de gouvernante en den kardinael de Granvelle in omloop brachten. Ik vond het stuk, in schrift van dien tyd, in eene verzameling van oorkonden der XVIe eeuw, afkomstig van den kanonik Van Winghe, te Doornik, en waeruit ik de brieven getrokken heb, gedrukt in myne Mengelingen, bl. 92-223.
J.F. WILLEMS. |