| |
| |
| |
4 Het Vlaams Nationaal Verbond (VNV)
‘Wanneer België nu door één of andere buitenlandsche macht moest overrompeld worden en onder dezes heerschappij komen te staan, dan kunnen wij een kruis maken over de verwezenlijking der door ons nagestreefde zelfregeering, zelfregeering die wij voor ons volk, langs wettelijke wegen, willen veroveren’.
(Kamer der Volksvertegenwoordigers - 1936)
‘Welnu, wij, Vlaamsche Nationalisten, wij zeggen: ‘Wij hebben twintig jaar gevochten voor het “Los van Frankrijk”, wij zullen met dezelfde hardnekkigheid vechten voor het “Los van Duitschland”.
Moest Hitler het in zijn bol krijgen, hier een voet probeeren te zetten, dan zullen wij in de eerste rangen staan om met ons lijf een levende borstweer te vormen tegen gebeurlijke overrompeling’.
(VNV-verkiezingspamflet lente 1939).
De oprichting van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) werd de 8ste oktober 1933 door Staf De Clercq in een manifest bekendgemaakt. Het doel bestond in de samenbundeling van de toenmaals verspreide Vlaams-nationale krachten in een beweging onder autoritaire leiding ter verwezenlijking van de Dietse staat op solidaristische grondslag, waarin Vlamingen en Nederlanders zouden worden verenigd. Een federalistisch België werd als een eerste stap hiertoe beschouwd.
Vóór mei '40 had het VNV een politiek van ‘strikte neutraliteit’ gevoerd vooral via het partijblad ‘Volk en Staat’ onder het motto ‘Nooit meer oorlog’ en ‘Geen Vlaamsch bloed voor vreemde belangen’. Wat die ‘strikte neutraliteit’ betekende kan in de eerste plaats afgeleid worden uit de heel wat konkreter woorden van Karel Lambrechts, VNV-propaganda-leider, die hij in '43 over het vooroorlogse VNV uitsprak: ‘Het (VNV) heeft resoluut partij gekozen voor Duitschland (...) Het kan niet ontkend worden dat de ideologische opstelling en de houding tegenover het nieuwe Duitschland zóó was, dat de nationaal-socialistische gedachtenstrooming overheerschend, ja, richtinggevend was in onze rangen’. Het kan moeilijk ontkend worden, dat bij een aantal VNV-ers vóór de Tweede Wereldoorlog een uitgesproken sympathie voor het nationaal-socialisme bestond. Binnen het VNV werd naar meer dan één verschijnsel in Duitsland opgekeken. In de tweede plaats staat het onomstootbaar vast, dat het partij-orgaan vóór de oorlog door nazi-Duitsland financieel werd gesteund. Zoals hierna zal blijken verstrekte VNV-leider De Clercq daarenboven tijdens de mobilisatie en de 18-daagse veldtocht via zijn zgh. ‘Militaire Organisatie’ (MO) het ordewoord, dat de Vlaamsgezinde soldaten de wapens tegen Duitsland niet zouden opnemen en bereikte hij dat - zoals uit het interview met Dr. Fritz Scheuermann, gewezen Abwehr-officier, en met Leo Tollenaere, de broer van Reimond, voortaan onloochenbaar vaststaat - sabotage werd gepleegd en geen weerstand werd geboden. Hierdoor werden de inzet en de weerbaarheid van een aantal gemobiliseerde soldaten
ondermijnd, wat in het voordeel van Duitsland heeft gespeeld, ook al moge zulks de afloop van de 18-daagse veldtocht niet hebben bepaald.
| |
Mei-oktober '40: Het VNV biedt zich meteen aan, de trein mag niet gemist worden.
De 14de mei 1940 werd door de VNV-parlementsfraktie ‘Geen tweede aktivisme’ als politiek standpunt ingenomen, d.w.z. geen gebruik te maken van de bezetting om struktuurhervormingen in de Belgische staat door te duwen. Het aktivistisch avontuur tijdens '14-'18 was immers slecht afgelopen. Volgens VNV-vooraanstaanden - maar dan ná de oorlog - zou het VNV tot november '40 hebben gewacht om in de kollaboratie te stappen. Zoals hierna zal blijken is dit onjuist. In de zomer van 1940 waren zeer velen in België ervan overtuigd, dat Duitsland de oorlog zo goed
| |
| |
1
2
3
4
5
6
7
(1) Duidelijker kon het niet: voor het VNV was de inval van de Duitsers de bevrijding uit de jarenlange vastkluistering in de Belgische staat. In dat teken sprak Jan Timmermans de 21ste december '41 in de Alhambra-schouwburg te Brussel tijdens de landelijke studiedag van (toen reeds vele) VNV-burgemeesters en -schepenen. (2) Staf De Clercq, de plattelandsonderwijzer, die VNV-leider werd. De mislukking van zijn politiek om het VNV als enige nationaal-socialistische partij in Vlaanderen te doen erkennen en het bewustzijn van zijn grote verantwoordelijkheid bij de kollaboratie-inzet van zovele aanhangers zullen wellicht tot zijn vroegtijdige dood hebben bijgedragen. (3) Hendrik Elias werd per 30/12/40 door het Militair Bestuur tot burgemeester-kommissaris van Gent benoemd. Na het overlijden van Staf De Clercq volgde hij deze per 23/10/42 als VNV-leider op. Hij kreeg een zware erfenis, waarvoor er geen weg terug meer was. (4) Victor Leemans liet reeds vóór de oorlog zijn belangstelling voor het nationaal-socialisme blijken en stelde zich tegen de demokratie en het parlementair stelsel op. In augustus '40, onder de druk van de Duitsers, sekretaris-generaal van het Ministerie voor Ekonomische Zaken. Na de oorlog CVP-senator, lid en zelfs voorzitter van het Europees Parlement. (5) Gérard Romsée, het brein van het VNV, tijdens de oorlog sekretaris-generaal voor Binnenlandse Zaken, met Van Coppenolle verantwoordelijk voor het - meer dan eens betwist - optreden van politie en rijkswacht bij de orde-handhaving. Heeft over zijn vele kontakten met het Hof tijdens de oorlog gezwegen als een graf. (6) Ernest Van den Berghe, de algemene sekretaris van het VNV, de ‘éminence grise’, die meer dan eens aan de touwtjes trok - maar dan
achter de schermen - en zich in 1943 van het voorplan terugtrok. (7) Karel Lambrechts, van bij het ontstaan in 1933 voorzitter van het Vlaamsch Nationaal Syndicaat. Toen Reimond Tollenaere in 1942 aan het Oostfront om het leven kwam, volgde hij deze als propaganda-leider van het VNV op.
| |
| |
als zeker had gewonnen. Na de Belgische kapitulatie van 28 mei volgde de 22ste juni '40 de Franse wapenstilstand, en velen dachten dat ook Engeland spoedig zou verslagen worden.
De Duitse invallers hebben zich niet veel moeite moeten getroosten om met het VNV kontakt op te nemen en steun te bekomen. Integendeel, het VNV stelde zich onmiddellijk ten dienste van de invaller. Of, zoals Antoon Mermans het formuleerde: ‘De beslissing van den Leider was dan ook vanzelfsprekend: volwaardige onverdeelde samenwerking met de Duitsche overheid, in volkomen vertrouwen in den Führer en in de zekerheid dat Duitschland uiteindelijk dezen oorlog moest winnen, met de bereidheid alles te doen om deze zegepraal, in de mate onzer krachten, te helpen bevorderen. Het was hierdoor dat de Leider zich liet leiden, toen hij kontakt zocht en vond met het Militair Bestuur, zoodra dit in België gevestigd was’. De 15de mei '40 wist Berger, hoofd van het SS-Hauptamt, aan zijn chef Himmler te melden, dat niet nader genoemde VNV-leiders opnieuw, d.i. sinds de Duitse inval, in de werking van de Abwehr waren ingeschakeld.
J. Smets, de gouwleider van Arbeidsorde voor Limburg, die door De Clercq als een vertrouwensman was aangesteld, schreef eind maart 1941 aan Karel Lambrechts: ‘Reeds vanaf 19 mei 1940 (...) stelde ik mij ter beschikking om zoveel het maar kon arbeiders aan te zetten dienst te gaan nemen bij de Duitsche spoorwegen’. Smets had daartoe richtlijnen van De Clercq ontvangen.
De gouwleider van Arbeidsorde voor Antwerpen, Willems, maakte zelfs melding van uitgebreide wervingen voor het in gang zetten van de spoorwegen op een ogenblik waarop de slag aan de Leie nog aan de gang was. Hij vermeldde eveneens het inzetten van een aantal vertrouwensmannen, die als echte spionnen ten dienste van de Duitsers stonden.
Reeds de 24ste mei '40, dus nog in volle 18-daagse veldtocht, toen ook nog Vlamingen vielen, had De Clercq een eerste samenkomst met afgevaardigden van de Abwehr in ons land.
In een nota van het VNV aan het bezettingsbestuur dd. 6 februari '41 (‘Over wat men noemt de Vlaamsche SS’) beriep het VNV zich zelfs op zijn kontakten en samenwerking met de Abwehr nog vóór de 18-daagse veldtocht ten einde was. Nauwelijks een paar dagen nadat het Duitse leger de 17de mei '40 Brussel had bezet (volgens Elias in zijn naoorlogse memoires en ook volgens Antoon Mermans het in mei '41 schreef was dat de 27ste mei '40), ‘kwam de leiding van het VNV (De Clercq, Elias, Leemans, Romsée, Bessem - n.v.d.r. algemeen sekretaris van het Vlaams Economisch Verbond-, Van den Berghe, Lambrechts, Marcel De Ridder, enz.) in betrekking met de Abwehrstelle en arbeidde saam met dat organisme om de veiligheid van het Duitsche leger, door het inrichten van verweer tegen sabotage, te verzekeren. Zij gebruikte haar invloed bij de bevolking ten voordeele van de Duitsche bezetting, met de overtuiging aldus het best de Vlaamsche belangen te dienen. Dat gebeurde op een oogenblik dat duizenden onzer kameraden, door de schuld der Belgische regeering, aan de Franschen en Engelschen overgeleverd, in zware gevechten aan de frontlinie waren gewikkeld (...) In deze oorlog had het VNV partij gekozen, reeds lang vóór 10 mei’. Het initiatief daartoe was zoals de 24ste mei van De Clercq uitgegaan.
In een andere nota van eind '41 wordt nog medegedeeld, dat maandag de 27ste mei '40 de leider van het VNV besprekingen voerde met ‘de Abwehrstelle en de door haar voorgestelde personen om de samenwerking voort te zetten. De eerste daad was de ter beschikkingstelling van honderden betrouwbare krachten als vertrouwenspersonen in de industrie’. Zij moesten sabotagedaden opsporen en voorkomen. Elias en vertegenwoordigers van ‘Arbeidsorde’ voerden hierover de 30ste mei '40 eveneens besprekingen met officieren van de Duitse militaire inlichtingsdienst.
Ook von Falkenhausen en Reeder, topofficieren van het Militair Bestuur (MB), waren amper 3 dagen te Brussel, toen Staf De Clercq en Jeroom Leuridan, VNV-gouwleider voor West-Vlaanderen, de 3de juni '40 ‘op bezoek’ kwamen voor een ‘eerste kennismaking’.
Het VNV kreeg er zijn eerste koude douche toen het vroeg naar de toekomst van het Vlaamse volk: ‘De Führer zal na den oorlog hierover beslissen, hebt vertrouwen in hem’. Meteen was dit reeds een stilzwijgend verbod van elke openbare propaganda voor Dietsland als staat.
Wellicht als gevolg van dit onderhoud, waarvan vrijwel niets bekend is, stelde De Clercq nog in juni '40 een memorandum op, waarvan twee ongeveer gelijkluidende versies na de bevrijding bij zijn weduwe werden ontdekt. De VNV-leider stelde vast dat er in Vlaanderen ontegensprekelijk een Germaans bewustzijn bestond, ‘dat gepaard gaat
| |
| |
met de gedachte der Germaansche lotsverbondenheid. Aldus zijn de elementen aanwezig eener trouwe samenwerking met Duitschland, vooral vanwege het jonge Vlaanderen, dat met geestdrift de volksche gedachte tot de hare heeft gemaakt en daarop haar staatkundig streven naar den Groot-Nederlandschen Staat (Holland + Vlaanderen + Fransch Vlaanderen) heeft gegrond’. Volgens De Clercq was het VNV de exponent van deze gedachte. Het VNV was nl. ‘de sterke autoritaire organisatie in Vlaanderen, waarvan de alg. Leider, Staf De Clercq, bij den inval in België, door het Belgisch gerecht werd aangehouden en door den Engelschen Veiligheidsdienst werd opgezocht, terwijl meer dan tweehonderd leiders en volgelingen naar Frankrijk en elders werden ontvoerd’, en... ‘het VNV, dat 30.000 mannelijke leden telt, stelt zich volledig ter beschikking, met raad en daad’. En zeer belangrijk: ‘Het VNV heeft trouwens niet den loop der vijandelijkheden afgewacht om volle medewerking aan Duitschland toe te zeggen’. In zijn memorandum legde De Clercq de nadruk op de wens van het VNV om in de provincie- en gemeentebesturen, de Rijkswacht, het NIR, de ministeries machtsposities te veroveren. Wat het toekomstig statuut van België betreft liet De Clercq een hele reeks mogelijkheden open: Groot-Nederland, de Belgische eenheidsstaat, een Belgische federale staat, of ‘een nieuwe staatkundige ordening op nationaal-socialistischen grondslag in de landen onderworpen aan de Pax Germanica’. Zijn voorkeur scheen echter naar een autonome staat op Grootnederlandse basis uit te gaan. In afwachting hiervan drong hij aan op een strenge toepassing van de taalwetten, de officiële vastlegging van de taalgrens en de verwezenlijking
van de kulturele autonomie. Voorts wees hij erop, dat zodra mogelijk een nieuwe Belgische regering diende gevormd, die aan de volksdualiteit zou aangepast zijn. Ook diende De Clercq een financieringsprogramma in ten belope van 8,5 miljoen fr. per jaar om het VNV als enige partij uit te bouwen en ‘alle Vlamingen te winnen voor de Beweging, welke met Duitschland zal samenwerken’.
Het is niet bekend of en, zo ja, hoe het Militair Bestuur op De Clercqs memorandum heeft gereageerd. Erg geestdriftig zullen deze generaals wellicht niet geweest zijn. De Duitse bestuurders in Brussel, en dan in het bijzonder Reeder, waren wel van plan een voorzichtige ‘Vlamingenpolitiek’ te voeren, nog vóór hierover de 14de juli door Hitler onderrichtingen werden uitgevaardigd. Maar dit betekende nog niet, dat het MB het VNV meteen de vrije teugel liet. In een rapport van het MB van einde juli '40 over de ‘Vlaamse kwestie’ werd inderdaad tegenover het VNV zelfs een zeer gereserveerde houding aangenomen. In de ogen van het MB was het VNV ideologisch onstandvastig, klerikaal gebonden, miste het inzicht in de sociale noodwendigheden, was het verdeeld over het politiek einddoel, en was het vooral ervoor bevreesd zich over zijn verhouding tot het nationaal-socialistisch Duitsland en over de gemeenschappelijke Germaanse afkomst van Duitsers en Vlamingen te uiten. Niettemin besloot het MB uit taktische overwegingen tot een tijdelijk samengaan met het VNV, o.m. omdat dit de enige nationaal-socialistische groep was, waarvan de werking gans Vlaanderen bestreek, m.a.w. het MB nam zich voor te doen wat het inderdaad vier jaar lang heeft gedaan: het VNV zoveel mogelijk in het voordeel van Duitsland ‘gebruiken’.
| |
Volk en Staat loopt van socialistische persen.
Was het VNV dus al achter de schermen met de Duitse bezetters drukdoende, dan viel er nochtans tijdens de eerste weken na de kapitulatie van een openbaar optreden van het VNV niets te merken. Het MB wilde trouwens toen geen enkele beweging in het openbaar laten optreden. Rust en orde vormde voor het MB het parool, en ook voor de Duitsers was België met een in het land gebleven Koning een moeilijk geval. Wel verscheen het VNV-dagblad Volk en Staat opnieuw de 13de juni '40, uiteraard onder Duitse censuur. Het werd gedrukt op de persen van de in beslag genomen Volksgazet, die een aantal socialisten rond H. De Man opnieuw wilde uitgeven.
Het initiatief tot de wederuitgave van Volk en Staat was vooral van Staf De Clercq uitgegaan. Beheerder Karel Peeters en hoofdredakteur Antoon Mermans waren de 10de mei aangehouden en met één van de ‘spooktreinen’ naar het kamp van Le Vernet d'Ariège in Zuid-Frankrijk overgebracht. Tot hun terugkeer drie maanden later was Jan Brans hoofdredakteur. In augustus '40 kwam A. Mermans terug in dienst en werd Brans plaatsvervangend hoofdredakteur. Mermans was vooral verantwoordelijk voor de volkse uitgave A van Volk en Staat, terwijl
| |
| |
Brans de verantwoordelijkheid voor de uitgave B van de krant kreeg, die veeleer voor een gevormd publiek bestemd was.
De gezamenlijke oplage lag tijdens de oorlog merkelijk hoger dan vóór de Duitse inval. Terwijl het vooroorlogs blad amper een oplage van 10.000 exemplaren haalde, werd het van 1942 tot 1944 doorgaans op 50 à 60.000 exemplaren gedrukt (voor de jaren 1940 en 1941 zijn geen betrouwbare gegevens voorhanden).
| |
Besprekingen t'allen kante... naar de eenheidspartij van alle ‘gezonde’ Vlamingen
In juni en juli '40 voerde het VNV besprekingen met andere Vlamingen én ook met ‘Belgicisten’. De kontakten met Belgicistische kringen, waaronder het Hof, betroffen in de eerste plaats de eventuele vorming van een nieuwe regering. Het initiatief daartoe ging meestal niet van het VNV uit, maar wel van politici uit de traditionele ‘staatspartijen’ of van personen, die steeds de Belgische eenheidsstaat hadden voorgestaan. De VNV-leiders hebben daarom na de oorlog steeds voorgehouden, dat zij vreesden door de Belgicistische kringen nogmaals, zoals vóór de oorlog, te worden voorbijgestreefd. Met deze eenheidsstaat, waarin het VNV steeds het Franstalig overwicht had aangeklaagd, wilde het VNV met de hulp van de bezetter komaf maken. Alle Vlaamse krachten moesten dus verenigd worden.
De kontakten met andere Vlaamse kringen liepen over de vorming van een zo breed mogelijke Vlaamse koncentratie, waaraan toen in heel wat kringen werd gedacht. Zo werden in de zomer van '40 tussen de VNV-leiding en leiders van de Katholieke Vlaamsche Volkspartij (KVV) besprekingen gevoerd tot vorming van een ‘kristelijke koncentratie’. Hierbij vervulde Frans Daels, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Gent en voorzitter van het IJzerbedevaartkomitee, een bemiddelende rol. Of... een algemene maar mislukte herhaling van 1936. Volgens graaf Capelle, sekretaris van de koning, behoorde senator en hoogleraar Edgard De Bruyne in 1940 tot de KVV-onderhandelaars.
Ook met de leiding van het Verdinaso werden door VNV-vooraanstaanden, Gerard Romsée en Victor Leemans, en door Piet Meuwissen, gewezen sekretaris van minister Sap en sekretaris van het tegen de Boerenbond gerichte Vlaams-nationaal Boerenfront, besprekingen met het oog op koncentratie gevoerd. Volgens het MB mislukten deze, omdat het Verdinaso Wallonië in Dietsland wilde opnemen.
| |
Er moet een koncentratie komen...
De 3de juni '40 zaten bij een samenkomst te Brussel rond de tafel in het lokaal Sirius o.a. Hendrik Elias, lid van de Raad van Leiding van het VNV, de reeds te voren vermelde P. Meuwissen, advokaat J. Custers, algemeen sekretaris van het Katholiek Vlaamsch Oud-Hoogstudentenverbond en kort daarop kabinetschef van de kommissaris-generaal voor Wederopbouw Verwilghen, alsmede Jef Van de Wiele, vóór de oorlog tegelijk redaktiesekretaris van Nieuw Vlaanderen en hoofdredakteur van het maandblad De Vlag.
Volgens J. Van de Wiele, na de oorlog, waren de aanwezigen het erover eens, dat er geen tweede aktivisme mocht tot stand komen, ‘in dien zin dat niet zou getracht worden Vlaamsche ministeries op te richten, een zelfstandig Vlaanderen op te richten enz...’, dat het uit was met alle partijen, ook met het VNV, ‘en dat nu alleszins een koncentratie diende te ontstaan’. Van de Wiele legde de aanwezigen een motie voor, die naar zijn mening als principiële verklaring bij de bezetter moest ingediend worden. Deze verklaring omvatte drie punten: ‘1) Vlaamsche bodem en Vlaamsche arbeid zijn Vlaamsch bezit; 2) de uitbouw der Vlaamsche waarden moet liggen in Vlaamsche handen; 3) de historisch gegroeide cultuur en eigen aard van Vlaanderen moet zich ongehinderd kunnen ontplooien’. Deze motie werd volgens Van de Wiele door de aanwezigen niet aanvaard, vooral omdat Elias ze ‘te klein’ vond, en verklaarde dat ‘er iets grooters in wording was’.
Volgens J. Custers werd een tweede aktivisme verworpen, omdat de Vlamingen hiermee tijdens de 1ste wereldoorlog slechte ervaringen hadden opgedaan: de strafvervolgingen, de stilstand van de Vlaamse Beweging na de Eerste Wereldoorlog, de verdeeldheid in het Vlaamse kamp. Doch volgens Ward Hermans gold het hier geen initiatief van de Vlaamse nationalisten, maar ging het om een richtlijn van het Hof. Bij voormelde of één van de andere vergaderingen waren volgens J. Custers o.a. ook
| |
| |
ex-BWP-voorzitter Hendrik De Man en dr. Martens aanwezig. De opname van laatstvermelde in de Vlaamse Akademie voor Geneeskunde had de 9de februari 1939 de val van de regering Spaak veroorzaakt. Dr. Martens was samen met Dr. Speleers, beiden oud-aktivisten en om die reden als hoogleraar afgezet, reeds in juli '40 op aandringen van graaf Lippens opnieuw aan de Rijksuniversiteit Gent aangesteld.
Tijdens diezelfde periode onderzocht Van de Wiele, samen met opnieuw Piet Meuwissen en V. Leemans, welke persoon geschikt zou zijn om ‘de geconcentreerde Vlaamsche actie’ te leiden. Van de Wiele stelde Leemans voor, gezien diens onderlegdheid op sociaal-ekonomisch gebied. Leemans leidde reeds vóór de oorlog Arbeidsorde, de korporatistische syndikale organisatie van het VNV, één van de weinige konkrete resultaten van het akkoord, dat in 1936 tussen het VNV en Rex was gesloten. Niettegenstaande al het drukke gepraat leverde het evenwel geen tastbaar resultaat op.
| |
De juli-manifesten: Dietsland om Duitsland beter te dienen
In juli '40 voerde het VNV een drukke Dietse propaganda-aktie, die vooral in Dietsgerichte artikels van Volk en Staat tot uiting kwam. Deze artikels werden door het MB niet gecensureerd. Het MB verbood echter wel de publikatie in de VNV-krant van twee manifesten, waarin de noodzaak van de wedervereniging der Nederlanden werd voorgehouden.
