Als Ajalatoem terug kon komen...... Ja, misschíen zou ze wel denken: ‘Ben ik hier nu wel op dezelfde plaats, waar ik vroeger heb gewoond? Waar is de vrolijke stad Oer? Waar zijn de huizen, waar de tempels, waar de straten en tuinen? En waar zijn dan de landerijen gebleven, die vroeger rondom de stad lagen, en waar zijn de slootjes en de sluizen en de bruggetjes? Er moet een kanaal zijn geweest, dat het water van de Eufraat aanvoerde om het land te besproeien. En er moet een ander kanaal zijn geweest, waarlangs de schepen in de havens van de stad konden komen. Waar zijn de kantoren, die vroeger langs de rivier lagen? Ja...... waar is de rivier zèlf?’
En toch...... waar nu in de steppe de Pekheuvel verrijst, lag éénmaal, duizenden jaren geleden, de stad Oer, één der oudste steden van de wereld.
In de tijd van Ajalatoem beleefde ze een tijd van bloei. Rijk was ze en haar schepen voeren ver over de zeeën. En rondom haar wallen bloeiden de tuinen en de weiden, waarop het vee graasde.
Onverwacht raasde de oorlog over Oer, en hij liet van de stad niets dan een puinhoop over.
Later werd ze herbouwd, en ze zou misschien tot nieuwe welvaart gekomen zijn. Maar...... de rivier verlegde haar bedding. Oer kwam midden in het land te liggen. En toen drong de woestijn onweerstaanbaar op. Hij blies zijn zand door de straten, hij dempte de havens, hij stoof de kanalen tot de rand toe vol, hij legde een dikke deken over de heiligdommen van de stad, zelfs over de logge toren, de ‘hemelsberg’. Deze leek, met al dat zand er overheen, precies een heuvel, en de Arabieren noemden die hoogte de Tell-el-Mukajjar. Ja, zelfs de herinnering aan de stad Oer ging verloren. Wanneer men haar naam eens ontmoette in een oud geschrift, dan meende men, dat het een sprookjesstad betrof, die nooit had bestaan!