Het eerste manifest was van de hand van Staf De Clercq en was bestemd om ter gelegenheid van de 11de juli in Volk en Staat te worden gepubliceerd. Volgens De Clercq wezen de historische gebeurtenissen duidelijk erop, dat een nieuwe wereld in aanbouw was, waarin de volkeren eindelijk ‘de bestemming, die aan hun eigen karakter en aard beantwoordt, volledig en ongehinderd zullen kunnen vervullen. De gedachte aan die nieuwe wereld houdt voor honderden (n.v.d.r. sic!), in Noord en Zuid, de hoop in, dat een staatkundig uiteengehouden volk eindelijk de eenheid zal verwerven, welke dat volk zal toelaten de taak die uit zijn wezen voortvloeit, ten volle te volbrengen’.
Doch De Clercq ging verder. De wederverenigde Nederlanden zouden hun plaats in het ‘Germaansche geheel’ innemen, maar dan een plaats die hun op grond van hun specifieke eigenheid toekwam. Zulke Nederlanden zouden Duitsland betere diensten kunnen bewijzen dan ‘verscheurde’ Nederlanden.
Het tweede manifest werd opgesteld door een groep rond Frans Daels, vooral het Verbond der Vlaamsche Oudstrijders. Nog meer dan in het manifest van De Clercq werd hier voor de ‘staatkundige hereeniging van de Nederlanden’ gepleit, nu ‘in Europa een nieuwe politieke, sociale en economische orde in uitzicht wordt gesteld’. Het manifest zou ‘aan de breedst mogelijke lagen onzer intellectuelen’ ter ondertekening worden voorgelegd. Op het ogenblik waarop het manifest werd rondgestuurd, hadden 21 Vlamingen ondertekend. De bezettende overheid greep niet alleen tegen deze Dietse manifesten in. Zij verbood zelfs het gebruik van de leeuwenvlag ter gelegenheid van de 11de juli. Het uithangen van de leeuwenvlag kon immers tegenmanifestaties uitlokken. En ‘wanordelijkheden’ wilde het MB alleszins voorkomen. De werkelijke reden van dit leeuwenvlag-verbod kwam echter ongetwijfeld hierop neer, dat het MB elke verwijzing naar het toekomstige statuut van België wilde verhinderen.
Hierbij mag dan al voor het eerst de vraag gesteld worden waarom het VNV tegenover deze manifeste Duitse afwijzing i.v.m. Dietsland of een zelfstandig Vlaanderen reeds toen niet heeft beslist om de kollaboratie stop te zetten toen het nog tijd was. Die vraag zal nog herhaalde malen moeten gesteld worden. Vier jaar lang zal het VNV niet de logische besluiten trekken uit de vele ontgoochelingen, die het bij de Duitsers zal oplopen. Het VNV is de kollaboratie ingegaan zonder enige waarborg te eisen, waarvoor het achteraf zeer duur zal moeten betalen.
| |
Augustus '40: het VNV treedt naar buiten onder het mom van een Volksbeweging.
Het MB verbood in de zomer van '40 nochtans niet om het even welk optreden van het VNV. De 18de juli '40 had het MB inderdaad het VNV, Rex en het Verdinaso ertoe gemachtigd openbare vergaderingen te houden, waarvan het VNV dankbaar gebruik maakte. Zo kon Elias eind juli '40 tijdens volksvergaderingen het woord voeren over ‘Vlaan- | |
| |
8
9
10
11
12
13
14
(8) Freiherr Alexander von Falkenhausen, vier jaar lang militair bevelhebber in ons land. Tegenstander van Hitler, maar niet van hoge Belgische kringen. Verantwoordelijk voor de terechtstelling van gijzelaars, wegvoering van Joden en uitvaardiging van de arbeidsplicht. Daarom door Belgisch gerecht veroordeeld tot 12 jaar dwangarbeid, maar reeds na twee dagen vrijgelaten. (9) Eggert Reeder, vier jaar lang chef van het Duits Militair Bestuur maar ook SS-Brigadeführer, voerde een handige ‘verdeel en heers’-politiek in het uitsluitend voordeel van Duitsland, waaraan het VNV zich liet vangen. Veroordeeld door het Belgisch gerecht, maar onmiddellijk vrijgelaten. (10) Jeroom Leuridan, VNV-gouwleider voor West-Vlaanderen, kreeg van het Militair Bestuur spreekverbod en een boete. Elias beval hem zich daaraan te onderwerpen. (11) Karel Peeters, van '33 tot '44 afg. beheerder van de NV Uitgeverij De Schelde en algemeen direkteur van de gelijknamige krant, die van '36 af Volk en Staat werd, de spreekbuis van het VNV. Werd in mei '40 met een spooktrein naar Zuid-Frankrijk weggevoerd. (12) Antoon Mermans, sedert 1938 hoofdredacteur van Volk en Staat, wat hij bleef voor de volkse editie bij zijn terugkeer na zijn wegvoering in mei '40. Viel het politiek katholicisme en het Jodendom aan. Lag herhaald overhoop met de Duitse Propaganda-Abteilung omtrent de preventieve censuur en het gebruik van Diets. (13) Jan Brans, hoofdredakteur van de uitgave ‘voor intellektuelen’ van Volk en Staat tijdens de bezetting. (14) Eén der oproepen in de zomer van '40 tot aansluiting bij de Volksbeweging, waarachter het VNV schuilging, dat toen al de eenheidsbeweging in Vlaanderen wilde worden.
| |
| |
deren in de nieuwe tijd’. Te Hasselt verklaarde hij o.m. dat het VNV niets aan zijn programma hoefde te wijzigen. Hij gaf wel toe dat ‘de toekomstige landsgrenzen niet door ons kunnen getrokken worden’, maar Hitler ‘die het zwaard hanteert, kan ook in het zwaard het recht putten de grenzen te bepalen. (...) Het Vlaamsche volk zal spreken door het VNV.’
| |
Een eerste greep naar de macht.
De in gans Vlaanderen gehouden volksvergaderingen van eind juli '40 vormden voor het VNV de start van een groots opgezette kampagne voor een ruime ‘Volksbeweging’, waarachter de poging van het VNV schuilging om de eenheidsbeweging in Vlaanderen te worden. Weliswaar waren de Dietse manifesten op de boycot van het MB gestoten, maar én het VNV én Fr. Daels gaven daarom de moed niet op. Het MB had immers alle politieke formaties van vóór mei '40 verboden, met uitzondering van VNV, Rex en Verdinaso. Wilde het VNV als enige partij erkend worden, dan moest zij de andere uitschakelen of opslorpen. De 11de augustus '40 verscheen in Volk en Staat de officiële oproep van Staf De Clercq tot vorming van een Volksbeweging, met een eerste lijst van ondertekenaars, vooraanstaande Vlaamsgezinden maar hoofdzakelijk niet-VNV-ers. Opvallend was in deze oproep geen sprake meer van Dietsland of de Grootnederlandse staat, wel van ‘dit oogenblik waar Vlaanderen het uur zijner vrijwording gaat beleven’. Duidelijk werd ook gesteld, dat het een volkse en nationaal-solidaristische beweging betrof. Hoewel het initiatief voor deze Volksbeweging van het VNV uitging, werd ook nadrukkelijk verklaard - een middel zoals een ander - dat toetreding tot de Volksbeweging niet betekende, dat men bij het VNV aansloot. Vertegenwoordigers van de vooroorlogse radikale Dietse groepen kwamen evenwel niet voor op de vijf ondertekenaarslijsten, zoals die in Volk en Staat tussen 11 augustus en 15 september '40 verschenen en die slechts een keuze uit de duizenden ondertekenaars omvatten. Vertegenwoordigers van andere Nieuwe Orde-bewegingen als het Verdinaso en Rex-Vlaanderen al evenmin. VNV-algemeen sekretaris Nest Van den Berghe had het trouwens in zijn
brief van 2 augustus aan Jef Van de Wiele over ‘deze verbreeding van het VNV’. Onder de ondertekenaars kwamen o.a. voor: Staf Bruggen, leider van het Vlaams Volkstoneel, de schrijvers Ernest Claes, Filip de Pillecijn en Jozef Simons, verscheidene professoren aan de RUG: Frans Daels, Herman de Vleeschauwer, A. Dewaele, Leo Elaut, V. Evrard, Constant Leurs en de latere professor aldaar Robert Van Roosbroeck, ook Zeger Van Hee, professor aan de KUL, voorts de gewezen BWP-er Edgar Delvo, later leider van de Unie van Hand- en Geestesarbeiders, Germain Lefever, voorzitter van het VOS, Piet Meuwissen, algemeen sekretaris van het Boerenfront, Jozef Van Overstraeten, afgevaardigd beheerder van de VTB, Reimond Speleers, gewezen rektor van de zgh. von Bissing-universiteit, Adriaan Martens, gewezen lid van de Raad van Vlaanderen, Leo Vindevogel, volksvertegenwoordiger.
Het MB was niet zo erg met deze Volksbeweging, de verdoken voorbereiding van de VNV-eenheidspartij, ingenomen. De MB-chef Reeder oordeelde, dat ook déze koncentratiepoging ‘voorbarig’ was: eerst moest er klaarheid komen in de verhouding van het VNV tot Duitsland, en de Dietse plannen moesten achterwege blijven. Reeder verbood uiteindelijk in september '40, dat nog volksvergaderingen zouden gehouden worden. Hierdoor maakte het MB de Volksbeweging onmogelijk. Wel verscheen de 1ste september '40 nog een manifest van het Davidsfonds, eerst in zijn eigen blad De Belleman, nadien ook in Volk en Staat van 7 september en in oktober nogmaals in Nieuw Vlaanderen. De 70.000 leden van het Davidsfonds werden opgeroepen ‘in een geest van tucht en volksverbondenheid op het plan der cultuuractie, uit volle kracht mee te werken aan den uitbouw van de nieuwe volksche ordening’, en het Davidsfonds sprak de hoop uit, dat ook op politiek vlak spoedig de eenheid zou worden bereikt. Maar zó ver kwam het voorlopig niet.
| |
Het VNV bereidt zich voor op de macht.
Terwijl de kampagne voor de Volksbeweging aan gang was, ontstonden binnen het VNV plannen voor een interne reorganisatie. Hierbij werd reeds aan een eenheidsbeweging gedacht, en blijkbaar werd ook rekening gehouden met de hoop, dat het VNV ‘de macht’ zou krijgen. Daarom werd in juli- | |
| |
augustus '40 de vooroorlogse Grijze Brigade, de door Herman Van Ooteghem geleide militie van het VNV, tot Zwarte Brigade o.l.v.R. Tollenaere omgevormd. Kleur en insignes van de uniformen waren aan de Nederlandse NSB en uiteindelijk aan de Duitse Algemene SS ontleend. Wilde het VNV de greep naar de macht doen, dan moest het over een militie beschikken om de konkurrenten het hoofd te kunnen bieden. Bovendien werd de 23ste oktober de Raad van Leiding uitgebreid. Bij de stichting van het VNV in 1933 was de Raad van Leiding als een kollektief leidinggevend orgaan bedoeld. In de loop van de jaren was het VNV zich steeds meer als een niet-demokratische, veeleer autoritaire beweging gaan gedragen, waarin de Leider het laatste woord kreeg. De Raad was reeds vóór de oorlog nauwelijks nog een raadgevend lichaam, dat door leider Staf De Clercq al dan niet kon geraadpleegd worden, en in de praktijk steeds minder werd geraadpleegd. Vóór de uitbreiding van oktober '40 telde de Raad 5 leden: Staf De Clercq, algemene leider en VNV-volksvertegenwoordiger, H.J. Elias, advokaat, historicus, volksvertegenwoordiger en VNV-gouwleider voor Oost-Vlaanderen, Reimond Tollenaere, eveneens advokaat en volksvertegenwoordiger alsmede VNV-propagandaleider en kommandant-generaal van de Zwarte Brigade, Gerard Romsée, advokaat en volksvertegenwoordiger, en Ernest Van den Berghe, volksvertegenwoordiger en algemene sekretaris van het VNV.
Door de beslissing van De Clercq werd de Raad van Leiding uitgebreid met Frans Daels, Edgar Delvo, tot mei '40 sekretaris van de socialistische Centrale voor Arbeidersopvoeding, Jeroom Leuridan, advokaat, parlementslid en VNV-gouwleider voor West-Vlaanderen, en Raymond Speleers, tijdens de Eerste Wereldoorlog waarnemend rektor van de vervlaamste ‘von Bissing-universiteit’ te Gent, die in 1918 naar Nederland was uitgeweken, en zoals reeds vermeld in de zomer van '40 opnieuw hoogleraar te Gent was geworden.
| |
Het VNV openlijk en 100% pro-Duits: ‘Leve de Führer’ (november 1940)
In de loop van oktober '40 hadden ‘talrijke’ besprekingen plaats tussen de MB-chef Reeder eensdeels en Staf De Clercq en zijn medewerkers anderdeels, waarbij de leider van de Auslandorganisation van de NSDAP voor België, Schulze, als bemiddelaar optrad. Deze besprekingen hebben blijkbaar in november '40 tot een koerswijziging van het VNV geleid.
Van dan af sprak de partij zich openlijk uit ten voordele van het nationaal-socialistisch Duitsland en zijn Führer Adolf Hitler, steeds met het doel als enige partij aan de macht te komen, en om van de Duitse bezetting gebruik te maken om de doelstellingen van het VNV te verwezenlijken. Volgens Reeder werd tijdens deze besprekingen bereikt, dat het VNV in toenemende mate de nationaalsocialistische ideologie overnam, de Grootnederlandse gedachte voorlopig op de achtergrond schoof - de Duitsers stelden deze gedachte immers niet op prijs - en duidelijk tegen het politiek katholicisme stelling nam. Laatstvermelde houding was belangrijk, omdat het VNV vóór de oorlog met de Vlaamse vleugel van de Katholieke Partij duchtig had geflirt, en ook nog bij het begin van de bezetting op een koncentratie met katholieke kringen had aangestuurd. Zulks had vooral de Duitse SS ertoe aangezet het VNV als een klerikaal gebonden beweging te brandmerken.
Nochtans had Daels met het oog op voormelde besprekingen de VNV-leiding ervoor gewaarschuwd de Grootnederlandse gedachte niet in de vergeethoek te schuiven. De 4de oktober '40 schreef hij inderdaad aan algemeen sekretaris Van den Berghe, dat wanneer de VNV-leiding spoedig daarop von Falkenhausen zou ontmoeten ‘dan kunnen wij, zoveel de bezettende macht het enigszins wenscht, de nationaal-socialistische richting van onze beweging onderstrepen; maar het moet volstrekt zijn dat de bezettende macht weet en van ons hoort, dat wij op het standpunt staan van Groot-Nederland, kultureel en staatkundig één.’ Uit dezelfde brief van Daels blijkt ook, dat er diskussie bestond binnen de VNV-leiding over de vraag of het VNV naar buiten uit de nationaal-socialistische terminologie zou overnemen, dan wel het etiket ‘nationaal-solidaristisch’ zou blijven gebruiken. Er werd aan een naamsverandering van de beweging in nationaal-socialistische zin gedacht, waarbij de vorming van een ‘concentratie van alle gezonde Vlaamsche krachten’ niet uit het oog werd verloren.
De naamsverandering kwam evenwel niet tot stand, en het resultaat van de ‘talrijke besprekingen’ was hogervermelde koerswijziging van het
| |
| |
VNV ten gunste van Duitsland. Deze koerswijziging werd voor het eerst door Staf De Clercq openbaar gemaakt in een toespraak, die hij de 10de november '40 vóór het VNV-kader van de afdeling Groot-Brussel hield. Het was zijn eerste grote politieke en openbare toespraak sinds het begin van de bezetting, en de tekst was vooraf door de bezettende overheid gecensureerd. Zo werd hem gezegd dat hij om taktische redenen de term ‘nationaal-socialistisch’, die hij perse wilde gebruiken, moest vermijden. De Clercq deed wat de Duitsers vroegen en gebruikte dan maar de term ‘nieuwe orde’. In deze ‘merkwaardige rede’ - hoewel vrijwel elke toespraak van de leider in Volk en Staat zo zal worden genoemd was deze toespraak inderdaad uiterst merkwaardig - verklaarde De Clercq o.m.: ‘Wij hebben vertrouwen in den Führer. Verwacht van mij niet dat ik hier spreken zal over grenzen. Ieder kent onze opvattingen daaromtrent. Maar grenzen worden vastgelegd door den overwinnaar in dezen oorlog. Die overwinnaar zal Duitschland zijn. Die overwinnaar is Duitschland. In onzen strijd tegen België moesten wij van grenzen spreken. Wij moesten die grenzen bepalen en er voor vechten. België was trouwens onzen vijand. Duitschland is onzen vijand niet. Wij hebben vertrouwen in den Führer. Wij twijfelen er niet aan of wat hij zal doen, zal goed gedaan zijn. Goed voor ons volk, voor heel ons volk.’
En dan kwam de historische, opzienbarende uitspraak, dat het VNV zijn vooroorlogse leuze ‘geen Vlaamsch bloed voor vreemde belangen’ tijdens de 18-daagse veldtocht alle eer had aangedaan: ‘Als er in de maand mei geen duizenden Vlaamsche en duizenden Duitsche soldaten méér zijn gevallen, dan kan het Vlaamsch-Nationaal Verbond zulks gerust op zijn rekening schrijven. Dat kunnen wij ook bewijzen. Doch de tijd is nog niet gekomen om die schitterende bladzijde van Vlaanderen's Geschiedenis openbaar te maken’. Deze uitspraak deed en doet ook nog tientallen jaren later veel stof opwaaien. Daarom komen wij even verder hierop uitgebreid terug.
De Clercq verklaarde tijdens zijn toespraak ook nog, dat de doelstelling van het VNV kon omschreven worden als het vestigen van ‘de nieuwe orde in Vlaanderen (...) geboren uit de nationaalsocialistische revolutie’. Geen sprake meer van Dietsland of van de politieke wedervereniging van de Nederlanden, waarmee het VNV in de zomer van '40 hoog van de toren had geblazen. Nochtans had Daels de VNV-leiding de 4de oktober '40 bezworen de kulturele en staatkundige eenheid van Groot-Nederland te blijven verdedigen. ‘Gebeurt dat niet, dan zullen wij bij heel ons volk doorgaan als officieele protagonisten van de annexatie’. Voorwaar de taal van een Vlaamse profeet. Ten slotte verklaarde De Clercq nog, dat het VNV in geen geval een Engelse overwinning wenste: ‘De Germaansche samenhoorigheid is geen ijdel woord. Lang vóór den oorlog reeds heeft het VNV partij gekozen’.
De rest van de rede was een aanval tegen de anti-Duitse hetze, de woeker, de vrijmetselarij, de Joden, het politiek katholicisme, de pro-Engelse propaganda.
| |
De MO: een bijhuis van de Abwehr
De fameuze verklaring van De Clercq de 10de november '40 over de aktie van het VNV vóór en tijdens de 18-daagse veldtocht heeft dus heel wat opzien in ons land verwekt, zelfs onder Vlaamse nationalisten. Zij heeft toen en tot de dag van vandaag vele reakties uitgelokt. Het Verdinaso verbrak toentertijd de opnieuw aangeknoopte onderhandelingen omwille van De Clercqs verklaringen. De verklaring van Staf De Clercq van de 10de november 1940 was niet alleen belangrijk, omdat de VNV-leider zich voor het eerst in het openbaar duidelijk voor de kollaboratie uitsprak en de algemene richtlijnen van zijn kollaboratie-politiek toelichtte. Maar vooral omdat de Clercq erin verwees naar het optreden van de M.O., de Militaire Organisatie in het Belgisch leger vóór en tijdens de 18-daagse veldtocht van mei 1940, een Militaire Organisatie die De Clercq in het geheim en in overleg met de Abwehr, de diensten voor spionage en contraspionage van de Duitse Wehrmacht, had opgebouwd.
Vlaamse nationalisten uit de kollaboratie hebben met deze opzienbarende verklaring van Staf De Clercq meer verveeld gezeten dan hun lief was... en is. Zelfs Elias, opvolger van De Clercq na diens overlijden, verklaarde in september '47 vóór het Krijgshof, dat hij met de MO niets te maken had en vóór november '40 nooit erover gehoord had. Het zou gewoon bluf van De Clercq zijn geweest. De Clercq zou het hem zelf gezegd hebben (Vanzelfsprekend dient ermee rekening gehouden, dat
| |
| |
Elias tijdens zijn proces alle belang erbij had de MO tot bijna onbestaande, en zijn eventuele medeplichtigheid eraan tot helemaal onbestaande te herleiden). Ook in zijn naoorlogse ongepubliceerde gedenkschriften stelde Elias: ‘Ik ben persoonlijk, in de eerste dagen na deze verklaring, bij Staf De Clercq gaan protesteren tegen zijn uitlatingen. Ik heb hem recht in het aangezicht gezegd dat wat hij verteld had leugens waren en dat hij dit best moest weten. Dat ik zijn verklaring als een niet meer goed te maken blunder in elk opzicht beschouwde en dat, indien hij nog verder rond dit thema mocht propaganda maken, ik van de eerste gelegenheid zou gebruik maken om hem in 't openbaar te logenstraffen... Ik kreeg de toezegging dat hij dit thema in het openbaar niet meer zou behandelen en dit is ook, op één uitzondering na, geloof ik, gebeurd’.
Welnu, zulks beantwoordt hoegenaamd niet aan de werkelijkheid. Staf De Clercq heeft daarna nog herhaalde malen in het openbaar over de MO gesproken en nochtans heeft Elias hem nooit in het openbaar gelogenstraft.
In dit verband mag verwezen worden naar de verklaringen van de gewezen VNV-volksvertegenwoordiger Ward Hermans in het ‘Dossier Repressie’, dat door het weekblad ‘Humo’ in februarimaart 1973 werd gepubliceerd. Hermans was al vóór en ook nog tijdens de oorlog zeker geen vriend van Elias. Volgens Hermans was Elias even goed op de hoogte van de MO als hijzelf en de andere flamingantische tenoren. ‘Elias, aldus Hermans, hoeft zich nu niet meer van de domme te houden en met zijn akademische relaties te proberen in de geschiedschrijving door te drukken alsof al deze toestanden onzeker en niet te bewijzen zijn. Elias gaf de nare indruk nog te hopen met enig Belgisch fatsoen de geschiedenis te kunnen ingaan. Als je hem leest lijkt het wel of hij er nooit bij geweest is: niet bij het VNV en niet bij de hele kollaboratie. Ik vind dat een wraakroepend verraad aan de zaak, waarvoor minder uitgekookte jongens aan het Oostfront gesneuveld zijn of nu nog in de miserie zitten. Het is hoogverraad vanwege de lui, die niet geaarzeld hebben om in zwarte uniform als de leiders te paraderen: wat halen we er nog mee de kollaboratie te minimaliseren, we waren Duitsgezind tot over onze oren! We hebben duizenden jongens in de vuurlijn gestuurd, we spuwen op hun graf als we de schijn willen wekken dat we eigenlijk nooit iets tegen België hebben gedaan’. Omtrent het doel en de werking van deze geheime MO binnen het Belgisch leger wordt nog steeds getwist.
Vlaamse nationalisten uit de kollaboratie voeren aan dat de verklaringen van De Clercq louter politieke bluf waren. De Clercq wilde volgens hen indruk op de Duitsers maken, en zichzelf en het VNV als zeer verdienstelijk voor Duitsland opwerpen, opdat het VNV van de Duitsers als enige partij in Vlaanderen de macht zou toegewezen krijgen. Door de oprichting eind september - begin oktober '40 van een politieke konkurrent, nl. de Algemene SS-Vlaanderen (zie verder), zou De Clercq geoordeeld hebben, dat het meer dan ooit nodig was de rol en het belang van het VNV aan te dikken. Wat de MO genoemd werd zou in feite slechts een sociale werking ten gunste van Vlaamse soldaten, een soort ‘pakjesdienst’, zijn geweest. Bij voorkeur aan sociaal-behoeftige miliciens werden pakjes met sigaretten, chocolade, e.d. bezorgd. In sommige gevallen zou het VNV hiertoe met het Davidsfonds, de VTB en het VOS hebben samengewerkt. Tijdens de ongeveer acht maanden mobilisatie zou door het VNV bovendien een inspanning zijn geleverd om bij de militairen, en vooral de ‘Vlaamsvoelenden’, het dagblad Volk en Staat, het kontaktblad De Schakel en andere lektuur zoals de roman van Jozef Simons ‘Eer Vlaanderen vergaat’, te verspreiden. Deze aktiviteiten, zo wordt nog aangevoerd, waren bovendien helemaal niet zo geheim (in de veronderstelling natuurlijk dat alles zich hiertoe zou beperkt hebben).
Enkele Vlaams-nationale woordvoerders uit de kollaboratie, zoals Jef Van Dingenen van het maandblad ‘Broederband’, geven weliswaar toe, dat er wel degelijk een geheime MO bestond, maar menen dat het hier louter een persoonlijk initiatief van De Clercq betrof, een ‘naïeve en dwaze, maar goedbedoelde politieke zet’. De Clercq zou getracht hebben 1) Vlaanderen en België buiten de oorlog te houden door een echte neutraliteit; 2) te voorkomen dat bij mobilisatie of oorlog de Belgische instanties hun uitzonderlijke machten zouden misbruiken om de rechten van de Vlamingen terug af te bouwen en ze als tweederangsburgers te behandelen; 3) ervoor te zorgen dat bij een relatief lange oorlog Vlaanderen er met een minimum aan offers zou doorkomen. De Clercq zou bij dit alles de geheime Frontbeweging voor ogen hebben gehad en de leuze ‘Geen Vlaamsch bloed voor vreemde (n.v.d.r. ook Belgische) belangen’ hebben willen
| |
| |
waarmaken. Om de MO en vooral de werking ervan geheim te kunnen houden zou Staf De Clercq zelfs vele vooraanstaande VNV-leiders hierover niets gezegd hebben. De Clercq zou in mei '40 met zijn MO nog maar in het organisatiestadium geraakt zijn. De geheime MO zou bedoeld geweest zijn om bij een langdurige loopgravenoorlog zoals in '14-'18 tot volle ontplooiing te komen.
Op lange termijn moest de MO ook dienen om de Vlaams-nationale doelstellingen, desnoods buiten de Belgische wettelijkheid om, met revolutionaire middelen na te streven, om volgens Leo Tollenaere met de wapens in de hand de macht te veroveren en de zelfstandigheid van Vlaanderen uit te roepen. Dat deze geestesgesteldheid trouwens wel degelijk aanwezig was, blijkt uit een brief dd. 31 december 1939 van MO-man en VNV-persleider van het arrondissement Aalst, Maurice Bruyland, aan De Clercq: ‘Mijn Leider, dat het nieuwe jaar voorspoedig moge worden. Dat het uur van Vlaanderen spoedig moge slaan. België heeft ons bewapend en misschien?... Dat welhaast duizenden Dietsche VNV-soldaten vastberaden zouden paraat staan, om stipt en met offervaardigheid elk bevel uit te voeren, dit wenscht U ‘n Dietsch soldaat in Belgisch narrenpak gekamoefleerd. Mijn Leider, we zullen geen moeite besparen om de bevelen stipt en onmiddellijk uit te voeren’.
Vermits de oorlog einde mei '40 voor België afgelopen was, zou er ook van zulke MO-werking niet veel in huis zijn gekomen. Bovendien, aldus deze VNV-woordvoerders, werkte De Clercq met een aantal burgerlijke kontaktmannen tussen hemzelf en de gemobiliseerde MO-leden, en werden deze kontaktmannen in mei '40 bijna allen door de Belgische Staatsveiligheid opgepakt en in de beruchte spooktreinen naar Frankrijk overgebracht. Bijgevolg zou er tijdens de 18-daagse veldtocht zelfs geen kontakt tussen de Leider en de MO-mannen zijn geweest. De belangrijkste vertrouwensmannen van de MO werden door De Clercq in een hierna vermeld memorandum aan Keitel van midden '40 enkel met hun initialen aangeduid. Volgens het Belgisch krijgsgerecht gaat het bij B.M. om Bert Meuris (tijdens de bezetting eerst banleider der Dietse Militie/Zwarte Brigade (DM/ZB), in 1943 waarnemend kommandant der Fabriekswacht en later Opperheerbanleider en stafoverste van de Vlaamse Wachtbrigade), bij O. om Herman Van Ooteghem (de leider van eerst de Grijze en vervolgens van de Werfbrigade, beide voorloopsters van de Zwarte Brigade tijdens de bezetting. Hij werkte reeds vóór de oorlog voor de Abwehr en was tijdens de bezetting hiervan de hoofdagent te Gent), bij D'H. om Emiel D'Hondt (de adjudant van De Clercq) en bij T. om Reimond Tollenaere (de propagandaleider van het VNV). Drie onder hen werden inderdaad tijdens de meidagen '40 door de Staatsveiligheid weggevoerd. H. Van Ooteghem wist echter, samen met zijn zoon Oswald en met Elias, via een aantal tuinmuurtjes en kippenhokken te ontsnappen.
Ten slotte voeren deze Vlaams-nationale woordvoerders uit de kollaboratie aan, dat het krijgsgerecht na de oorlog heeft gepoogd te bewijzen, dat de MO inderdaad een belangrijke sabotage-rol had gespeeld, maar dat het daarin geensdeels is geslaagd, vermits niemand wegens MO-aktiviteiten werd veroordeeld. Ook zij oordelen, dat veeleer het potje van de Belgische legerleiding tijdens de 18daagse veldtocht moest gedekt blijven.
Welnu, hier mag gesteld worden, dat o.a. Emiel D'Hondt en Johannes L'Ecluse wegens MO-aktiviteiten wél werden veroordeeld. Mochten meer en sneller gerechtsstukken ter beschikking worden gesteld, dan zal blijken, dat nog andere MO-leden op dezelfde grond werden veroordeeld. Trouwens, een aantal MO-leiders en -leden zijn niet wegens hun aktiviteit in de MO veroordeeld geworden, omdat zij tijdens de bezetting zó sterk in de kollaboratie zijn opgetreden, dat zulks ruimschoots voldoende was om hen alleen al op grond daarvan te veroordelen. Niet alle strafbare feiten werden inderdaad noodzakelijkerwijze in aanmerking genomen om tot veroordeling over te gaan.
Meer dan eens wijzen voormelde gewezen kollaboratie-kringen op vooroorlogse verklaringen van VNV-leider De Clercq. Op de VNV-Landdag te Gent de 21ste mei 1939 zei hij immers: ‘Wij, Vlaamsch-nationalisten, zeggen: onverduitscht. Wij willen van Vlaanderen geen doormarschgebied laten maken van vreemden. Hij weze Duitscher, Fransman of Brit. Wie ons aanvalt, is de vijand’. In zijn nieuwjaarsboodschap van 30 december '39 in Volk en Staat stelde De Clercq: ‘Het VNV is loyaal tot het uiterste inzake absolute neutraliteit. Het VNV gaf formele opdracht aan zijn gemobiliseerden in niets afbreuk te doen aan de weerbaarheid van het leger’.
Daarbij wordt dan niet ernaar verwezen, dat de hevig anti-Belgische VNV-er Jeroom Leuridan op de bodem van zijn en gewis nog andere Vlaams- | |
| |
nationale harten liet kijken, toen hij de 13de december 1938 in de Kamer veelbetekenend uitriep: ‘De oorlog komt. Duitschland zal naar Frankrijk oprukken. Het is Vlaanderens belang, dat Duitschland de oorlog winne. Wij zijn ook Germanen. Komt Duitschland bij ons aankloppen, dan laten wij Duitschland door’.
Terwijl de geruststellende verklaringen van De Clercq zich vermenigvuldigden te midden van het steeds dreigender gevaar van de naderende wereldoorlog, was hij evenwel toen reeds een hele tijd bezig met héél andere dingen, maar dan achter de schermen. Laten wij daarom nu veeleer daar gaan kijken, waar de werkelijkheid te vinden is.
Want reeds in 1936 was in een nota voor inwendig VNV-gebruik over de verhoudingen van het VNV tot het buitenland gesteld: ‘Onze buitenlandsche vrienden weten wat zij aan ons hebben. In de Europeesche konjunktuur van gisteren, van heden en van morgen zijn wij op elkaar aangewezen. Hun veiligheid wordt door denzelfden vijand bedreigd. Deze gemeenschappelijke vijand is Frankrijk. Wanneer de Dietsche beweging de Fransche politiek, de Fransche invloed en de Fransche hegemoniebestreving bekampt, speelt zij in de kaart van al de tegenstanders van Frankrijk. Al wat Frankrijk vermindert, versterkt de andere zijde... Tegen Frankrijk ageren is ook in de kaart onzer buitenlandsche vrienden spelen. Het VNV steunen beteekent dus voor deze vrienden in groote mate hun eigen belang steunen. Het VNV zegt dus aan deze vrienden: ‘Voor U bestaat de 100% zekerheid dat het VNV alles zal doen wat het kan om de gemeenschappelijke vijand te verzwakken’.
Daarenboven was De Clercq - ook volgens Van Dingenen - reeds in 1934 via de persoon van majoor Marwede in kontakt met de Abwehr gekomen. Van dat jaar af ontmoette De Clercq hoe langer hoe meer zgh. ‘Flamenfreunde’, van wie in 1940 veeleer - en gewis niet toevallig - zal blijken, dat ze in één of andere Duitse geheime dienst waren ingeschakeld. De Clercqs belangrijkste kontaktpersoon van de Abwehr was Dr. Fritz Scheuermann. Deze officier, die van september '39 af in dienst van de Abwehr stond, had in '34 en '35 te Gent gestudeerd, zoals dat ook nog enkele andere Duitse ‘studenten’ deden die bij het begin van de bezetting - ook weer niet toevallig - bij ons opdoken. Scheuermann voelde zich te Gent goed thuis, werd verliefd (op een dochter van een Vlaamse professor, Mieke, met wie hij later huwde), leerde er Gaston Stuyck kennen, de persoonlijke sekretaris van De Clercq en Elias. Tijdens de oorlog ging hij om met Elias, Reimond Tollenaere, Cyriel Verschaeve, Jef Van Hoof, René Lagrou, professor Frans Daels - allen bekende figuren in de latere kollaboratie - en woonde hij de IJzerbedevaart bij.
Deze Scheuermann was blijkbaar bijzonder aktief in de periode vlak vóór de Duitse inval. In de laatste maanden van '39 en de eerste maanden van '40 had hij ‘zeer geregeld’ kontakten met De Clercq over de MO. Volgens Dr. Scheuermann heeft De Clercq met hem van september 1939 af tot een echte samenwerking tussen de Duitse Abwehr en de MO beslist. Het doel van de Abwehr zou erin bestaan hebben de macht in Vlaanderen in handen te nemen tegen de SS in. Na het verstrekken van diensten door de MO aan de Abwehr zou het VNV tijdens de bezetting als wederdienst aan de macht gebracht worden en Vlaanderen kunnen vrijmaken. Steeds volgens Scheuermann kwam De Clercq zelf hem in oktober '39 de diensten van de MO aanbieden. Die diensten bestonden in het zich overgeven, het overlopen, het saboteren, het neergooien van de wapens, de weigering tot het uitvoeren van bevelen. De Abwehr liet hierbij aan de MO-leiding en -leden de vrije hand om zelf uit te maken hoe zij te werk zouden gaan.
De 14de maart '40 schreef kolonel Lahousen, de chef van Abwehr II in zijn dagboek: ‘Dr. Scheuermann, door Referat I West met een opdracht belast, is van zijn reis naar België teruggekeerd. Hij heeft besprekingen gevoerd met de Vlaamse leider Staf De Clercq en andere vertrouwensmannen. Hierbij is gebleken, dat de Vlaamse Militaire Organisatie gevoelig is uitgebouwd.’
En de 17de maart '40 noteerde Lahousen in zijn dagboek dat Scheuermann opnieuw naar Brussel was vertrokken ter voorbereiding van een reis van VNV-leden naar Czenstochowa in het door Duitsland veroverd Polen. Daar werden een vijftigtal VNV-leden opgeleid in de Abwehr-methoden voor het Brandenburger Regiment ten einde bij een inval in België te worden ingezet. Uiteindelijk werden zij niet ingezet, omdat de oorlog reeds de 10de mei '40 uitbrak. De intentie tot inzet was er alleszins. Bij de opgeleiden bevonden zich niet alleen Jules De Hen, de VNV-er die in '39 onder verdenking van spionage en met de hulp van de Abwehr uit België naar Duitsland was gevlucht en die samen met Karel Van Roosendael tijdens de 18daagse veldtocht via de Duitse radio Vlaamse mili- | |
| |
15
16
17
18
19
20
21
22
(15) Ward Hermans, één van de gestrafte ‘houthakkers’ van de Orne in 14-18. Impulsieve, radikale Vlaamse nationalist, die reeds vóór WO II tot nationaal-socialist en anti-kommunist evolueerde en kontakten met de SD onderhield. Medestichter van de Alg. SS-Vl. en hoofdredakteur van ‘De SS-Man’. Zijn politieke loopbaan was een aaneenschakeling van incidenten. (16) Bert Meuris, MOvertrouwensman, eerst banleider van de DM/ZB, later opperheerbanleider en stafoverste van de Vlaamse Wachtbrigade. (17) Herman Van Ooteghem, vader van Oswald, stond vóór de oorlog in dienst van de Duitse spionage en contra-spionage. Ook MO-man. Tijdens de oorlog was hij hoofdagent van de Abwehr te Gent. (18) Emiel D'Hondt, adjudant van De Clercq en vertrouwensman van zijn MO. (19) Reimond Tollenaere, de radikale propaganda-leider van het VNV en MO-man. Als konsekwent politicus zal hij ten minste de daad bij het woord voegen en vertrekken met hen, die hij voor het Oostfront had opgeroepen. (20) v.l.n.r. luitenant Fritz Scheuermann en zijn overste majoor Marwede, beiden van de Abwehr. Bij de eerste kwam De Clercq vóór de oorlog zijn diensten aanbieden, opdat het VNV bij een bezetting aan de macht zou komen. (21) en (22) Jules De Hen (links) en Karel Van Roosendael, twee van de ± 50 VNV-ers, die vlak vóór de oorlog in het veroverd Polen tot Abwehragent werden opgeleid. Tijdens de 18-daagse veldtocht riepen zij de Vlaamse soldaten via de Duitse radio op hun wapens neer te gooien.
| |
| |
tairen zal aansporen de wapens neer te gooien, maar ook Fred ver Hees, de zoon van de na de 1ste wereldoorlog naar Duitsland gevluchte aktivist. Zoon ver Hees zal tijdens de bezetting de nieuwsberichtendienst van Zender Brussel leiden.
De 1ste en de 9de mei '40 noteerde Lahousen de versterkte aktie van de MO in het Belgisch leger.
De 8ste mei '40 kwam Scheuermann uit Duitsland naar Vlaanderen om De Clercq ervan op de hoogte te brengen, dat de inval over weinige dagen zou plaatshebben en dat hij zich met zijn MO-mannen moest klaarmaken om tot de aktie over te gaan. De 9de mei '40 trok Scheuermann ook nog naar Antoon Mussert, de leider van de Nationaal-Socialistische Beweging Nederland.
Kolonel Lahousen kon de 31ste mei '40 in zijn dagboek schrijven: ‘Uit de vaststellingen, die majoor Marwede te Brussel met Vlaamse vertrouwensmannen heeft gedaan, blijkt reeds nu dat de Militaire Organisatie van het VNV door haar beïnvloeding van de Vlaamse troepen in aanzienlijke mate ertoe heeft bijgedragen de stemming in het Belgisch leger zeer gevoelig te verzwakken om bij de Vlaamse militairen het verlangen te doen ontstaan zich zoveel mogelijk aan de krijgsverrichtingen te onttrekken’.
De 31ste juli '40 schreef von Falkenhausen in een verslag over de Flamenfrage: ‘Het VNV heeft zich zonder enige twijfel bepaalde verdiensten in het aktiegebied van Abwehr II verworven’.
Ook Paul Leverkuhn, gewezen Abwehr-officier, zal later, in 1954, in zijn boek over de Duitse inlichtingsdiensten schrijven: ‘Van betekenis voor de Abwehr was het bestaan van Vlaams-nationale organisaties in de formaties en eenheden van het Belgisch leger, waardoor de eenheid van dit leger werd verstoord en zijn strijdvermogen kon verzwakt worden’.
Anderdeels werden bij de weduwe van De Clercq de 19de oktober 1944 een aantal dokumenten in beslag genomen, die rechtstreeks met de MO verband houden.
In de eerste plaats een in het Duits gesteld verslag onder de titel ‘Die Vlämische Militärische Organisation in der Belgischen Armee 1934-1940’. Werd dit verslag totnogtoe aan De Clercq toegeschreven, dan weten we nu sedert het belangrijk getuigenis van Dr. Scheuermann, dat het wel degelijk om een tekst van De Clercq gaat, een tekst die hij in het Duits deed vertalen om via de Abwehr aan het OKW te worden overgemaakt.
Wat voerde De Clercq nu in zijn MO-verslag van juni '40 aan?
De MO had een dubbele organisatievorm. Zij bestond in de regimenten en ze was ook plaatselijk georganiseerd.
In de regimenten volgde de struktuur van de MO de legerorganisatie en geschiedde daarom per legerafdeling.
Plaatselijk kregen de MO-leden het bevel bij de Vlaamse Oudstrijders aan te sluiten en daar de ideeën en de opvattingen van de MO te verspreiden.
De arrondissementsleiders van het VNV moesten inlichtingen verstrekken over de betrouwbaarheid van de te bewerken soldaten; in de gemeenten, waar soldaten gekantonneerd waren, moesten inwoners gevonden worden, die als verbindingsagenten tussen de burgerlijke MO-leiders en de gemobiliseerden wilden optreden en die hun woning ter beschikking stelden voor bijeenkomsten der gemobiliseerde en niet-gemobiliseerde leden der MO of als opslagplaats voor bladen en vlugschriften; zij moesten de burgerlijke adressen der bewerkte soldaten overmaken aan de betrokken arrondissementsleiders van het VNV, opdat deze de familieleden zouden kunnen bezoeken en op hun beurt bewerken door propaganda en eventueel door steun in geld en natura. Bij het uitbreken der vijandelijkheden moesten die verbindingsagenten onmiddellijk bij de burgerlijke MO-leiding de bevelen en onderrichtingen voor de gemobiliseerde MO-leiders gaan halen.
B.M., en dat is ongetwijfeld Bert Meuris, werd tot leider van de MO aangesteld.
Elke afdelingsleider werd door De Clercq of diens plaatsvervanger beëdigd: hij moest eveneens strikte geheimhouding zweren en de bevelen van de MO opvolgen onder bedreiging van zulke straf, dat het hem onmogelijk werd gemaakt de MO te schaden of zijn kameraden te verraden.
Bovendien handelt het verslag over het voorbereiden van mogelijke sabotage-daden zoals het opblazen van bruggen te beletten, doorsnijden van telefonische verbindingen, onbruikbaar maken van automatische wapens en artilleriegeschut, met één woord er moest derwijze gehandeld worden dat het Duitse leger een minimum van weerstand zou ontmoeten.
Aan ongeveer honderd estafetten was bevel gegeven om naar Brussel te komen, wanneer ze dachten dat een konflikt zou kunnen uitbreken.
| |
| |
Tijdens de nacht van de 9de op de 10de mei 40 boden 30 onder hen zich aan. De Vrijdag, de 10de mei, tussen 6 en 13 u. nog 48. Zij werden ermee belast onmiddellijk of later met de afdelingsleiders kontakt te zoeken. Zij moesten volgende mondelinge mededelingen overbrengen:
1) niet op de Duitsers schieten;
2) zich gevangen geven, zo mogelijk massaal.
Toen de Duitse troepen België binnenrukten, werd een groot aantal dokumenten van de MO vernietigd of verborgen. De meest aktieve burgerlijke MO-leiders werden onmiddellijk aangehouden en weggevoerd.
Bij het MO-verslag waren zeven bijlagen gevoegd over het optreden tijdens de 18-daagse veldtocht van MO-afdelingsleiders en -leden, wier naam, op één uitzondering na, slechts met de beginletter werd vermeld. Hierin deelden deze MO-mannen mee wat zij in hun legereenheid inzake aktieve of passieve sabotage zelf hadden verricht of meegemaakt. Hierbij was sprake van wegwerpen van wapens, o.m. in het kanaal van Terneuzen, van weigering te schieten, van zich gevangen geven, het buiten werking stellen van een stuk geschut en een mitrailleuze en dergelijke meer.
Deze verslagen waren van de hand van zeven van de tientallen MO-mannen, die De Clercq na de kapitulatie had bezocht en die zich op zijn verzoek bereid hadden verklaard schriftelijk verslag over hun sabotage- en defaitistische daden uit te brengen. De Clercq schreef meer dan eens zelf neer wat hem werd uiteengezet. Enkele voorbeelden:
‘Zoo bleef ik trouw aan mijn eed afgelegd voor den Leider van het VNV, van niet voor vreemde belangen te vechten, en niet op de Duitsche soldaten te schieten (2de Linie, 7de Cie, 3de peloton).’ Deze kompagnie kwam de 18de mei '40 in kontakt met Duitse soldaten: ‘Slechts enkele schoten werden gelost. Ons peloton schoot niet, en trok achteruit ondanks de pogingen der officieren. In Ruddervoorde moesten wij verzamelen. Nog 43 man bleven er over van de Cie, nog 16 hadden een geweer. De anderen waren gevlucht, vertoefden elders, of waren vrijwillige krijgsgevangenen’. Majoor Milcamps zou volgens deze verklaring gezegd hebben: ‘Die Vlaamsch-nationalisten zijn bezig met gansch mijn bataljon te demoraliseeren’.
Een soldaat van het 1ste Karab., 10de Kie, V.A. Kortrijk verklaarde: ‘Ik voerde groote propaganda in de Kie voor de neutraliteit en werd bewaakt door de officieren. Een luitenant zegde mij: Uwe kameraden (Duitschers) zijn niet verre van U. Zijt ge nu tevreden? De Kie had geen zin te vechten, nog veel minder op de Duitschers te schieten. De officieren wisten het en zij waren blij dat wij onze stellingen in Vorst mochten verlaten. Een vijftigtal soldaten hadden zelfs hunne kogels weggesmeten en andere hun geweer onbruikbaar gemaakt’.
Soldaat Arthur Vanneste (4 linie, 8 Kie) bevond zich de 10de mei te Diepenbeek. ‘In den voormiddag stak een burger uit de gemeente die ik dikwijls ontmoet had mij een briefje in de hand: “Niet schieten op de Duitschers. Ook de kameraden er toe aanzetten”. Een ander regiment kreeg bevel te wijken. Daarop stookten wij onze mannen op hetzelfde te doen. Vele mannen hadden reeds hunne munitie weggeworpen, zoodat zij in de onmogelijkheid waren te schieten. Anderen waren reeds hunne geweren kwijt. Anderen namen de gelegenheid te baat om zich krijgsgevangen te laten nemen’.
W. (8ste Artillerie, 2de Groep): ‘Toen wij in Merelbeke kwamen vloekte onze kommandant Abraham: straks zullen de officieren nog zelf de kanons moeten afschieten, gezien de afwezigheid van een aantal kanonniers. Daar werd geschoten met groote onwil en onder bedreiging der officieren. Zoo trokken wij naar Vink, waar wij twee dagen stelling namen. Een stuk was onbruikbaar gemaakt en de manschappen verlieten de batterij...’.
Marcel Hillewaere (23ste linieregiment): ‘Ook de andere kompagnies bleven onbruikbaar. Hier eindigde onze taak. Trouw aan onzen eed en aan ons Germaansch Stambewustzijn, hebben wij het mogelijke gedaan om met België af te rekenen’.
Leo Tollenaere was in '39 als gemobiliseerde door De Clercq te Kester beëdigd geworden. De VNV-leider had hem vooraf het doel van de MO uiteengezet: bij een inval van de Duitsers geen weerstand bieden en sabotage plegen in het Belgisch leger tijdens de veldtocht. De bezoeken, die De Clercq en Reimond Tollenaere tijdens de mobilisatie aflegden aan een hele reeks legerkantonnementen, o.m. aan het belangrijk Albertkanaal, waren volgens Leo Tollenaere ongetwijfeld niet alleen bedoeld om handjes te geven, maar om tot sabotage en defaitisme aan te zetten: ‘Ze zegden ons: Kijk zelf uit wat gij eventueel kunt ondernemen’. Leo Tollenaere was door De Clercq aangesteld tot vertrouwensman van de MO in het 1ste Grenadiers, 14de kompagnie 4/7: ‘We deden de gedachte ingang vinden, dat de Belgische neutraliteit een ver- | |
| |
zinsel was om ons te foppen en dat het zeker was dat men zou trachten ons naast Frankrijk en Engeland, dus voor deze beide landen, te doen vechten! (...) Zoo kwam 10 Mei. Wij lagen in stelling aan de brug te Kwaad-Mechelen, samen met de 1ste compagnie mitrailleurs. De 4/7 (n.v.d.r.: anti-tankkanonnen) waren door ons onbruikbaar gemaakt, omdat juist deze die moesten vuren van onze manschappen waren(...) Ineens stopt op 150 meter vóór ons op den steenweg een luxe-car met 3 Duitsche manschappen. (...) Niemand der onzen schiet, toen ineens de Duitschers achter de car springen en beginnen te vuren. Ik doe teeken aan één onzer hoornblazers, die onmiddellijk den aftocht blaast. Ondanks de pogingen der gegradeerden verlaten de soldaten de stellingen in het veld. Een soldaat der 4de compagnie komt bij mij en met ontroerde stem deelt hij mij mede: “Leo, het is gelukt, geen enkel mijner manschappen heeft
geschoten”.’
Na de oorlog werd door gewezen VNV-ers aangevoerd, dat al deze verslagen in grote mate aangedikt of ronduit verzonnen waren om De Clercq ermee een dienst te bewijzen, een ‘redelijk handige mengeling van waarheden, bluf en vooral onwaarheden’, zoals Van Dingenen het tegenover de auteur uitdrukte.
In ‘Broederband’ van januari '84 schreef Jef Van Dingenen: ‘Men zal nooit een betrouwbare getuige vinden die zal zeggen: Ik ben lid van de MO geweest en ik heb inderdaad gedaan wat in mijn rapport vermeld wordt’. Leo Tollenaere, de broer van Reimond, verklaarde evenwel nadrukkelijk tijdens twee interviews met de auteur, dat hetgeen hij in zijn verslag had vermeld een absoluut getrouwe weergave was van hetgeen zich in de werkelijkheid had voorgedaan. Bovendien onderstreepte hij dat een vriend van hem, een zekere Matthijs, eveneens in diens verslag al evenzeer een getrouwe weergave van de werkelijkheid had gebracht. Ten slotte stond hij ervoor in dat de weerbaarheid van het Belgisch leger door een aantal MO-leden ‘absoluut’ ondermijnd was geworden.
In de papieren, die na de bevrijding bij de weduwe van Staf De Clercq werden gevonden, bevindt zich eveneens een verslag in het handschrift van De Clercq uit de zomer van 1940 en bestemd voor het Militair Bestuur. Volgens De Clercq hadden de 2.100 eedverbondenen het op zich genomen in het Germaans gedeelte van het Belgisch leger, ingeval het opgesteld werd tegen Germaanse broeders, een Duitse overwinning te bevorderen. Nog steeds volgens De Clercq werd hetgeen de duizenden door de eedgenoten bewerkte medestanders in de MO gepresteerd hebben vastgesteld en officieel gekontroleerd. Opportuniteitsredenen beletten toen evenwel zulks in het openbaar bekend te maken.
In een in het Duits vertaalde tekst van einde 41begin 42, uitgaande van de VNV-leiding, wordt bevestigd, dat Staf De Clercq sedert 1934 in kontakt stond met de Abwehr. ‘Overtuigd dat de natuurlijke bondgenoot van Vlaanderen niemand anders kon zijn dan Duitsland, kwam De Clercq in 1934-35 in voeling met Duitse instanties, nl. met de Abwehrstelle, en deze voeling werd nooit meer onderbroken. Van dit ogenblik af werd de gehele politiek van het VNV, hoewel zelfstandig bepaald, steeds na overleg en bespreking met Duitse instanties uitgevoerd en door deze aangenomen’. En weer opnieuw: ‘De juistheid dezer gegevens en datgene waartoe zij geleid hebben werd gedeeltelijk vastgelegd in een gekontroleerd verslag, dat bij veldmaarschalk Keitel werd ingediend’.
Tijdens de 18-daagse veldtocht werden tienduizenden strooibiljetten door de Duitsers uitgeworpen of verspreid, waarin de Belgische soldaten ertoe werden aangezet de wapens neer te gooien en zich over te geven. Maar niet alle strooibiljetten werden door de Duitsers verspreid. Reeds tijdens de maanden vóór de inval heeft De Clercq propaganda-materiaal, dat in Duitsland gedrukt en in België binnengesmokkeld was, door zijn aanhang laten verspreiden, Dit valt te lezen in het boek ‘Kalter Krieg, heisses Europa’ van de hand van Oscar Reile, een hoge officier van Amt III van de Auslandabwehr. En in zijn verslag van juni '40 aan de Abwehr schreef De Clercq, dat ongeveer 15 verschillende strooibrieven door de MO met een duplicator werden vermenigvuldigd en onder de soldaten verspreid.
Vóór en tijdens de 18-daagse veldtocht werden onder de Belgische soldaten de vijf met ‘Breydel’ ondertekende pamfletten verspreid, waarvan exemplaren bij de weduwe van Staf De Clercq werden weergevonden. De tekst hiervan was meestal kort maar zeer duidelijk: ‘De Vlaamsche soldaat vecht niet voor een vreemd belang. Liever legt hij de wapens neer.’ Of nog: ‘Het is dan toch gebeurd. De bandieten zijn er in gelukt ons voor Frankrijk en Engeland te doen vechten’. Breydel II stelde: ‘Brussel is genomen. De Engelsche dieven, bandieten en moordenaars hebben er vreeselijk tehuis gehou- | |
| |
den. De helft van de stad hebben zij doen springen. Zij hebben de vrouwen en kinderen kapot gemaakt (...) Honderden onzer soldaten hebben reeds de wapens weggeworpen of hebben zich gevangen gegeven (...) Wanneer moeder of het vrouwtje of onze kinderkens met ons konden spreken, zouden zij ons toeroepen: “Geeft U gevangen. De Duitschers zijn toch te sterk. Laat U niet kapot maken voor Frankrijk of voor Engeland. Werpt uw wapens weg”.’
Krijgsgerecht en patriottische kringen hebben na de oorlog deze Breydelpamfletten aan de MO toegeschreven. Hoewel VNV-kringen deze pamfletten na de oorlog gefabriceerd en vervalst hebben genoemd, ‘vervalst door de vijanden van het VNV’, herinnerde Leo Tollenaere zich nochtans zeer duidelijk, dat deze pamfletten vóór en tijdens de 18daagse veldtocht door de MO waren verspreid.
Ook reserve-kommandant van het Belgisch leger en verzetsman Prof. José De Geyter heeft onderstreept, dat hij exemplaren van de pamfletten Breydel II en III tijdens de 18-daagse veldtocht en wel te Lokeren in de nacht van 20 op 21 mei '40 in de rugzak van een milicien had aangetroffen. Eigenaardig genoeg leverde kommandant De Geyter de betrapte milicien niet aan de provoost over. Dat deed hij wel met een wachtmeester, die de 21ste mei '40 duidelijk het Duitse spel speelde. De Geyter tot de auteur: ‘Te Molenbeek, eveneens in de buurt van Lokeren, werd ik door één van de soldaten verwittigd, dat iemand signalen aan het geven was voor een ander Duits verkenningsvliegtuig. Wij hebben ons zo vlug mogelijk ter plaatse begeven en hebben hem, één van mijn wachtmeesters, op heterdaad betrapt. Dié heb ik wel onmiddellijk doen aanhouden. Ik waag het niet zijn naam te noemen, want hij bekleedt thans een zeer hoge funktie in het ekonomisch leven en beschikt trouwens over veel macht. Het is riskant zijn naam te noemen.’
De verklaringen van Prof. De Geyter en vooral van Dr. Scheuermann en Leo Tollenaere, de verslagen en aantekeningen van Lahousen, von Falkenhausen en Leverkuhn zijn op zichzelf al overtuigend genoeg om de versie beslist te weerleggen als zou de MO louter politieke bluf zijn geweest. Zij kunnen echter aangevuld worden door nog andere dokumenten, zowel van VNV-als van Duitse zijde.
Zo is er een weergevonden ontwerp van toespraak, die Staf De Clercq wilde houden tijdens de vergadering van de Algemene Raad van het VNV dd. 23 september 1939. In zijn ontwerp verkondigde de VNV-leider, dat het ‘voor alle Dietschers verdoemden plicht’ was tegen de anti-neutralistische werking te reageren. ‘Een aantal opdrachten, zo vervolgde De Clercq, werden in dit verband door de leiding van het VNV gegeven aan de vertrouwensmannen der organisatie.’ Gemobiliseerde VNV-ers werden ertoe aangespoord tijdens verlofdagen de gewestleider van hun streek te bezoeken: ‘Dat is één der middelen om onze mannen op ongevaarlijke wijze te bereiken en hun opdrachten mede te deelen (...) Elk van u weet, dat wij in het leger wat anders nastreven dan het naleven der taalwetten. Het doen naleven der taalwetten is voor ons een middel, geen doel. De VNV-ers in het leger dienen gewaarschuwd dat slechts directieven door de leiding zelf gegeven dienen gevolgd.’
Mogelijk verwees Ward Hermans, gewezen VNV-volksvertegenwoordiger, naar deze vergadering toen hij in Dietsland-Europa van mei '72 gewag maakte van ‘de plannen die Staf De Clercq tijdens de mobilisatie in de bovenzaal van het Vlaamse Huis op de Grote Markt te Brussel ontvouwde voor ruim 50 verantwoordelijke aanwezigen’. Alleszins bracht Hermans deze plannen, die toen volgens hem door niemand werden betwist, met de MO in verband. De aanwezigen hoorden daar uit de mond van De Clercq, dat in een fabriek te Duffel (Bert Meuris werkte vóór de oorlog in een tegelfabriek te Duffel) de lijst verborgen zat van de 2.000 adressen der MO-leden. Die 2.000 opgeroepenen moesten in het Belgisch leger het defaitisme verspreiden, de Breydel-pamfletten uitdelen en ervoor zorgen dat Vlaamse soldaten zouden overlopen. Volgens Ward Hermans heeft het VNV terzake, ten minste volgens Belgische normen, wel degelijk verraad gepredikt.
In tegenstelling tot na de oorlog hebben de VNV-leiders het bestaan en de subversieve aard van de MO tijdens de bezetting nooit geloochend, wel integendeel.
In een brief aan Oostfrontsoldaat Bert De Bruycker dd. 25 april 1942, schreef De Clercq: ‘Ik hoop dat ik U binnenkort in Vlaanderen zal kunnen ontmoeten, en het zal mij een groote vreugde zijn één mijner MO-mannen, beëdigd in Malpertus (Vlaams Huis te Antwerpen), in mijn Hoofdkwartier te kunnen ontvangen.’
Aan de andere kant blijkt uit een nota van Bert Meuris, één van de belangrijkste MO-vertrouwensmannen, aan de algemene sekretaris van het
| |
| |
VNV Ernest Van den Berghe dd. 17 mei 1942 dat alle of alleszins sommige leden van de MO een speciaal MO-kenteken hadden. In een nota aan Van den Berghe dd. 6 maart '42 schreef Meuris trouwens: ‘We moeten zoo haast mogelijk de gansche aktie der MO in hare organisatie en werking vastleggen, ten einde de noodige documentatie voor de toekomst te verzekeren.’ Daarom was het volgens Meuris nodig te zorgen voor: 1) de aanleg van een volledig fichesstelsel betreffende de vertrouwensmannen, waarin hun taak en opdracht gedurende de mobilisatie en de oorlog werd omschreven; 2) de aanleg van een volledig fichesstelsel met de naam, alsmede het militair en burgerlijk adres van alle soldaten, die door ‘onze propaganda destijds bewerkt werden’; 3) een gedocumenteerd overzicht van het verloop der gehele actie; 4) de geschiedenis van ‘De Schakel’; 5) idem van ‘Kameraadschap en Solidariteit’; 6) idem van de ‘liefdegaven’ (pakjes). Waaruit meteen blijkt dat het gewis om veel meer dan ‘pakjes’ ging. Niettegenstaande dit alles hield Meuris in een interview met de auteur dd. 8 april '76 mordicus staande, dat hij de term MO voor het eerst tijdens zijn proces in 1947 hoorde uitspreken!
In een nota van M. Maertens, algemeen sekretaris van de Dietse Militie-Zwarte Brigade dd. 24 juni '42 luidt het ten slotte: ‘Niemand minder dan de Leider heeft ter gelegenheid van zijn spreekbeurt gehouden verleden jaar in de (n.v.d.r. sic!) circus te Brussel verklaard, dat wanneer hij het oogenblik zal gepast achten te spreken over zijn werk gedurende de mobilisatie ook dan over het lot van Vlaanderen zal beslist worden. Wij weten dat de Werfbrigade hierin het leeuwenaandeel zal hebben, omdat zij gedurende de mobilisatie rechtstreeks onder het bevel stonden (n.v.d.r. resic!) van den Leider, die op gevaar van zijn leven, de Werfbrigade ombouwde tot een organisatie die alleen bestand was deze gevaarlijke opdrachten te vervullen, dank zij haar geslotenheid en haar trouw aan hem die haar aanvoerde’.
Het is opvallend, dat geen enkele Duitse instantie De Clercqs verklaringen nopens de MO ooit in twijfel heeft getrokken. En nochtans kwam de MO praktisch zeker ter sprake tijdens het eerste onderhoud tussen De Clercq en het Militair Bestuur de 3de juni '40; De Clercq bood in zijn memorandum van juni '40 aan Reeder MO-leden voor vertrouwensopdrachten in de rijkswacht aan; hij stuurde in juni '40 een omstandig verslag over de werking van de MO aan OKW-chef Keitel; en in twee nieuwe nota's voor het bezettingsbestuur beroemde de VNV-leider zich opnieuw op de reeds aan Duitsland bewezen diensten. Gelegenheden voor de Duitsers te over dus om twijfels te uiten. Maar neen, veeleer het tegenovergestelde is waar.
In een verslag van de Oberfeldkommandantur 570 Gent staat te lezen: ‘Het VNV heeft ook een militaire organisatie (MO). Het gevolg ervan was dat militaire bruggen niet opgeblazen werden, alhoewel het bevel ervoor gegeven geweest was en dat groote eenheden in het Belgisch leger zich overgegeven hebben aan niet talrijke Duitsche soldaten’.
Het hoofd van het Militair Bestuur Reeder rapporteerde aanvankelijk gunstig over de verklaringen van De Clercq i.v.m. de MO. Nadien oordeelde hij evenwel, dat het voor het VNV beter was in het openbaar wat terughoudend te zijn, maar dit had slechts een praktische politieke reden. Reeder trok de feiten niet in twijfel, maar vreesde dat het VNV bij de meerderheid van de Vlamingen door het uitpakken met de MO zeker niet sympathieker zou overkomen. En de aanhang van het VNV was tenslotte al een beperkte minderheid van het Vlaamse volk genoeg.
Zo schreef Reeder in zijn Tätigkeitsbericht van de 2de februari '41:
‘Op de zakelijk juiste verklaringen van De Clercq over de subversieve aktiviteiten heeft de Belgische publieke opinie “uiterst ongunstig” gereageerd. De Militärverwaltung heeft Staf De Clercq erop gewezen hoe ongeschikt dergelijke rede was. Talrijke fatsoenlijk denkende Vlamingen, die de nationaliteitenstrijd niet zo konsekwent als Staf De Clercq doordenken, hebben wat dat betreft afstand genomen.’ Het leek daarom het Militair Bestuur geenszins doelmatig, dat De Clercq om zijn houding officieel door een dienst van de Wehrmacht werd geloofd.
Ondanks de waarschuwingen van het Militair Bestuur en ondanks ook het aandringen van zijn medewerkers heeft De Clercq evenwel geenszins ertoe willen besluiten over zijn MO-aktie te zwijgen. De ‘strategische terugtocht’ van De Clercq na de 10de november '40 heeft inderdaad niet plaatsgehad. Steeds maar opnieuw had De Clercq het in het openbaar over zijn MO: de 24ste november 40 te Leuven, de 1ste december 40 te Antwerpen, de 22ste december 40 te Wetteren, de 23ste maart 41 te Tielt, de 15de juni 42 te Brussel. En niet alleen De Clercq maar ook anderen hadden het over de MO
| |
| |
tot zelfs in 1943, toen Frans Daels, de 12de juli zijn open brief aan de Duitse overheid schreef:
‘De Duitsers zouden moeten weten dat zij grotendeels hun vlug sukses in het Westen te danken hebben aan de demoraliserende aktie, die de Vlaams-nationale soldaten nauwgezet, vastbesloten en op gevaar af van hun leven in het Belgisch leger hebben gevoerd’.
Tot besluit blijkt uit hetgeen voorafgaat dat de MO zonder twijfel tot subversieve aktiviteiten, tot ondermijning en sabotage is overgegaan. De vraag is nu of die subversieve daden de krijgsgebeurtenissen beslissend hebben kunnen beïnvloeden. Velen met ons zijn ervan overtuigd, dat daarop ontkennend moet worden geantwoord. De nederlaag van het Belgisch leger in mei '40 kan zeker niet alleen aan de subversieve aktie van de MO worden toegeschreven. Daarvoor zijn voldoende andere redenen voorhanden. Een hele reeks andere landen zonder MO hebben trouwens toen eveneens de nederlaag geleden.
| |
Een kaper op de kust: de Algemene SS-Vlaanderen. Wie niet mét ons is, is tégen ons.
Reeds te voren werd vermeld, dat het VNV na ‘besprekingen’ met het MB in november '40 tot openlijke kollaboratie overging. Bij deze besprekingen heeft het ontstaan van de Alg. SS-Vlaanderen ongetwijfeld een rol gespeeld. Sinds augustus-september '40 was er immers een mogelijk gevaarlijke konkurrent voor het VNV opgedoken: de Alg. SS-Vlaanderen, die op bevel van Hitler en Himmler was opgericht en werd geleid door Vlaamse nationalisten, die in het ‘burgerlijke’ en ‘met de vooroorlogse demokratie verbonden’ VNV geen heil zagen. Een Alg. SS-Vl., die duidelijk door de Duitse SS-leiding als een tegengewicht tegen het VNV was opgezet. Voor het VNV was dit het begin van een opbodpolitiek, die het steeds maar verder van het Vlaamse volk zal verwijderen en het uiteindelijk naar de ondergang zal leiden. De stichting van de Alg. SS-Vl. verontrustte het VNV in hoge mate, omdat het de enige partij in Vlaanderen wilde worden en bovendien naar het behoud van de zelfstandigheid van Vlaanderen streefde en bijgevolg tegen annexatie was gekant, wat met de Alg. SS-Vl. niet het geval was. Maar niet alleen het VNV, ook het MB voelde de oprichting van deze nieuwe groepering als een bedreiging van Himmlers taktiek tot ‘hineinregieren’ aan, waartegen het MB zich wenste te verdedigen. Voor deze strijd tegen de SS van Himmler vond Reeder, dus het MB, in het VNV een gewillige bondgenoot én een bruikbaar instrument. Reeder wilde het VNV wel een nieuwe kans geven, indien het een duidelijker proDuitse koers - maar dan tegengesteld aan de Alg. SS - wilde varen. Een VNV, dat zijn leden onmiddellijk verbood ook lid van de Alg. SS te zijn.
Van meetaf aan werd de Alg. SS-Vl. door het VNV als een ongewenste konkurrent heftig bestreden. Het omgekeerde was al evenzeer waar. Dat belette evenwel niet dat door bemiddeling van de leider van de Auslandsorganisation van de NSDAP, Schulze, in januari '41 een ‘niet-aanvalspakt’ tussen beide bewegingen werd gesloten. Maar reeds begin februari '41 werd dit akkoord feitelijk opgezegd. Staf De Clercq stuurde een uitgebreide nota aan Reeder met de veelzeggende titel ‘Over wat men noemt de Vlaamsche SS’. ‘Het VNV is de dupe van het akkoord’, aldus De Clercq, ‘want de vijandige houding en de lastercampagne van de Vlaamsche SS tegen het VNV gaan ongestoord hun gang in vergaderingen en bijeenkomsten’. Op grond van deze vaststelling kwam de Raad van Leiding van het VNV tot volgende besluiten: a) de oprichting van de Alg. SS-Vlaanderen was ‘een fout van psychologischen aard’ en was in feite gericht ‘tegen den (n.v.d.r. sic) eendracht in Vlaanderen en tegen den doelmatigen arbeid der Duitschvriendelijke krachten’ (hiermee werd het VNV bedoeld); b) er werd een dubbelzinnige en voor het VNV kompromitterende toestand geschapen: ‘Men zal het de kwaadwillige Vlamingen en jammer genoeg veel goedwillige Vlamingen niet uit het hoofd praten, dat de Vlaamsche SS een Duitsche instelling is, die de annexatie moet voorbereiden. Het bekend worden van het niet-aanvalspakt heeft reeds teweeggebracht dat in zekere lagen der bevolking aan het VNV wordt verweten ook die plannen in de hand te werken’; c) het VNV besloot zijn houding tegenover de Alg. SS-Vl. in de volgende zin te herzien: ‘De Vlaamsche eed en trouw, die ook Germaansche eer en trouw zijn, gebieden tegen de Vlaamsche SS
stelling te nemen’.
Hierop volgden besprekingen tussen het MB eensdeels en de leiding van het VNV en deze van de Alg. SS-Vl. anderdeels, en ook onder MB-chef Reeder, Berger, chef van het SS-Hauptamt, en Heydrich, chef van het Reichssicherheitshauptamt. Als
| |
| |
resultaat van dit overleg werd in maart '41 een taakverdeling tussen het VNV en de Alg. SS-Vl. vastgelegd. Reeder schreef de Alg. SS voor zich niet langer met de dagelijkse politiek te bemoeien, maar zich tot ‘wereldbeschouwelijke scholing’, en ‘paramilitaire opleiding’ te beperken. De dagelijkse politiek bleef het terrein van het VNV. Het konflikt tussen het VNV en de Alg. SS was hiermee echter niet definitief van de baan. De VNV-leiding wenste het politiek monopolie in Vlaanderen te behouden. De Alg. SS-Vl. bleef in de ogen van het VNV een politieke konkurrent. Nog herhaaldelijk tot eind '41 zou het VNV de ‘onderschikking’ van de Alg. SS eisen.
| |
April '41: Waffen-SS-soldaten voor de VNV-macht en NIET tegen het bolsjevisme.
De Alg. SS-Vl. was reeds bij haar oprichting in augustus '40 met werving voor de Waffen-SS begonnen. Wegens de wedijver met de Alg. SS-Vl. om de politieke macht liet het VNV zich spoedig ook bij de militaire kollaboratie betrekken. Te Antwerpen verkondigde De Clercq de 1ste december '40, dat ‘eer en plicht’ geboden niet alle oorlogslast op de schouders van Duitsland te laden: ‘Wij eischen ons aandeel op, propagandistisch en andersom. Wij mogen geen Duitsch bloed aanvaarden zonder tegenprestaties. Dit ware een volk onwaardig’. Voorlopig wees De Clercq de 10de maart '41 een voorstel van SS-Hauptsturmführer Leib af om soldaten voor de Waffen-SS te werven. De Clercq wilde niets beloven ‘zolang het geschil VNV-Alg. SS niet in het voordeel van het VNV was beslecht’, m.a.w. hij zag hierin een middel om van de Duitsers te eisen, dat de Alg. SS aan het VNV zou onderworpen worden. Dus geen katholieke bezwaren tegen de ‘heidense’ SS, maar louter machtspolitiek. De SS zond De Clercq wandelen. Overwoog de VNV-leider deze maal om met de kollaboratie te stoppen? In geen geval. Voortdoen, luidde zijn parool. De Clercq bood nauwelijks zes dagen later de Wehrmacht een Vlaams vrijwilligerslegioen aan, Vlaamse manschappen voor een luchtafweerbatterij (Flak) die aan de Belgische kust de aanvallen van de Engelse luchtmacht zou afslaan. De Clercq deelde zulks de 16de maart '41 ook aan VNV-kaderleden mede. Doch de Wehrmacht liet via Reeder weten dat ‘niet-Duitse Germanen’ enkel in de Waffen-SS dienst mochten nemen. De Clercq besloot dan maar de 20ste april '41 voor de Waffen-SS te gaan werven, de tol van het bloed door zijn volgelingen te doen betalen. Dus nog vóór de oorlog aan het Oostfront uitbrak
en dus nog vóór van enige bestrijding van het bolsjevisme sprake kon zijn. De Clercq beval onmiddellijk voor inlijving bij de Waffen-SS-Standarte Westland propaganda te voeren. Wilde het VNV als enige partij in Vlaanderen aan bod komen, dan moest De Clercq bewijzen dat de beloofde 100% samenwerking niet bij woorden bleef en moest hij met zijn veel talrijker aanhang voorkomen, dat de Alg. SS hem de loef zou afsteken, aangezien deze reeds met de werving was gestart. De VNV-ers moesten de vijanden van het Duitse volk bestrijden, ‘omdat het bestaan van het Vlaamsche volk op leven en dood gebonden is aan den opgang van het Duitsche volk in Europa’ en om later ‘het recht te hebben zich aan de zijde van Duitschland als overwinnaar te mogen rekenen en de rechten van den overwinnaar ten gepasten tijd op te kunnen eischen’.
De ene volksvergadering volgde de andere op. Overtuigende lokmiddelen werden gebruikt. De 4de mei '41 werden de leden van de DM/ZB tot inlijving aangespoord: als beloning verwierf men na twee jaar diensttijd het Duitse staatsburgerschap, na vier jaar een boerderij met 25 à 30 ha vruchtbare grond in de ‘Grootduitsche levensruimte’. Het eerste Waffen-SS-kontingent van het VNV zou ook al de kern vormen van de toekomstige Vlaamse Weermacht.
Nochtans was het resultaat bij het VNV uiterst pover. Vele VNV-leden waren met verstomming geslagen. De aktie van De Clercq tegen de SS had vruchten gedragen. De volgelingen konden zeker niet zo vlug als hun leider het geweer van schouder veranderen.
Gelukkig voor de geloofwaardigheid van het VNV bij de Duitsers zou nazi-Duitsland weinige tijd later, tegen alle mogelijke niet-aanvalspakten in, de Sovjet-Unie binnenvallen. Het VNV kon zich dan weer in de ogen van de Duitsers redden, doordat het een groter aantal Vlamingen bereid vond zich voor Vlaanderen en het katholiek geloof naar de slachtbank te laten leiden.
In een rondschrijven van de eerste leider van de Alg. SS-Vl., René Lagrou, tot zijn leden dd. 10 mei '41, kon hij tevreden en terecht opmerken: ‘Waar zij (de Alg. SS) voorgaat, volgen de anderen’.
Tijdens de vergadering van de Algemene Raad van
| |
| |
23
24
25
26
27
28
29
(23) José De Geyter (links), die als Belgische reserve-officier tijdens de 18-daagse veldtocht Breydelpamfletten bij één van zijn manschappen vond. (24) Leo Tollenaere, vertrouwensman van de M.O., die aan het Oostfront de plaats van zijn gevallen broer Reimond zal gaan innemen. 40 jaar later zal hij eerlijk getuigen over de ware aard van de M.O. (25) De tekst van één der Breydelpamfletten. (26) De chef van het SS-Hauptamt Gottlob Berger, schouwt met voldoening Waffen-SS-troepen uit de bezette gebieden, die Duitse levens zullen doen sparen. (27) De konkurrent die overal opduikt, ook te Eeklo in 1941: de Alg. SS-Vl. (28) Eén jaar na de inval: het VNV kan zich versterken, maar is er niet in geslaagd de Alg. SS-Vl. uit te schakelen. (29) Werven voor de Waffen-SS, maanden vóór de Duitse inval in de Sovjet-Unie en dus niet ter bestrijding van het goddeloos kommunisme, maar om op te bieden tegen de Alg. SS-Vl.
| |
| |
het VNV van de 3de mei '41 motiveerde De Clercq zijn beslissing als ‘een noodzakelijke stap om de laatste Duitsche instanties voor het VNV te winnen, alle vooroordelen en door intriges verkeerd gevormde meningen bij sommigen weg te nemen’. Met ‘de laatste Duitsche instanties’ kon de VNV-leider slechts het SS-Hauptamt bedoelen, waaraan hij duidelijk wilde maken, dat het VNV ten minste gelijke tred met de Alg. SS wenste te houden. Hij maakte zich sterk, dat de Vlaamse vrijwilligers in de Waffen-SS niet zouden verduitst worden, hij zou ‘zekere waarborgen op het politieke plan, o.m. tegen de Vlaamsche SS’ hebben gekregen. Hij zou nl. waarborgen voor de Vlaamse zelfstandigheid hebben gekregen. Niets was minder waar. Die waarborgen had hij van geen enkele Duitser gekregen. De Clercq nam weer eens zijn wensen voor werkelijkheid, of deed ten minste alsof. Berger had hem de 29ste april '41 weliswaar beloofd, dat de Alg. SS-Vl. in het VNV zou ingeschakeld worden. Maar het was niet de eerste en de laatste belofte die de valsspelende Duitsers niet zouden naleven.
Stelde De Clercq naar buiten uit dienstneming in de Waffen-SS voor als ten bate van Vlaanderen, dan blijkt uit de brief, die hij de 4de juni '41 tot Berger richtte, dat hij met de werving voor de Waffen-SS louter de inschakeling van de Alg. SS in het VNV wilde afkopen.
Met de werving voor de Waffen-SS had het VNV opnieuw een belangrijke stap verder in de kollaboratie gezet. Het bleef er niet bij. Om toch maar de macht in handen te krijgen ging het nu ook werven voor para-militaire formaties: met ingang van maart '41 voor het NSKK, het Nationaal-Socialistisch Vervoerkorps, dat zgz. de bevoorrading van Vlaanderen zou verzekeren. Doch i.p.v. aardappelen voor Vlaanderen te halen in Polen, zullen de NSKK-ers in de barre Russische steppen munitie vervoeren voor het Duitse leger. In april '41 begon de werving voor de Vlaamse Wacht. Dat moest dan ook al het toekomstig Vlaams leger worden. Al te spoedig bleek dat deze Vlaamse Wacht een loutere hulptroep van het Duitse leger was. In mei '41 werd gestart met de Fabriekswacht, weer een hulptroep van de Duitsers. De Vlaamse zelfstandigheid was aan de einder nog nauwelijks te zien. Waar was nu het zgz. anti-militarisme van het vooroorlogs Vlaams nationalisme?
Was dit alles in de ogen van De Clercq het symbool van zijn geleidelijke opmarsj naar de erkenning van het VNV, dan was het in feite een vrijmaken van Duitse troepen ter voorbereiding van de kampagne in Rusland.
| |
10 mei '41: Een eenheidsbeweging voor het VNV... maar zonder de Alg. SS.
Sinds het begin van de bezetting streefde het VNV opvallend ernaar de enige Vlaamse partij te worden. Daartoe volgde het hoe langer hoe meer een pro-Duitse koers, aanvankelijk achter de schermen, maar sedert de herfst van '40 ook naar buiten, betoonde het eveneens volgens Reeder een ‘grotere ontvankelijkheid’ t.o.v. het Rijk. In de lente van '41 zag het er voor de totaliteitsaanspraken van het VNV niet zo slecht uit. In maart werd de werking van de Alg. SS-Vlaanderen althans op papier beperkt en in mei '41, na maanden onderhandelingen, en onder druk van het MB, kwam een fusie tot stand onder het VNV, het Verdinaso (de afgescheurde groep François-Le Roy) en Rex-Vlaanderen.
De VNV-leider gaf de 10de mei '41 de beginselen van het gesloten akkoord tijdens een perskonferentie te Brussel (samengevat) als volgt weer:
‘Het VNV stelt zich ten doel de vestiging van de nationaal-socialistische orde in Vlaanderen.
(...)
Als vrije mannen betuigen wij ons vertrouwen in het nationaal-socialistische Duitschland en in zijn Führer en Rijkskanselier Adolf Hitler, dien wij met trots erkennen als den Führer aller Germanen.
Wij hebben de stellige hoop, neen de zekerheid, dat hij de politieke, kultureele en ekonomische toekomst van het Nederlandsche volk beveiligen zal, krachtens de beginselen zelf die de grootwording van zijn eigen volksgemeenschap hebben mogelijk gemaakt.
Wij zijn bereid om met inzet van alles waarover wij beschikken, mede te arbeiden aan de totstandkoming van een nieuwe orde in Europa, waarin het Germanendom al zijn mogelijkheden zal kunnen ontplooien.
Voor ons volk willen wij een nationaal-socialistische ordening tot werkelijkheid maken, waarin al de thans nog bestaande tegenstellingen een harmonische en organische oplossing vinden’.
Als uiterlijk teken van de toetreding van Rex-Vlaanderen en het Verdinaso tot het VNV werden Pol Le Roy, leider van het Verbond van Dinaso
| |
| |
Corporaties, en Odiel Daem, leider van Rex-Vlaanderen, in de Raad van Leiding opgenomen.
Bij de onderhandelingen hadden ook materiële overwegingen een rol gespeeld. Zo nam de nieuwe organisatie de schulden van het Verdinaso over. Leidende Dinaso's wilden ook belangrijke funkties in de nieuwe beweging veroveren. De VNV-gezinde pater Callewaert in zijn soms heftige stijl van toen: ‘Het ging er niet en nooit om princiepen’. Vooral van Dinaso-zijde werd op een naamsverandering voor de nieuwe beweging aangedrongen. De Dinaso-leiding gaf de voorkeur aan ‘Nationaal-Socialistische Beweging Vlaanderen’. Wellicht wilde zij hiermee de deur op een kier laten voor de Alg. SS, waarmee de Dinaso-leiders François en Le Roy reeds onderhandeld hadden. Ook het VNV was uit op een naamsverandering. De Clercq zag hierin de erkenning van het VNV als enige partij in Vlaanderen; tevens wilde hij hiermee bewijzen welke goede bondgenoot hij wel was. Maar Reeder was evenwel niet tot naamsverandering bereid. Het MB wilde blijkbaar het VNV geen al te sterk benadrukte monopoliepositie bezorgen. De benaming VNV moest voorlopig behouden blijven, ‘omdat het VNV door zijn globale houding die het totnogtoe heeft aangenomen nog niet als officiële nationaal-socialistische partij kan beschouwd worden’. De loyale en omzeggens onvoorwaardelijke samenwerking van het VNV met het MB werd door dit bestuur zeker niet met gelijke munt betaald. De opslorping van Verdinaso en Rex-Vlaanderen was qua aantal niet zo belangrijk, maar wel omdat de inschakeling van de soldateske Dinaso Militanten Orde tot de vorming van een ‘Vlaams strijderstype’ zou bijdragen. In de handhaving van de Vlaamse SS zag Reeder een waardevol middel om het VNV gewilliger op het rechte nationaal-socialistische pad te houden.
Geen naamsverandering dus, en geen inschakeling van de Alg. SS-Vlaanderen. Wel betekende het opgaan van het kleine Rex-Vlaanderen in de eenheidsbeweging, dat Rex en zijn leider Degrelle van politieke aktie in Vlaanderen moesten afzien. Het VNV kreeg bovendien het recht organisaties voor Vlamingen in Wallonië op te richten, een eerste stap naar meer levensruimte, een ‘Drang nach dem Süden’. Met dat al was een dubbelzinnige toestand ontstaan. De Alg. SS bleef ook na de stichting van de eenheidsbeweging een zweep op het VNV, terwijl laatstvermelde beweging haar pogingen om de Alg. SS onder kontrole te krijgen niet opgaf. Anderdeels voelden de toegetreden Dinaso's zich door het VNV bekocht en velen, o.a. Pol Le Roy, verlieten na enkele maanden de schijneenheid om voor een goed deel resoluut in de Alg. SS te stappen. Eenheid is in Vlaanderen altijd een moeilijke zaak.
| |
Zomer-Herfst '41: De Duitsers ‘marsjeren’ niet, het VNV, ondanks alles, wel.
Einde juli- begin augustus '41 werd door Staf De Clercq een voorstel tot samenwerking tussen het VNV en de Alg. SS uitgewerkt als antwoord op een plan van SS-Brigadeführer Kammerhofer, na Leib de nieuwe ‘Betreuer’ van de Vlaamse SS. Kammerhofer had van Himmler en Berger tot opdracht ‘een overeenkomst tussen de twee rivaliserende organisaties tot stand te brengen, met het doel de feitelijke monopoliepositie van het VNV op het terrein van de konkrete politiek te doorbreken en de Alg. SS-Vlaanderen een ruimere taak toe te meten dan de wereldbeschouwelijke scholing en de paramilitaire opleiding, waartoe Reeder haar sedert maart 1941 dringend heeft beperkt’. Kammerhofers plan was erop gericht een ‘Vlaamsche Nationaal-Socialistische Beweging’ tot stand te brengen. Hiertoe zouden de DM/ZB, de NSJV en de Alg. SS zich als zelfstandig blijvende formaties ‘aan de zijde van het VNV’ opstellen. De Clercq zou met een beperkte raad, bestaande uit zijn plaatsvervanger en de leiders van de drie andere formaties omringd worden ten einde hem aan banden te leggen.
Kammerhofers plan werd de 28ste juli door Tollenaere en Delvo aan de Raad van Leiding van het VNV voorgelegd, waar het werd afgewezen. Tollenaere en Delvo waren ervoor gewonnen, maar de overige leden van de Raad van Leiding waren ertegen. Staf De Clercq woonde ‘wegens ziekte’ de vergadering niet bij. Volgens Leuridan, één van de hevigste tegenstanders van het plan, was het echter veeleer een ‘moreele ziekte’. Staf De Clercq kwam enkele dagen later met een tegenvoorstel op de proppen. De SS-Vlaanderen zou naast de politieke formatie, de jeugd- en vrouwenorganisatie en de militie een vijfde onderdeel van het VNV worden. De leiders van de onderscheiden formaties, dus ook van de SS-Vlaanderen, zouden door de leider der ‘Nationaal-Socialistische Beweging Vlaanderen’, door De Clercq dus, worden aangesteld en hem trouw zweren.
| |
| |
De Duitse Algemene SS wees De Clercqs tegenvoorstel zonder meer van de hand. Wat dacht hij wel! De Clercq wilde de Alg. SS in feite onder kontrole van het VNV, terwijl de Duitse SS de macht van het VNV precies wilde fnuiken.
Benevens het knelpunt Alg. SS brachten nog andere problemen in het VNV tijdens de zomer en herfst van '41 een zware malaise teweeg. Het VNV leek een stuurloos lichaam, waarin de meest tegenstrijdige opvattingen zich aftekenden. Het Dietse beginsel stak bij sommigen opnieuw de kop op. Anderen legden de klemtoon op de Germaanse Rijksgedachte. Elias vroeg zich tijdens een vergadering van de Raad van Leiding van middenaugustus 1941 af, of het VNV geen toenadering met ‘talrijke elementen en groepen uit het Belgische kamp’ moest zoeken, die naar een verzoening op basis van een federaal statuut zou leiden. Verwees Elias hierbij naar de geheime kontakten, die het royalistisch Belgisch Legioen in juli '41 met Vlaams-nationale kringen had aangeknoopt om uit te maken of het VNV, in geval van vrede door vergelijk in het Westen, als een bruikbare bondgenoot tegen het kommunisme in België kon worden ingezet?
In 1940 had het VNV hoge verwachtingen in de toekomst gekoesterd. In de zomer van '41 was deze gemoedstoestand bij vele VNV-ers in diepe teleurstelling omgeslagen. Het VNV had zich in het kollaboratie-avontuur gestort om ‘op grond van zijn verdiensten in het verleden en van zijne medewerking in het heden’ door de Duitsers met ‘de macht’ in Vlaanderen te worden beloond. In '40 hoopte het VNV ook het vertrouwen van een groot deel van het Vlaamse volk te ‘veroveren’, wierp het VNV zich zelfs als de enige vertegenwoordiger van dit Vlaamse volk op. Het eerste kontakt van de bevolking met het Duits bestuur en de Duitse soldaten was toch ‘korrekt’ geweest. In vele Vlaamsgezinde kringen was er ook verontwaardiging geweest over de wegvoering van o.a. een aantal VNV-ers naar Franse kampen. Bovendien had de overgrote meerderheid van de bevolking met Koning, Regering en Kardinaal voorop, medio 1940 gedacht, dat de oorlog gedaan was en dat Duitsland deze voorgoed gewonnen had. Voor sommigen bijgevolg een gunstige voedingsbodem om de wekroep van de nieuwe tijd te volgen.
Medio 1941, na 1 jaar Duitse bezetting, was de situatie evenwel totaal veranderd. Zoals Delvo in een nota voor de Raad van Leiding schreef, heerste in VNV-kringen diepe teleurstelling, moedeloosheid en ontreddering. De stemming onder de bevolking was volkomen omgeslagen. De oorlog bleek dus bijlange niet gedaan. De voorraden waren uitgeput. De winter had kou en honger gebracht. Niet alleen de bezetter, maar ook en vooral zijn meelopers kregen hiervan de schuld. In september '41 zal Reeder schrijven: ‘Van een gedeeltelijk berustende en afwachtende sympathie in het najaar van 1940, heeft de stemming in het bezette gebied zich tot het stadium van de verborgen haat en de innerlijke vijandschap ontwikkeld. Voor het eerst krijgt men de indruk in een vijandig bezet gebied te leven. De kollaborateurs worden als landverraders nog veel meer dan de bezetter door de meerderheid van de bevolking gehaat, beschimpt en bedreigd’. Bovendien voelde het op macht beluste VNV zich tekort gedaan in weerwil van de gunsten, die het van de bezetter nochtans had gekregen. Noch Dietsland, noch een zelfstandig Vlaanderen, noch een federaal België met Vlaams overwicht was uit de bus gekomen. VNV-ers kregen stereotiep te horen dat ze als goede nationaal-socialisten maar moesten ‘vertrouwen op de Führer’. Het VNV was niet de enige beweging in Vlaanderen geworden. De Alg. SS-Vlaanderen was niet opgeslorpt, wel integendeel.
Dit alles leidde in VNV-kringen tot de vraag: ‘Wij zetten ons in zonder voorbehoud voor Duitschland, wij maken ons lot afhankelijk van een Duitsche zege, en wat bekomen we, als Volk, daarvoor als dank?’ Sommigen in het VNV stelden met ontgoocheling vast, dat het Militair Bestuur slechts VNV-gezind was in de mate waarin deze beweging de Duitse doeleinden diende - waarin zij zich niet vergisten.
Toch zou het VNV de kollaboratie, mits een aantal strubbelingen, onverminderd voortzetten. In '41 was de mistevredenheid bij sommigen nochtans groot. Leuridan bijv. verklaarde de 28ste juli '41 aan Albert Deckmyn: ‘De Duitschers houden geen enkele belofte. Wij zijn de eenigen die onvoorwaardelijk met hen samenwerken en wij worden door hen het ergerlijkst behandeld. Wij zijn goed voor het klein werk te doen. Voor de rest hebben ze ons niet nodig’.
De verwarring in het VNV bleef ook voor de Duitsers niet onopgemerkt. De MB-chef Reeder nodigde de 22ste augustus '41 enkele tientallen Vlaamse leiders, zowel van het VNV als van de SS en de DeVlag, voor een bijeenkomst bij hem uit. Staf De
| |
| |
30
31
32
33
34
35
36
(30) Konstantin Kammerhofer (derde v.l.n.r.), de ‘Betreuer’ van de Vlaamse SS, die de aanspraken van het VNV op een monopolie-positie moest intomen. (31) Edgar Delvo verliet van in het begin van de bezetting zijn vroegere socialistische vrienden, trad niet alleen tot het VNV toe, maar werd ook nog opvallend vlug in de Raad van Leiding opgenomen. Bij de dood van De Clercq was Delvo de kandidaat van Berger, de chef van de SS-centrale, die hem als ‘splijtzwam’ in het VNV had willen opdringen, maar te laat kwam. (32) Staf De Clercq met aan zijn linkerzijde Theo Brouns in 1941 op bezoek bij Limburgse VNV-landbouwgezinnen. Ook de kleinsten moesten van hun tijd zijn... (33) Sekretaris-generaal voor Landbouw en Ravitaillering Emile De Winter, die door Reeder tegen de VNV-aanvallen in bescherming werd genomen. (34) Dr. August Borms ving bot bij Reeder voor een zelfstandig Vlaanderen: ‘Geduld hebben en vertrouwen op de Führer!’ Voor (35) Jef François en (36) Pol Le Roy was hun verblijf bij het VNV maar een tussenstation op weg naar de Alg. SS.
| |
| |
Clercq was echter niet aanwezig. Volgens sommigen was die bijeenkomst veeleer een ‘flinke bolwassing’ voor het VNV. Tijdens een langdurige monoloog kregen de ‘geachte aanwezigen’ uitvoerig te horen wat Reeder op de lever lag, en wat bijgevolg dringend diende te veranderen. Reeder verweet de aanwezigen o.m. ‘ongermaanse onenigheid en versplintering’. Ook moest het gedaan zijn met het ongebreideld kritiek leveren op allerlei gezagsdragers. Met name de Vlaams-nationalistische pers veroorloofde zich op dit gebied teveel vrijheden. Zo keurde Reeder de VNV-kampagne tegen sekretaris-generaal voor Landbouw De Winter af. Volgens Reeder was deze zeer bekwaam en was de kritiek volledig ongegrond. Een definitief antwoord op de steeds terugkerende vraag: ‘Was wird aus Flandern?’ moest niet verwacht worden. Volgens Reeder kwam het op een aantal weken of maanden niet aan. De Belgen wisten immers zelf ook nog niet wat ze eigenlijk wilden. Sommigen waren anglofiel, anderen belgicisten, nog anderen wilden eerst het einde van de oorlog afwachten. Het VNV, dat in naam van de Vlamingen beweerde te spreken, wist zelf niet eens wat het wou: Vlaanderen?, Dietsland?, Duitsland? Alle verdere discussie over Dietsland als staatkundige eenheid kon door het MB evenwel niet langer geduld worden. (In september '41 bevestigde het MB zulks met een verordening). En vooral: Hitler had ook nog niets beslist. Bijgevolg: afwachten maar ... en vertrouwen op de Führer.
Borms merkte op dat niet alles de schuld van het VNV was. Het bezettingsbestuur was volgens hem veel te goedmoedig opgetreden: de teruggekeerde vluchtelingen en gewezen parlementsleden konden vrij het VNV en de Duitsers ondergraven. Ook het hongerprobleem speelde een rol. Aan de ene kant werd het volgens Borms mede door sabotage vanwege staatsdiensten veroorzaakt. Aan de andere kant had het tot gevolg dat ‘afwachtende’ Belgen nog minder geneigd waren om alsnog het Vlaamse kamp te kiezen. Borms, gewezen lid van de Raad van Vlaanderen tijdens de 1ste Wereldoorlog, drong nog sterk aan op voorbereiding van bestuurlijke scheiding en vervlaamsing van Brussel.
Eind september '41 vergrootte de onenigheid nog binnen het VNV. Jef Francois, Pol Le Roy en een groep medestanders namen ontslag en trokken naar de Algemene SS. Volgens hen had de Eenheidsbeweging slechts gediend om de Dinaso's te elimineren. En trouwens, het VNV was nog niet autoritair genoeg ...
De verwarring in het VNV werd ook door het SS-Hauptamt opgemerkt. Himmler en Berger hadden gehoopt, dat het ‘plan-Kammerhofer’ eindelijk klaarheid in de politieke toestand in Vlaanderen zou brengen. De Clercqs afwijzing van dit plan ontlokte bij Berger teleurstelling. Einde augustus 1941 schreef hij aan zijn chef Himmler, dat De Clercq zeer onzeker was geworden. Volgens Berger lag dit o.m. aan de in zijn ogen nefaste invloed van de ‘kerkelijk gebonden’ Thedieck, een naaste medewerker van Reeder. In dezelfde brief meldde Berger ook, dat hij Kammerhofer opdracht had gegeven achter de uitbouw van de Vlaamse SS spoed te zetten. Voorts hoopte hij de Duits-Vlaamse Arbeidsgemeenschap (DeVlag) te kunnen ‘aktivieren’ en vóór de SS-wagen te spannen. Met één woord: Berger had zijn besluiten getrokken. Met het VNV viel niets aan te vangen. Benevens de Alg. SS-Vl. ging hij nu ook de DeVlag politiek steunen. Hij koos voor de DeVlag als enige toekomstige nationaal-socialistische partij in Vlaanderen. Met genoegen stelde hij vast dat op sommige door de DeVlag georganiseerde filmvoorstellingen reeds voor de SS werd geronseld... In september '41 werd Berger algemeen voorzitter van de DeVlag.
In een verslag over besprekingen, die Berger in Vlaanderen had gevoerd, noteerde deze de 17de september '41, dat De Clercq, ‘die enkele maanden geleden nog aan onze kant stond’, weer de Dietse richting opging. ‘Deze lieden wilden ons enkel gebruiken om van de Führer gedaan te krijgen dat zij de toekomstige bouwers van Vlaanderen zouden zijn’. Voor de SS was het echter een uitgemaakte zaak, dat er van een relatief zelfstandig Vlaanderen na de Duitse overwinning geen sprake kon zijn.
De 11de oktober '41 vond bij het MB een bespreking plaats met als VNV-aanwezigen de sekretarissen-generaal V. Leemans en G. Romsée en ook A. Borms. Deze bespreking was een vervolg van de bijeenkomst van de 22ste augustus '41. MB-chef Reeder merkte nogmaals op, dat Hitler i.v.m. Vlaanderen nog geen beslissing had getroffen en hiermee ongetwijfeld tot het einde van de oorlog zou wachten. Omtrent de discussie Diets (VNV) - Duits (Alg. SS) wenste Reeder zich niet uit te spreken; wel wilde het MB het ‘Flamentum’ door praktische maatregelen vooruithelpen. De vervlaamsing van het ambtenarenapparaat was onmiskenbaar goed opgeschoten, maar ‘Man müsse also et- | |
| |
was Geduld haben’. Voor de rest moest de openlijke polemiek stopgezet worden. Leemans was het daarmee eens. Hij kloeg in dit verband over de taal in het tijdschrift ‘De SS-Man’, o.m. over het gebruik van de term ‘flamingant’ als scheldwoord. Leemans merkte ook nog op, dat iedereen ijverig, braaf en vlijtig op zijn post moest werken en niet teveel grote verklaringen afleggen. Ook Romsée en Borms bekloegen zich nog eens over de Vlaamse SS. Romsée bestempelde de propaganda, die de SS voor de opslorping van Vlaanderen door het Derde Rijk voerde, als schadelijk, omdat ze de bevolking afschrok. De Alg. SS was volgens de VNV-ers ook te anti-katholiek. Zij vreesden reeds een toenemend kerkelijk verzet.
Reeder sprak zich ten slotte ook nog uit tegen een nieuwe bestuurlijke scheiding van België, zoals Borms die naar analogie met deze tijdens de eerste wereldoorlog wenste. Reeder vond een dergelijke hervorming voor de Duitse oorlogsvoering ‘niet interessant’.
Ondertussen was het VNV naar wat meer eensgezindheid op zoek gegaan. Eind september '41 verscheen een ‘bindende’ verklaring van Staf De Clercq over de politiek der (VNV)-Eenheidsbeweging. Hierin had hij het o.m. over ‘ons recht als Nederlanders op eigen volksbestaan’, maar ook over ‘Germaansche solidariteit’, ‘Duitschland moet den oorlog winnen’ en ‘vertrouwen in den Führer’. Maar spijtig genoeg voor De Clercq had de Führer weinig of geen vertrouwen in het VNV, en bleef de Alg. SS-Vlaanderen als zwaar geschut tegen het VNV ingezet.
| |
Het zgn. Vlaams Legioen: een dubbel bedrog.
Tijdens dit gesprek van de 11de oktober '41 bij Reeder was er ook gepraat over de ‘problemen met het Vlaams Legioen’, een wel uiterst teer punt in VNV-kringen op dat ogenblik. Bij het begin van de werving voor de Waffen-SS en ook later nog was door sommigen de indruk gewekt, hadden sommigen gedacht of gehoopt, dat het hier om een uitsluitend Vlaamse militaire eenheid zou gaan. Tot hun ergernis werd na enige tijd duidelijk dat dit niet zo was. Geruchten deden de ronde over het inschakelen van Vlamingen in Duitse eenheden, over het feit dat zelfs bij volledig Vlaamse eenheden de bevelen vaak in het Duits werden gegeven. En waarom kregen de Walen in hun Waals legioen hun bevelen in het Frans? Reeder stelde voorop, dat dit slechts een tijdelijk probleem was. Het Waals legioen had reeds genoeg Waalse officieren en onderofficieren, het Vlaamse niet. Borms had het ook over een aalmoezeniers-probleem: de ‘Vlaamsche jongens’ konden hun religieuze plichten niet of met moeite vervullen. Reeder zei dat hij hiervoor volledig begrip had en beloofde er iets aan te doen. Wel merkte hij op dat het zeker niet de besten waren, die reeds waren teruggekomen en al die geruchten verspreidden.
Sedert het fiasco met de werving voor de Waffen-SS in april-mei '41 zweeg de VNV-leiding hierover in het openbaar als vermoord, enkel nog over werving voor het Legioen, precies alsof dit geen Waffen-SS was, en enkel over de strijd tegen het bolsjevisme. De Clercq vond het zelfs ‘een groote eer dat de Vlaamsche soldaat wordt evenwaardig bevonden om naast den Duitschen soldaat den strijd te strijden tegen het verderfelijk communisme’. En riep De Clercq uit: ‘Rusland en Engeland zijn de vijanden (...) Duitschland is de vriend en bondgenoot’. Dr. Ballet, VNV-gouwleider van Limburg, meende: ‘Het Vlaanderen van Kruistochten en Boerenkrijg heeft gekozen’.
De 2de augustus '41 had De Clercq met SS-Hauptsturmführer Leib een akkoord gesloten, waarbij de richtlijnen voor het Legioen werden vastgelegd. Met de werving van een Vlaams Legioen voor het Oostfront had De Clercq gehoopt toch nog de erkenning als enige beweging in Vlaanderen af te dwingen. Na enkele weken was het VNV erin geslaagd een duizendtal kandidaten, van wie er slechts 405 werden aangenomen o.w. Tollenaere en François, te verzamelen, die de 6de augustus 1941 vertrokken. De toen nog toegepaste strenge normen zouden vlug verdwijnen wegens de nood aan manschappen voor het Russisch vat zonder bodem.
Uit de brieven, die Reimond Tollenaere aan het Oostfront naar De Clercq stuurde, bleek evenwel dat het akkoord De Clercq-Leib hoegenaamd niet werd nageleefd. Volgens Tollenaere was dit kontrakt trouwens, militair gesproken, onzin, vermits het Legioen als zelfstandige eenheid niet kon ingezet worden. Daarom had hijzelf ter plaatse ervoor gekozen de Vlaamse manschappen in een bataljon van de Waffen-SS onder te brengen. Daardoor was het Vlaams Legioen als dusdanig reeds zeer spoedig opgedoekt. Het was duidelijk, dat Leib alle mo- | |
| |
38
39
40
41
42
43
44
45
(38) De ene oproep na de andere... (39) en (40) Om er de schrik in te jagen en het plichtsgevoel aan te wakkeren... (41) Brussel, 21 juli 1941: één van de vele werfvergaderingen voor het Oostfront en tegen het bolsjevisme. Geopend werd met het zingen van de Vlaamse Leeuw. Rechts aan de sprekerstafel: Dr. Frans Daels. Deze zal nochtans eind '43 verklaren dat de werving voor het Oostfront een bedrog is geweest. (42) SS-Hauptsturmführer Leib beloofde al wat De Clercq maar wilde om zoveel mogelijk Vlamingen naar het Oostfront te krijgen. (43) en (44) Als machtsvertoon om de DeVlag Alg. SS te beïnvloeden en het vooral bij de Duitsers toch maar te halen, was het de 12de juli '42 op de Grote Markt te Brussel inderdaad een indrukwekkend gezicht, maar het deed noch de konkurrent, noch het Militair Bestuur verbleken. (45) 8/2/42: in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel bracht het VNV hulde aan de omgekomen Reimond Tollenaere. In het midden naast VNV-leider Staf De Clercq: de weduwe, die met haar kinderen achterbleef.
| |
| |
46
47
48
49
50
51
52
(46) Een Kerstalbum voor een Vlaamse Oostfronter. (47) De VNV-leider ontvangt in april '42 Oostfronters in het VNV-hoofdkwartier te Brussel. (48) Staf De Clercq brengt een bezoek aan gekwetste Oostfronters in het ‘Krijgsgasthuis’ te Antwerpen (Volk en Staat 27/28-9-42). (49) Vlaamsnationaal Zangfeest in 1942. V.l.n.r. de eerste: Dr. August Borms; de vierde: Staf De Clercq, de vijfde: Karel Peeters; de zesde: Victor Leemans. (50) De VNV-kaderdag in het Dudenpark de 14de juni '42. Op de eerste rij: kommandant-generaal van de DM/ZB Van Steenland, Dr. Lehembre, leider van de Nationaal-Socialistische Jeugd Vlaanderen, Jet Claessens, leidster van de Dietsche Meisjesscharen, Staf De Clercq, Mevr. Marechal, leidster van het Vlaamsch Nationaal Vrouwenverbond, en Dr. Elias. (51) De begrafenis van Staf De Clercq groeide uit tot een massale machtsontplooiing. (52) Het graf van Staf De Clercq op de Kesterheide.
| |
| |
gelijke beloften had gedaan om ook in Vlaanderen aan soldaten voor de Waffen-SS te geraken.
Niettegenstaande deze brieven zette De Clercq onverminderd de werving voor het Vlaams Legioen voort zonder dat hij zijn ‘trouwe en dierbare volgelingen’ op de hoogte bracht van hetgeen in het Oosten met de Vlamingen gebeurde. Daardoor ontstond nu een dubbel bedrog: de Duitsers bedrogen niet alleen het VNV, maar het VNV bedroog ook zijn volgelingen.
De grieven en teleurstellingen van Tollenaere werden tegenover De Clercq einde '41 nog eens herhaald door de teruggekeerde Oostfronter Dr. Vanderlinden en Dr. Ballet, vergeefs trouwens, want De Clercq wilde de werkelijkheid niet inzien. Ballet diende daarom zijn ontslag als VNV-gouwleider voor Limburg in en werd opgevolgd door Theo Brouns, hoewel die wist waarom Ballet verdween. In heel Vlaanderen werd door de VNV-kopstukken een ‘grootse’ wervings- en propagandakampagne gevoerd onder het motto ‘Met Europa tegen het Bolsjevisme’. Zo riep Brouns de 1ste maart '42 te Hasselt uit: ‘Nu komt het er op aan voor U Limburg, dat er zoo prat op gaat 99% goed geloovig (n.v.d.r.: sic!) katholiek te zijn (...) hoeveel uwer zonen het geweer kunnen hanteeren om voor het heil van godsdienst, volk en vaderland met Duitschland en met geheel Europa te vechten’.
| |
De pot (het VNV) verwijt de ketel (de DeVlag) dat hij zwart ziet.
In het anderhalf jaar tussen midden '41 en einde '42 zal de DeVlag uitgroeien tot de sterkste mededingster van het VNV. Samen met de SS-Vlaanderen en zwaar gesteund door de Duitse partij- en SS-instanties zal zij Vlaanderen willen doen opgaan in het Grootgermaans Rijk der Duitse natie.
Tot het najaar van 1941 was de DeVlag een - naar buiten uit - kulturele organisatie, die filmvoorstellingen, studiereizen, kultuurdagen en soortgelijke ‘niet-politieke’ aktiviteiten inrichtte. De aanstelling van SS-Gruppenführer Berger tot algemeen voorzitter van de DeVlag in september '41 leidde deze beweging op nieuwe, ditmaal openlijk politieke wegen: de inschakeling van de DeVlag in het SS-kompleks, als SS-instrument. De Alg. SS-Vlaanderen had zich van meetaf aan een duidelijk politieke organisatie getoond, die ook als zodanig door het VNV werd aangevoeld en bestreden. De leden en leiders van de Alg. SS waren trouwens vaak Vlamingen, die ofwel altijd tegen het VNV gekant waren geweest, ofwel om één of andere reden uit het VNV of de Eenheidsbeweging waren gestapt, zoals bijv. François en Le Roy. Van bij het begin had het VNV zijn leden het gelijktijdig lidmaatschap van de Alg. SS verboden. Tollenaere had weliswaar in januari '41 een ‘niet-aanvalspakt’ met de Alg. SS gesloten, waarbij VNV-ers lid van de Alg. SS konden worden, doch het pakt had het nauwelijks een maand uitgehouden.
Met de DeVlag lagen de zaken anders. Vele VNV-ers waren gelijktijdig lid van deze kulturele organisatie, waarvan verondersteld werd, dat ze zich enkel op het nauwer aanhalen van de kulturele banden tussen Vlaanderen en Duitsland toelegde. Had De Clercq zijn volgelingen van in het begin verboden ook lid van de Alg. SS te zijn, dan had hij inzake de DeVlag een nieuwe taktiek toegepast: hij spoorde zijn aanhangers zelfs ertoe aan sleutelposities in de DeVlag in te nemen om aldus deze konkurrent naar zijn hand te zetten. Deze taktiek zal evenwel op een mislukking uitdraaien en ondertussen had De Clercq bij principiële Dietsers heel wat kwaad bloed gezet. Zijn taktiek om van twee ruiven te eten, draaide hierop uit dat een aantal VNV-ers dan maar in de DeVlag bleven en voor het VNV voorgoed verloren waren.
Gezien de mislukking, althans qua aantal, met de Alg. SS-Vl. had de Duitse Alg. SS het inderdaad geraden geacht haar doeleinden onder de dekmantel van een kulturele organisatie als de DeVlag na te streven. De inschakeling van de DeVlag in de SS-strukturen werd ernstig aangepakt, zodat de leider van de Vlaamse DeVlag-afdeling, Jef Van de Wiele, een soort diensthoofd van de SS werd. De ledenwerving werd sterk uitgebouwd en het aantal aktiviteiten zoveel mogelijk opgedreven. Een nieuwe partij leek in wording. De DeVlag dekte de (oorspronkelijk voorgehouden) lading niet meer. Een konflikt met het VNV kon moeilijk uitblijven. Het VNV eiste nog altijd de politiek voor zich alleen op. Dit konflikt werd uitvoerig verwoord door de Gentse VNV-arrondissementsleider en schepen August De Wilde in een voor de VNV-leiding bestemd memorandum van begin januari '42: ‘Bij zijn ontstaan beantwoordde de DeVlag aan zijn doelstelling als Vlaamsch-Duitsche Arbeidsgemeenschap. Een gemeenschap dus met beperkt le- | |
| |
dental waar door wederkeerige samenwerking zou betracht worden om de brug te leggen tusschen Vlaanderen en Duitschland, toenadering tusschen de beide volkeren, door uitwisseling van kultureele prestaties en het bevorderen van ekonomische betrekkingen’. Tot zover niets aan de hand, oordeelde De Wilde, maar: ‘In plaats van een werkelijke arbeidsgemeenschap wordt de DeVlag meer en meer een werktuig in de handen van de Duitsche Propagandastaffel, die stapsgewijze de opslorping van Vlaanderen door Duitsland schijnt te willen voorbereiden. Deze strekking heeft zich in de laatste tijden scherper laten aanvoelen, gezien de dergelijke pogingen nagestreefd door SS-Vlaanderen meer en meer als mislukking worden aangeschreven, zodat nu beproefd wordt om de Vlag
voor deze wagen te spannen. Immers de “Vlag” mist alle onafhankelijkheid en is in financieel opzicht zoowel voor zijn inrichtingen als voor de bezoldiging van zijn personeel aangewezen op de fondsen van de Duitsche propaganda. Het centraal bestuur te Brussel zit hoofdzakelijk in handen van SS-menschen. (...) Tal van afdeelingen in de provincies zitten in handen van SS-menschen die in de “Vlag” alleen een middel zien voor werving SS of verduitschende propaganda. (...) In ieder geval schijnt de “Vlag” aanstalten te maken om het politieke terrein te betreden. Te Brugge werd Van de Wiele reeds aangekondigd als de grootste redenaar ter gelegenheid eener spreekbeurt over het Nationaalsocialisme’. August De Wilde was er niet gerust in en begreep dat de DeVlag een gevaarlijke konkurrent kon worden. Zulks gebeurde ook en vermits het VNV geen konkurrenten duldde, kon de konfrontatie niet uitblijven.
Een aanvullend meningsverschil met de DeVlag was van principiële aard. Zowel het VNV, de Alg. SS-Vlaanderen als de DeVlag wensten een nationaal-socialistisch Vlaanderen. Maar het VNV wilde een min of meer zelfstandig Vlaanderen of Dietsland binnen het ‘grote rijk der Germaanse volkeren’. Het VNV aanvaardde het Grootgermaanse Rijk als een samenwerking van tamelijk vrije staten (statenbond) onder Duitse leiding mits vrijwaring van de Nederlandse taal, kultuur en volksaard. De Alg. SS en DeVlag propageerden steeds openlijker, dat Vlamingen eigenlijk Duitsers waren en dat het erop aan kwam Vlaanderen als een nieuwe gouw in het Duitse Rijk ‘heimzuholen’.
Eind maart '42 werd de taak van de DeVlag door het MB beperkt tot het bevorderen van de ‘kulturele betrekkingen tussen Duitsland en Vlaanderen’. De DeVlag zou een tweetalig maandblad mogen blijven uitgeven en zou zich moeten beperken tot de organisatie van kultuurdagen, spreekbeurten, koncerten, theateropvoeringen, Duitse taallessen, seminaries, vertalingen, studiereizen, verdeling van studiebeurzen, vakanties voor kinderen in het Rijk. Bovendien kreeg de DeVlag de rol van officieel bemiddelaar tussen de NSDAP en de Vlaamse organisaties, alsmede tussen de Duitse en Vlaamse eenheidsvakbonden toegewezen. Tenslotte mocht zij ook nog de nationaal-socialistische wereldbeschouwing verspreiden.
Het VNV was hierover allesbehalve geestdriftig. Vooral de bemiddelaarsrol en de toelating de nationaal-socialistische wereldbeschouwing te verspreiden zette kwaad bloed in het VNV. Mocht het VNV eigenlijk ook nog iets doen, zo jammerde De Clercq bij Reeder. Tijdens de zomer van '42 trok het VNV ten aanval. Op de landdag van de 14de juni '42 werd medegedeeld dat het voortaan verboden was tegelijk lid van het VNV en kaderlid van de DeVlag te zijn. Gewoon lidmaatschap van de DeVlag werd toen nog niet verboden. Zij die weigerden werden uit het VNV gestoten. Zo besliste De Clercq nog daags vóór zijn dood tot de uitsluiting van Brigadeleider en Inspekteur-Generaal der DM/ZB H.J. Morael ‘wegens ontrouw aan de beginselen der beweging’.
Het VNV zag de DeVlag vóór zijn ogen groeien. Deze beweging drong zich nu ook op het voorplan inzake werving voor het Oostfront en verovering van de jeugd, een aangelegenheid die het VNV als zijn reservaat had beschouwd en die het nu als zand tussen zijn vingers zag wegglijden.
Het VNV trachtte dan maar met machtsvertoon het tij te doen keren. De 14de juni '42 riep het 7.000 kaderleden samen, de 12de juli '42 verzamelde de Tollenaere-marsj 12.000 leden van de DM/ZB en de Hulpbrigade, alsmede 40.000 hoofdzakelijk VNV-toeschouwers, de 26ste juli troffen 3.500 leden van de vrouwenorganisaties elkaar te Brussel, allemaal om de tegenstander - en vooral de bezetter - te beïnvloeden en de VNV-aanspraken op machtstoewijzing kracht bij te zetten. De macht zou het VNV evenwel nooit krijgen, wel integendeel. De DeVlag en Alg. SS-Vl. gingen steeds maar erop vooruit. Reeds in april '42 had Reichsführer SS Himmler in ons land een gevoelige stap verder gezet, doordat hij er een persoonlijke vertegenwoordiger had kunnen aanstellen, Jungclaus, die
| |
| |
gezag kreeg over alle van de Duitse SS afhangende kollaboratie-bewegingen. Ook de SS-politie kon daardoor haar macht vergroten in afwachting dat Junclaus bij de invoering van het burgerlijk bestuur in '44 volledige politionele bevoegdheid zal krijgen.
Dit alles belette evenwel niet dat het VNV ijverig voortkollaboreerde, zowel in woorden als in daden. Onder het motto ‘De greep naar de macht’ waren honderden gouverneur, burgemeester, sekretaris-generaal of ambtenaar in ministeries en andere overheidsinstellingen geworden. Vele nieuwe leden bij rijkswacht en politie waren VNV-ers. Het VNV trachtte aldus het bestuursapparaat hoe langer hoe meer in handen te krijgen. Ook spande het VNV zich in om zoveel mogelijk vrijwillige arbeiders aan Duitsland te leveren. Toen in oktober '42 de verplichte arbeidsdienst werd ingevoerd, erkende het VNV wel, dat het om een harde maatregel ging, maar deze werd dan toch in Volk en Staat volledig goedgepraat en gerechtvaardigd. Ook met de Duitse politiediensten werd samengewerkt. Onverminderd bleef het VNV ronselen voor het Oostfront, alsof er geen vuiltje aan de lucht was.
De Clercq had zich tot een steeds verdergaande opbodpolitiek laten verleiden om het VNV door de Duitsers als enige beweging in Vlaanderen te doen erkennen. Hij heeft ongetwijfeld bij het einde van zijn leven ingezien, dat zijn kollaboratie-politiek geen tastbare resultaten voor Vlaanderen had opgeleverd, wel integendeel. Zij had de Vlaamse zelfstandigheidsgedachte in steeds groter gevaar gebracht en het VNV met handen en voeten aan de Duitse bezetter vastgeklonken. Wie weet heeft dit bewustzijn niet tot zijn vroege dood bijgedragen. De Clercq liet alleszins een zwaar ontgoocheld VNV achter.
| |
De wanhoopspolitiek van Elias: het VNV zit in de boot en moet (?) blijven varen.
De 22ste oktober '42 was De Clercq overleden; zijn begrafenis was een nieuwe gelegenheid voor het VNV om aan massale machtsontplooiing te doen. Elias had zich reeds 's anderendaags 's morgens onder stuwing van de Raad van Leiding ertoe laten overtuigen, dat hij de enige was die de loodzware erfenis van De Clercq kon overnemen, wat deze trouwens tijdens zijn leven als zijn wens had te kennen gegeven. Te laat vernam Berger, dat de kandidaat van het SS-Hauptamt, die hij als ‘splijtzwam’ had willen opdringen, Delvo, aldus was uitgeschakeld. Maanden later nog kreeg Reeder hiervoor van Himmler duchtig op zijn donder.
Ook na de komst van Elias ging de kollaboratie van het VNV ijverig voort. Vooral in het openbaar werd deze samenwerking met veel rethoriek gepredikt. Het mag het VNV zwaar worden aangerekend, dat het heeft gepoogd de meest gehate maatregel van de bezetter, de door de Duitsers ingevoerde arbeidsdienstplicht en deportatie van onze arbeiders naar Duitsland goed te praten. Die haat zal zich vooral keren tegen diegenen, die tot handen spandiensten met de bezetter bereid waren gebleken. Zo verklaarde Elias de 7de februari '43 te Hasselt zelfs, dat hierbij geen sprake was van deportatie, noch van dwangarbeid, ‘maar een mogelijkheid voor meer mannen om hun plicht voor hun Volk en hun Vaderland te volbrengen’. Volgens hem ging de meeste tegenstand enkel van beroepsdoppers uit.
Wegens het groot aantal gesneuvelden aan het Oostfront volgde de ene na de andere werfaktie. Werkelijk alle middelen werden gebruikt. De 7de februari '43 had Brouns het te Hasselt over ‘het eerste Vlaamsch-Nationaal leger sinds eeuwen (...) om in de verste Russische steppen ons vaak zoo verblind en ondankbaar volk (n.v.d.r.: sic!) te gaan verdedigen, opdat Vlaanderen ook bij de uiteindelijke afrekening, zou kunnen getuigen met zijn bloed (...) En van U, ouders, vraag ik: Bedenk als uw jongen zijn ultieme beslissing mededeelt, dat de dood grooter kan zijn dan het leven’.
Elias deed hiervoor niet onder: ‘Daarom, gij ouders, als Uw zoon voor U komt te staan en U zegt: “Ik meld mij voor het front”, houdt hem niet tegen, overwint de smart van de scheiding, overwint dat natuurlijke instinkt van den vader en de moeder, die hun kind bij zich willen houden en denkt dat dit kind toch verloren is als ginder in het Oosten alles verloren gaat.
(...) Gij allen, Vlamingen, arbeiders, boeren en studenten, treedt aan. Ik ben er mij van bewust, veel smart zal er zijn om de scheiding, zwaar leed zal gedragen worden om diegenen die niet meer terugkeeren, hard en zwaar zullen de beproevingen zijn van diegenen die gaan. Ik weet het, maar ik zou geen recht hebben van spreken als Leider, indien ik niet tezelfdertijd wist dat de noodzakelijk- | |
| |
heid van dit offer zich opdringt. Jonge mannen uit Vlaanderen, Uw kameraden van het Legioen: zij wachten op U! Mijn kameraden uit gansch Vlaanderen: Reimond Tollenaere, onze kameraad, hij roept U! Vlaanderen ligt niet in de rijen der stervende volkeren! Vlaanderen staat op, het moet en zal leven! Ik heb vertrouwen in het jonge Vlaanderen. Ik weet dat het zijn plicht zal doen’.
Maar de 7de mei '43 schreef Elias aan Reeder: ‘Wij hebben geen eigen Legioen. Het Legioen is maar een afdeeling der Waffen-SS, en wordt door velen aangevoeld als het ware een noodgedwongen en spijtige toegeving aan het particularisme der Vlamingen’.
Toen prof. Daels de 3de december '43 zijn ontslag aan Elias stuurde, wees ook hij erop hoezeer de werving voor het Oostfront een bedrog was geweest, ‘hoe de tragedie van den IJzer zich herhaalt aan het Oostfront’.
Nimmer werd het Vlaams Legioen door de Duitse legerleiding als een zelfstandig Vlaams korps erkend.
Nimmer heeft één enkele VNV-leider in het openbaar de werkelijke toestand durven bekendmaken, zelfs niet toen in september '43 de Waffen-SS-Stormbrigade Langemarck werd opgericht, wat het einde van het Vlaams Legioen betekende.
Ook tijdens het leiderschap van Elias bleven VNV en DeVlag op oorlogsvoet leven, een strijd op leven en dood, waaruit de DeVlag steeds meer als overwinnaar naar voor trad. Het zal uiteindelijk tot een openlijke breuk leiden. De grote hoop van 1940 was nu voor het VNV uitgegroeid tot de grote onrust, de angst dat het VNV voorgoed door de DeVlag zou voorbijgestoken worden. De DeVlag werd nu openlijk uitgescholden: Tijdens de kaderdag van het VNV de 6de juni '43 te Brussel verklaarde Elias: ‘Twee nationaal-socialistische bewegingen is onzin. Er is per definitie slechts eene en derhalve indien er twee moesten zijn, dan kan de verhouding van die twee maar zijn deze van een strijd op leven en dood (...) Daarom zijn diegenen die op dit oogenblik in ons volk zijn opgestaan om te loochenen dat wij een volk zijn, niets anders tegenover onze toekomst dan de verraders van dat volk’.
Hoewel Elias vooropstelde, dat er een hemelsbreed verschil bestond met de Anschluss-bedoelingen van de DeVlag bleef hij - tegen elke werkelijkheid in - dromen over het Grootgermaans Rijk verkondigen zoals: ‘de bekroning van onze nationale aspiraties, de beveiliging van ons nationaal bestaan; dan zullen wij als volwaardige Nederlanders in deze lage landen bij de zee de voorposten van het Germaansche Rijk in Europa zijn, dan zal uit gansch ons volk een eindeloos gejubel en gejuich opstijgen om in de zege te begroeten den bevrijder van ons volk, Adolf Hitler, den Führer aller Germanen. Ik heb genoeg vertrouwen in het politiek genie van Adolf Hitler om te verwachten dat hij geen Rijk zal opbouwen op imperialisme, maar zoals hijzelf reeds zoo dikwijls heeft gezegd, op de samenwerking van vrije volkeren in een groote Germaansche gemeenschap’. Naar buiten uit was het dus al Grootgermaans Rijk wat de klok sloeg.
Maar de 7de mei '43 schreef Elias een lange brief aan Reeder, waarin hij uiting gaf aan zijn grote ontevredenheid.
Er heerste ‘wantrouwen’ en ‘verbittering’ in het VNV. ‘Wij hebben geen waarborgen voor onze toekomst als volk (...) Er wordt integendeel in dit opzicht een politiek gevoerd van dubbelzinnigheid die er op uit is het maximum te halen uit de artificieele verdeeldheid der Vlamingen die door de Duitschers zelf werd in het leven geroepen (...) Er is de politiek van afzondering en van vervreemding die gevoerd wordt t.o.v. Noord-Nederland en omgekeerd in het Noorden t.o.v. Vlaanderen’. In werkelijkheid was er volgens Elias geen echt Vlaams Legioen, maar daarentegen wel een volledig Waals Legioen. VNV-ers werden aan het Oostfront soms zeer slecht onthaald. Er werd ook drukking op de legioensoldaten uitgeoefend om tot de SS toe te treden. Er was de pijnlijke geschiedenis van het ‘dubbel vertrek’. In het voorjaar van 1943 had er enkele keren een afzonderlijk vertrek naar het Oostfront plaats. Het ene vrijwilligerskontingent werd te Antwerpen door Jef Van de Wiele van de DeVlag toegesproken, het andere deel van de vrijwilligers werd door Elias en het VNV te Brussel uitgewuifd. Bij het sturen van arbeiders naar Duitsland had het VNV de ‘spits’ afgebeten. Nochtans werd elke VNV-werking terzake in Duitsland verboden, terwijl dit voor de Algemene SS en DeVlag helemaal niet het geval was.
Elias was nog niet aan het einde van zijn klachtenlijst. Anti-VNV-ers kregen zonder moeite passen naar Berlijn, maar ‘het is gemakkelijker voor een kameel (...) om door het oog van een naald te kruipen, dan voor een gekend VNV-er om een pas te krijgen naar Berlijn; indien toevallig een gekend VNV-er in Berlijn geraakt en er zijn mond durft
| |
| |
openen voor het VNV, zoo vliegt hij met of zonder voorwendsel buiten (n.v.d.r. toespeling op het feit dat Jan Brans, hoofdredakteur van Volk en Staat uit Duitsland werd gewezen) (...) Men heeft pogingen van Staf De Clercq tot kontakt met Berlijn steeds verhinderd’ (...) En is Vlaanderen nochtans niet het land waar, zonder twijfel, Duitschland de hartelijkste vrienden heeft gevonden en de grootste medewerking?’ DeVlag was volgens Elias een nieuwe partij geworden, die zich in niets meer van de SS onderscheidde, en die elke vorm van zelfstandig leven voor Vlaanderen in het Rijk verwierp. En ten slotte, dat hij, Elias, tegenover zijn volk met lege handen stond.
Dit was echter voor gebruik achter de schermen. Naar buiten bleef Elias de volledige samenwerking met Duitsland prediken. Duidelijk een politiek met twee gezichten. Tijdens de VNV-kaderdag van de 6de juni '43 riep hij uit: ‘Wij zijn met Duitschland verbonden om Europa te redden. Ik heb betrouwen in het genie van Adolf Hitler, zoals ik betrouwen heb in zijn soldaten. De totale inzet, ja, en vraagt ge mij of deze medewerking onvoorwaardelijk is, dan antwoord ik U: ja’.
Deze politiek van twee gezichten ontsnapte vanzelfsprekend niet aan de DeVlag, vandaar de met leedvermaak herhaalde uitspraak:
‘Op de hoek van de straat
staat een Farizeeër.
't Is geen mens, 't is geen dier,
't is een VNV-er’.
| |
De maat is vol!
In eigen VNV-rangen rees de tegenstand. Elias werd verweten dat hij alles op één kaart - de Duitse overwinning - had gezet. En die overwinning werd met de dag onwaarschijnlijker... De scherpste kritiek tegen de VNV-politiek ging uit van pater dominikaan Jules Callewaert, die zeker niet kan beschuldigd worden van ontoereikende Vlaamsgezindheid. De 3de april '43 stuurde hij Elias een brief, die op betrekkelijk grote schaal werd verspreid. Hierin verweet de pater Elias en de Raad van Leiding dat het VNV principieel verkeerd was, dat het in zijn aktie noch houding van zelfstandigheid, noch houding van waarachtigheid had, dat het een wanhoopspolitiek volgde die kon worden samengevat in: Vallen we, dan vallen we allemaal te zamen. In een striemend betoog onderstreepte Callewaert dat het VNV vanwege Duitsland geen enkele waarborg, geen enkele belofte en geen enkele zekerheid had bekomen. ‘Het slagwoord “De Führer weet alles en zal alles oplossen” kan enkel door naïeve snullen uitgesproken en geloofd worden. Integendeel, als Vlamingen staan wij voor een oneindige reeks van ervaringen die alle tot wantrouwen stemmen en ons doen vaststellen dat wij dag op dag gefopt worden en het nog meer zouden zijn moesten de Duitschers volledig winnen en de lakens uitdeelen in Europa (...) Het Duitsch nationaal-socialisme is voor de Germaansche volkeren wél een exportartikel. Dat nationaal-socialisme betekent voor Vlaanderen de verloochening van zijn katholiciteit en de verheidensching op heel de lijn. U weet best dat wie aan de katholieke ziel in Vlaanderen raakt, gedoemd is tot mislukking, dat is een historisch feit’.
(...) De Leiding buigt en kruipt, aarzelt en dubt en eindigt altijd maar met toe te geven. Die Leiding zit in haar broekzakken vuisten te maken tegen de trouwloosheid van den Duitsch, maar durft niet opstaan, vindt altijd een reden om uit te stellen en is altijd bang dat de Duitschers dit en de Duitschers dat zouden zeggen (...). De jonge mannen die opgeroepen worden moeten allen dienen om de opbodstaktiek te voeden. Het is onverantwoordelijk, dat de leiding onze jeugd zoomaar sacrifieert om haar eigen positie te redden, die door de Duitsche onwil toch onredbaar is.’
Pater Callewaert verweet de Leiding steeds aan opbod te hebben gedaan, vroeger met de Dinaso's, en thans met de DeVlag en de SS. Hij wreef bovendien de Leiding aan, dat zij zich datgene liet opdringen wat de Duitsers zelf niet rechtstreeks durfden opdringen bij het uitoefenen van het gezag, wat voor gevolg had dat het VNV zoveel hatelijkheden vanwege de bevolking moest verduren. Met één woord hij noemde de hele houding van de Leiding dubbelzinnig en laf.
Callewaert liet evenwel niet na erop te wijzen, dat hij de oorlog van Duitsland als volkomen rechtvaardig beoordeelde en dat hij de Nieuwe Orde bleef verdedigen.
Piet Wijndaele antwoordde dat hij makkelijk praten had, de jongste drie jaar niets van zich had laten horen en ineens het allemaal beter wilde weten.
Ook de Gentse professor Frans Daels trok hoe langer hoe meer aan de noodrem, hoewel hij de kolla- | |
| |
53
54
55
56
57
58
59
60
(53) Hendrik Elias voerde een politiek met twee gezichten. Naar buiten deed hij de ene na de andere oproep voor het Oostfront, terwijl hij inmiddels bij Reeder zijn beklag erover maakte, dat Vlaanderen geen eigen legioen had. (54) Het nokvolle Sportpaleis te Brussel de 14de maart '43, waar Elias tot aantreden voor het Oostfront opriep: ‘Veel smart zal er zijn om de scheiding, zwaar leed zal gedragen worden om diegenen die niet meer terugkeren’. Maar Elias wist ‘dat de noodzakelijkheid van dit offer zich opdringt’. (55) Op de Heldenhulde de 22ste januari '43 te Brussel: enkele van de reeds vele gekwetste en verminkte Vlaamse Oostfronters, die het er nog levend afbrachten. (56) Januari '44: Theo Brouns, VNV-gouwleider voor Limburg, tijdens de Heldenhulde in de zaal Cameo te Hasselt. Brouns deed herhaalde malen pathetische oproepen tot inzet aan het Oostfront, wat hem bij de repressie zwaar zal worden aangerekend. (57) E.P. Dom. Jules Callewaert die de 3de april '43 bij Elias de noodklok luidde over de wanhoopspolitiek van het VNV. Bleef niettemin de door Duitsland gevoerde oorlog als volkomen rechtvaardig bestempelen. (58) Frans Daels verliet begin '43 de Raad van Leiding van het VNV wegens de princiepenloze VNV-politiek van toegevingen en dubbelzinnigheden, die Vlaanderen regelrecht naar annexatie voerde. Ten slotte verliet hij helemaal het VNV. (59) Willem Grauls, één van de jonge leiders van ‘Nederland Eén’. (60) Piet Wijndaele was VNV-arrondissementsleider van Antwerpen, toen Elias hem in juli '43 opriep om de algemene sekretaris Ernest Van den Berghe te vervangen. Wijndaele bestreed niet alleen de DeVlag en de Vlaamse SS, maar al evenzeer het Diets ‘verzet’ in de schoot van het
VNV.
| |
| |
boratie bleef aanvaarden, maar dan onder welbepaalde voorwaarden. Begin '43 diende hij ontslag in uit de Raad van Leiding, doch bleef voorlopig nog in het VNV. Maar de oprichting van de Hitlerjeugd in Vlaanderen deed ook voor hem de deur van het VNV volledig dicht: het zou voor Vlaanderen nog enkel op Anschluss uitdraaien. Hij verliet het VNV. Hij zal zeker niet de enige zijn geweest. Dietse rebellengroepen zoals Het Diets Studentenkeurfront, het Diets Eedverbond en Nederland Eén verweten reeds van '42 af de dubbelzinnige politiek, niet alleen van de Duitsers, maar ook van het VNV. In 1944 zal zulks tot openlijke afscheuring leiden. Vooral Nederland Eén trad daarbij aktief op. Nederland Eén beschikte over kernen in het VNV, de jeugdbeweging NSJV, de Vlaamse Wacht, de Nationale Landbouw- en Voedingskorporatie, de Vrijwillige Arbeidsdienst en het Vlaams Legioen. Wellicht was maar een goeie honderdtal personen bij de aktieve werking betrokken, maar de gedachten van Nederland Eén leefden ongetwijfeld in ruimere kring. Het lag deze groep zwaar op de maag, dat het VNV in de opbodpolitiek met de DeVlag en Germaanse SS steeds maar meer toegevingen deed zonder iets in de plaats te krijgen. Zij stond erop, dat het VNV een principiëler en zelfstandiger koers tegenover de Duitsers zou volgen. Vooral het feit, dat het VNV de idee van Dietsland had laten varen en in de val van de Anschluss was terechtgekomen, hadden de rebellen moeilijk kunnen slikken. Als diep overtuigde VNV-ers hadden zij het evenwel niet tegen de kollaboratie op zichzelf, waarvoor zij trouwens zelf hadden gekozen, maar tegen de wijze, waarop de VNV-leiding de kollaboratie voerde, tegen haar dubbelzinnigheid. Die VNV-kollaboratie wilden zij ‘gezond
maken’, omdat zij oordeelden dat het VNV hoe langer hoe meer van het Vlaamse volk vervreemdde.
Om elk misverstand te vermijden dient inderdaad onderstreept, dat het ‘Diets verzet’ in de eerste plaats tegen het uitblijven van een Duitse beslissing omtrent Vlaanderen of Dietsland, en de slaafs geachte houding van het VNV tegenover de bezetter was gericht, en dat het hier niet om een principiële anti-Duitse houding of een totale verwerping van het nationaal-socialisme ging. Ook de principiële Dietsers wilden een nationaal-socialistisch Dietsland, dat zij van de Duitse overwinning verhoopten. Naarmate de oorlogskansen wisselden en Dietsland steeds verder in de mist verdween, werden sommigen onder hen inderdaad van de weeromstuit anti-Duits, omdat zij zich door Duitsland bedrogen voelden.
Nederland Eén had reeds in mei '43 een open brief aan de Duitse overheid geschreven waarin haar verdeel- en heerspolitiek, haar afwijzing van Duitsland, ja haar bedrog werd aangeklaagd en Duitsland als een gevaar voor de Germaanse volkeren werd bestempeld.
Aangezien het VNV blijkbaar niet gezonder werd greep Nederland Eén naar radikaler middelen. Zo schreef Willem Grauls eind oktober '43 een uiterst scherpe brief aan Elias: voor hem was blijkbaar de maat vol. Hij had het over de persoonsverafgoding van de onfeilbare leider, over een blind partijfanatisme van een opportunistische camarilla, die op de konjunktuur teerde en Duitsgezindheid tot enige maatstaf nam, een Duitsgezindheid die niet ten goede kwam aan de Vlaamse zaak. ‘Wij willen met Duitschland samenwerken op leven en dood; wij willen echter geen zelfmoord plegen’, waren zijn slotwoorden.
De aanleiding tot zulke scherpe stellingname zal wel geweest zijn, dat Elias in oktober '43 niet alleen verbod had opgelegd nog lid van de DeVlag te zijn, maar tegelijkertijd de VNV-leden had verboden in één van de Dietse geheime groepen te staan. Elias had zowaar de anti-Dietse DeVlag en de principiële Dietsers in één zak gestoken.
Deze Dietse aktie heeft het VNV - en de in Vlaanderen zwaar gekompromitteerde Grootnederlandse gedachte - niet kunnen redden. Maar wellicht heeft de kritiek van Callewaert, Daels en het 'Diets verzet' ertoe bijgedragen dat Elias midden '43 met de Duitse SS heeft gebroken, wat evenwel geen breuk met de kollaboratie betekende.
De frustraties bij de VNV-leiders omwille van de povere resultaten van hun ijverige kollaboratiepolitiek waren blijkbaar niet te tellen, doch brachten hen inderdaad niet ertoe hun kollaboratiepolitiek te laten varen. Toen August De Wilde in mei '43 sommige aspekten van deze samenwerking op de helling wilde plaatsen en een andere aanpak bepleitte, werd hij kordaat terechtgewezen en officieel geblameerd. Bovendien werd hem duidelijk gemaakt, dat het VNV een autoritaire organisatie was en afwijkende meningen niet werden geduld. De Wilde trok er dan maar van onder. Dat het VNV ook niet bijster veel op het MB kon rekenen, bleek in juli '43. J. Leuridan kreeg toen omwille van een persoonlijke openbare aanval tegen DeVlag-leiders spreekverbod en een boete van het MB. Elias pro- | |
| |
testeerde wel bij Reeder, doch zonder resultaat. De VNV-leider gaf Leuridan dan maar bevel zich aan de maatregel te onderwerpen. Van platbroekerij gesproken.
Inmiddels had de algemene sekretaris van het VNV, Ernest Van den Berghe, zich in juli '43 ziek gemeld. Vertoonde hij natte vinger-verschijnselen? Nochtans had hij tijdens de eerste twee jaar van de oorlog duchtig aan de VNV-touwtjes getrokken en soms i.p.v. de ziekelijke De Clercq. Elias belde toen Wijndaele, VNV-arrondissementsleider Antwerpen, op: ‘Nest Van den Berghe heeft mij in den steek gelaten. Ik heb dringend iemand nodig. Kom direkt’. Wijndaele werd tot adjunkt-algemeen sekretaris aangesteld om Van den Berghe te vervangen. Deze nam evenwel niet echt ontslag, bleef algemeen sekretaris bij name en ontving voort zijn wedde, terwijl Wijndaele het werk opknapte. Doch bij de evacuatie begin september '44 zou Van den Berghe weer opduiken, mee naar Duitsland vluchten en te Lippstadt opnieuw als algemeen sekretaris fungeren.
Werd niettegenstaande alles de kollaboratiepolitiek dus niet stopgezet, dan ging het VNV zijn radikale Duitsgezinde houding uit de eerste helft van de bezetting afzwakken, verstrakte het dan toch zijn houding tegenover de Duitsers en besloot het vooral tot een openlijke breuk met de Duitse SS.
De 14de augustus '43 deelde Elias de Algemene Raad van het VNV mede, dat hij besloten had de aktieve werving voor de Waffen-SS op te schorten. Het VNV ging nu werven voor de Kriegsmarine, die van de Wehrmacht afhing. In feite een nog ergere zaak, vermits aldus Vlamingen tegenover volksgenoten in geallieerde dienst kwamen te staan. Ook maakte de VNV-leider een einde aan allerhande jeugdinitiatieven zoals Kinderlandverschickung en Germaanse Landdienst, die op verduitsingsmachines waren uitgedraaid. Wanneer richtlijnen van de Kommandanturen met besluiten van de sekretarissen-generaal in strijd waren, moesten de VNV-ers in de administratie de besluiten van laatstgenoemden de voorkeur geven.
Volgens DeVlag-leider Jef Van de Wiele wees dit alles op een ‘nieuwe marsjrichting’ in Belgische zin en werd Dietsland in de koelkast gestopt. Door Reeder hiervoor ter verantwoording geroepen bevestigde Elias, dat er voor ieder, die aan politiek wilde doen, slechts twee mogelijkheden waren: ofwel de pro-Duitse koers trouw blijven, ofwel anglofiel worden, en ook dat laatste was voor elke Dietser uitgesloten. Tegenover Reeder was Elias zich ervan bewust, dat een Dietse Staat naar het land der dromen moest verwezen worden.
Ongetwijfeld heeft Elias met zijn beslissing in zijn achterhoofd de bedoeling gehad de Duitsers ertoe te dwingen eindelijk klaarheid in Vlaanderen te scheppen, zich toch nog voor het VNV uit te spreken en aldus de strijd tegen de DeVlag-Alg. SS in extremis te winnen. Van dromen gesproken!
| |
Elias met de SS-trein van Himmler op een zijspoor gezet
Met dat al was de positie van het VNV er niet op vooruitgegaan, want Duitsland verloor op steeds meer fronten terrein. In Oost-Europa waren de Russen in het offensief, Afrika was ontruimd, Italië was in '43 door de Westelijke geallieerden grotendeels veroverd, het verzet werd aktiever. Het VNV ging een duistere toekomst tegemoet. Bij een geallieerde eindoverwinning wist het VNV wat het te wachten stond. En bij een - weliswaar steeds problematischer wordende - Duitse overwinning leek de Anschluss al evenzeer onvermijdelijk. Nog één mogelijkheid bleef over: zich uit de kollaboratie terugtrekken. Maar wat dan met de duizenden Oostfronters, met de vele VNV-ers die burgemeester of schepen waren geworden of in allerhande overheidsdiensten een plaats hadden ingenomen? Het leek de VNV-leiding onmogelijk hen allen in de steek te laten. Dan maar voortboeren.
Door Elias' beslissing van augustus '43 niet meer voor de Waffen-SS te werven, was de reputatie van het VNV bij de SS alleszins nog slechter geworden dan zij reeds was. Om een uitweg te vinden, of alleszins te zoeken, vroeg en bekwam Elias een onderhoud met Reichsführer Himmler. Deze ontmoeting vond de 29ste februari en de 1ste maart '44 plaats. Het was de eerste maal dat een VNV-leider een dergelijke hooggeplaatste leider van het Derde Rijk mocht ontmoeten. Het onderhoud ging door in Himmlers speciale trein, die van Berlijn naar Salzburg reed, en benevens Elias waren o.a. ook Jef Van de Wiele, Berger, Kaltenbrunner, Jungclaus en Constantin Canaris aanwezig. Het leverde voor het VNV geen resultaat op, wel integendeel. Het werd een volledige mislukking. Himmler was hoegenaamd niet bereid op Elias' wensen in te gaan, nl. beperking van de DeVlag tot kulturele organisatie
| |
| |
(wat de erkenning van het VNV als enige politieke partij in Vlaanderen inhield), de ontbinding van de Vlaamse Hitlerjeugd, en waarborgen voor de zelfstandigheid van Vlaanderen (waardoor Elias zich tegen annexatie kantte). Vermits dit alles werd afgewezen, mocht Vlaanderen voorgoed zijn onafhankelijkheid vergeten. Volgens Krug von Nidda zou Elias zelfs geweigerd hebben ‘Hitler als Führer aller Germanen te erkennen’.
Leidde deze mislukking tot het besluit de kollaboratie dan maar stop te zetten? ‘Neen, verklaarde Elias zelfs nog de 16de april '44 tijdens de vergadering van het Arr. Kader Gent-Eeklo, ‘de kollabora-tiepolitiek moet doorgaan’. Elias kwam zelfs terug op zijn besluit niet meer te werven voor de Waffen-SS, waardoor hij bewees, dat hij dit enkel als politiek drukkingsmiddel tegenover de Duitsers had gebruikt. ‘Wat de werving voor de Waffen-SS betreft, dat heb ik terug in studie genomen, na verzoek van verwanten van gesneuvelden en ik zal daarover in de eerste dagen beslissen’. Mermans, hoofdredakteur van Volk en Staat, schreef in een brief aan Lambrechts, VNV-propagandaleider, dd. 22 september '43: ‘... de Beweging heeft aan de rechtstreekse werving verzaakt, doch blijft vóór als na, met de grootste sympathie bezield ten overstaan van het gevaar der vrijwilligers’. De 14de april '44 liet Elias zelfs toe, dat de VNV-leden propaganda-materiaal voor de werving mochten verspreiden en werfvergaderingen bijwonen. Met één woord: een dubbelzinnigheid, die men niet licht kan vergeten.
De feitelijke kapitulatie van Elias na het onderhoud met Himmler betekende zelfs een stap terug i.v.m. Elias' houding van augustus '43. Tegenover de DeVlag moest nu volgens Elias een wapenbestand in acht worden genomen en de strakkere houding t.o.v Duitsland had plaats gemaakt voor de verstrenging van tucht in eigen rangen: ‘Ik verwacht van de beweging: tucht, zenuwen, en vertrouwen’. Dat zal, vooral gezien het wapenbestand met de DeVlag en de oorlogssituatie van toen, wel hard nodig geweest zijn. Dat het Elias menens was blijkt uit de uitsluiting van een reeks dissidenten, die hem precies verraad aan de beginselen van het VNV aanwreven. Vele VNV-ers trokken ook uit eigen beweging eruit, wellicht ook om nog tijdig - dat dachten zij ten minste - hun jas naar de wind te keren. Volgens het VNV zelf waren er in april '44 nog slechts een goede tienduizend effectieve leden i.p.v. de kleine honderdduizend in het topjaar '41. Wellicht heeft Elias naar het einde van de oorlog toe nog op een vrede door vergelijk tussen de Westerse geallieerden en Duitsland gehoopt, opdat het Derde Rijk zich volledig zou kunnen koncentreren op de strijd tegen de Sovjet-Unie. Tevens zou dit voor het VNV nog de enige mogelijkheid zijn geweest om heelhuids uit de kollaboratie te geraken, meer nog, zelfs nog een rol te kunnen spelen in eigen land bij de handhaving van de orde en het verijdelen van een eventuele machtsgreep door de kommunisten. Opnieuw werden dan wensen voor werkelijkheid genomen: het was toen niet denkbaar dat ook de Westerse geallieerden geen onvoorwaardelijke kapitulatie zouden eisen. De gebrachte offers waren al te groot geweest; het nationaal-socialisme moest volledig verdwijnen.
Met de hoop op vrede door vergelijk stond Elias nochtans niet alleen. Uit een nota van Reeder aan Himmler van eind augustus '43 blijkt dat personen van het Hof en het aartsbisdom VNV-kringen hadden gekontakteerd om deze te laten verstaan, dat, bij onmiddellijke stopzetting van de kollaboratie, na de oorlog geen ‘aktivistenjacht’ zou gevoerd worden en met de Vlaamse aanspraken op autonomie rekening zou gehouden worden. Hofkringen hadden trouwens in augustus '43 via pater Callewaert gepeild naar de houding van Vlaams-nationale kringen tegenover de koning en de toekomst van België. Volgens Piet Wijndaele, adjunktalgemeen sekretaris van het VNV, heeft Mrg. Etienne Carton de Wiart, hulpbisschop van Mechelen, daarenboven in '43 via een kontaktpersoon hem laten vragen of na het vertrek van de Duitsers op de VNV-milities kon gerekend worden om de orde te helpen handhaven, waarop Wijndaele na raadpleging van Elias bevestigd had kunnen antwoorden. Dit bewijst dat de vrees in kerkelijke kringen voor het kommunisme nog niet was geluwd. Ten slotte dient erop gewezen, dat het VNV reeds midden '42 een Verweerkommando had opgericht ten einde bij een Duitse aftocht en in geval van vrede door vergelijk de orde te handhaven en mogelijk ook een machtsgreep van het VNV voor te bereiden.
| |
Dan nog liever België!
Nu duidelijk was geworden dat de kollaboratie het VNV in een wel zeer benarde positie had gebracht,
| |
| |
wendde het zijn blikken naar het enige waarin het mogelijk zoals vroeger, nog enig houvast kon vinden: de Belgische staat. Ten einde raad ging het hierin zijn heil zoeken om het Vlaams nationalisme nog te redden, hoezeer het dit ook in het gedrang had gebracht. Jan Brans ging zelfs optreden als tussenpersoon tussen de Belgische regering te Londen en een paar VNV-leiders.
Volgens Jan Brans in interviews met de auteur dd. 2 oktober '75, 2 en 11 september '80, dachten Elias en alleszins ook Romsée inderdaad nog aan andere uitwegen om voor het VNV ‘nog te redden wat er te redden viel’. De reizen die Jan Brans toen naar Spanje maakte, hielden daarmee verband. Brans maakte een eerste reis in december '43 en januari '44. Het was een gewone journalistenreis. Hij schreef trouwens nadien een reportage over Spanje. Maar op de Duitse ambassade te Madrid werd zijn aandacht ook gevestigd op de aanwezigheid van de Antwerpse reder Pierre Grisar, die bestendig in het Palace-Hotel verbleef en als een soort afgevaardigde van de Belgische regering in ballingschap te Londen optrad. Brans liet de kans niet liggen en vroeg naar de eventuele voorwaarden van Londen om het VNV te redden. Die kreeg hij: ontbinding van het VNV, terugtrekking van het Vlaams Legioen, bekendmaking van de beweegredenen waarom het VNV tot beide beslissingen zou overgaan, het aanvaarden van de stelling, dat het Vlaams volk zich kon ontplooien door loyale samenwerking binnen het kader van de Belgische staat en tenslotte het aanvaarden van een Belgisch verbond met het Britse Commonwealth. Als tegenprestatie zou er een ‘zachte’ repressie worden gevoerd. Bij zijn terugkeer besprak Brans deze kwestie met Elias en ook met Romsée. In de lente van '44 vertrok Brans, door Romsée aan een diplomatiek paspoort geholpen, opnieuw naar Spanje met de opdracht van Elias mede te delen dat de gestelde voorwaarden aanvaard werden en dat het VNV bijgevolg bereid was een politiek van ‘lusteloosheid’ te voeren en tot geleidelijke ontbinding over te gaan. Door de nakende invasie in het Westen zouden de kontakten tussen Spanje en Engeland echter
onmogelijk geweest zijn - ten minste volgens Brans - zodat verdere onderhandelingen verhinderd werden. Brans bleef nadien echter in Spanje omdat hij, naar zijn zeggen, wegens de geallieerde landing, ‘niet meer weggeraakte’, m.a.w. omdat hij de Duitse nederlaag voorzag en wist wat hem te wachten stond. Brans moest trouwens vaststellen, dat de overeenkomst door Elias niet werd nageleefd. De 12de juni '44 riep Elias de Vlamingen immers op om aan de zijde van Duitsland de invasie terug te drijven.
Ondanks het steeds duidelijker worden van een mogelijke, zelfs waarschijnlijke Duitse nederlaag en niettegenstaande Elias' beloften aan de Belgische regering te Londen, zette het VNV de kollaboratie niet stop. Wel integendeel. Zo verscheen er in de lente van '44 nog een VNV-oproep om in de Duitse oorlogsindustrie in Thüringen te gaan werken. En in de beste reklamestijl werd erbij vermeld, dat de lonen aantrekkelijk waren, en dat het bedrijf zich bevond ‘in een zeer schilderachtige streek, waar het gevaar voor luchtbombardementen miniem is’. De 30ste mei '44 verscheen nog een oproep om arbeidskrachten voor de Luxemburgse staalindustrie te werven. Na de geallieerde landing in Normandië, de 6de juni '44, vroeg het VNV nog dringender om ‘inlichtingen’: ‘Het is van groot belang in deze kritische ogenblikken scherp de houding onzer tegenstrevers na te gaan en ons onmiddellijk in te lichten’. Alle beschikbare (VNV)-mannen zouden in korpsen van 20 man georganiseerd worden ‘met het oog op de verdediging, in elke eventualiteit, van den persoon en van het bezit der leden van het VNV.’
Toen dan de 13de juli 1944 het Militair door een Burgerlijk (NSDAP- en SS-) Bestuur werd vervangen, bevestigde zulks dat Himmler het zoals in Duitsland ook in België had gehaald: België zou na de Duitse eindoverwinning aangehecht worden.
| |
Een terugblik: de VNV-greep naar de macht, ook al een maat voor niets
Van bij de stichting was het VNV een autoritaire en totalitaire beweging geweest. Autoritair omdat het de demokratische staatsvorm verwierp en het parlementarisme slechts noodgedwongen aanvaardde, en ook binnen de beweging zelf het leidersprincipe vooropstelde. Totalitair omdat het geen politieke konkurrent naast zich duldde en op alle terreinen van het openbaar leven het monopolie opeiste. Reeds de 4de mei '37 schreef De Clercq aan Herman Van Puymbrouck, toen hoofdredakteur van Volk en Staat: ‘Niemand zal het verwonderlijk vinden dat een autoritaire organisatie er slechts noodgedwongen kan toe bijdragen nevens
| |
| |
haar eigen macht een andere macht te laten ontwikkelen, die zich op een gegeven oogenblik tegen deze organisatie KAN keeren’.
Van het verbod tot optreden van de traditionele partijen door de bezetter in juli '40 heeft het VNV willen gebruik maken om de politieke macht te grijpen, Wallonië te koloniseren en alle vroegere tegenstanders monddood te maken, hetzij door opslorping, hetzij door bestrijding. Reeder noemde dit de ‘totaliteitsaanspraken’ van het VNV. Het VNV beweerde in naam van alle Vlamingen en van de Vlaamse beweging op te treden, hoewel het op zijn hoogtepunt slechts circa 100.000 leden telde, zodat het met inbegrip van de sympathisanten in werkelijkheid slechts een paar percenten van de Vlaamse bevolking achter zich had. Het ledenaantal dat vóór de oorlog minder dan 30.000 bedroeg, was in maart '41 reeds tot ongeveer 50.000 opgelopen, midden '41 tot 70 à 80.000 en eind '41 tot 85 à 90.000. Velen wilden het VNV wellicht enkel als kruiwagen gebruiken. De uitbouw van een dergelijke organisatie, de aankoop van uniformen, vlaggen en dergelijke, het voeren van een overvloedige propaganda, vroegen veel geld. Een VNV-lid betaalde 5F lidgeld per maand en bovendien een verplichte belasting evenredig met het inkomen. Maar het VNV zocht ook elders geld. Bij de Duitsers, maar ook, zoals blijkt uit een mededeling van maart '42 van Theo Brouns, werden lijsten aangelegd van ‘bemiddelde sympathisanten of zelfs tegenstrevers (n.v.d.r.: sic!) die dank zij de oorlogsgebeurtenissen een zeker kapitaal hadden bijeengebracht om bij hen geld te mobiliseeren tot steun van de Zwarte Brigade tot uniformiseering en dergelijke zaken meer’.
In de schoot van het VNV was inderdaad door Staf De Clercq een financieel komitee opgericht, het Speciaal Fonds van het VNV-Kommissariaat voor Financiën, dat uit vijf zakenlui uit handel en nijverheid bestond, o.a. Ir. Cyriel Pycke en een Rexist uit Antwerpen. Het komitee ging hoofdzakelijk ekonomische kollaborateurs opzoeken, die steun of aanbevelingen van het VNV vroegen om aan Duitsland te kunnen leveren. Hun naam en adres werd het kommissariaat ‘van bevriende Duitsche zijde’ medegedeeld. De bezochte ekonomische kollaborateurs moesten in menig geval tegen een door het komitee bepaalde datum aanzienlijke sommen betalen (meestal ging het hierbij om honderdduizenden en zelfs miljoenen), die ten minste beliepen wat het VNV had vastgesteld ‘in evenredigheid met de verdiensten’. In een paar maanden moesten tientallen miljoenen worden bijeengebracht. Het doel bestond erin, officieel althans, met dit geld een degelijk uitgeruste VNV-militie in stand te houden. Handel en industrie zouden immers in de eerste plaats hiervan ‘profiteeren’. Zij hadden toch het ekonomisch leven op peil kunnen houden dank zij de ‘samenwerking met de bezettende macht’ en hadden ‘uit dezen toestand veel nut en profijt kunnen trekken’. De gemeenschap moest ‘deelachtig worden in hun persoonlijke winsten’.
Doch de opgeëiste sommen werden o.m. ook gebruikt om de wedden van het VNV-personeel te verhogen. Daarenboven bleef al hetgeen de komitee-leden meer hadden kunnen loskrijgen volgens Wijndaele aan hun vingers hangen. Zo heeft hij kunnen uitmaken, dat, gezien over een paar maanden, anderhalf miljoen fr. niet aan het VNV ten goede was gekomen. Zulks was mogelijk, omdat de sommen ‘in vertrouwen’ werden overgemaakt en het financieel komitee ‘geen rekenschap moest geven’.
Aan de andere kant beweerde het VNV wel altijd in naam van de Vlaamse massa te spreken, maar had blijkbaar toch maar bitter weinig vertrouwen in die massa. De Clercq beval reeds de 13de november '40 in een ‘zeer vertrouwelijke’ mededeling aan zijn arrondissementsleiders nopens de bestrijding van de ‘anti-Duitsche propaganda’: ‘Engeland stelt zich aan als de vijand van ons volk. Wie optreedt als vriend en handlanger van onzen vijand is ook onze vijand. Het VNV zal deze vijanden ontmaskeren en tot het uiterste bekampen’. Daarom moest elke arrondissementsleider een verslag over de gemoedstoestand van de bevolking opstellen, ‘met vaststelling van de verantwoordelijkheden’, en alle anti-Duitse geschriften aan de VNV-leiding bezorgen.
In een nieuwe ‘zeer vertrouwelijke’ mededeling dd. 24 november '41 aan de gouw- en arrondissementsleiders kregen zij de opdracht voortdurend kontakt met de Orts- en Feldkommandanturen te houden. Zij moesten deze ‘helpen en inlichten in hunne moeilijke en kiesche taak’ (...) wegens ‘de vele diensten door deze overheden ons Volk en omwille van ons Volk aan onze beweging bewezen’. Ook moesten zij bij de Duitse instanties van hun arrondissement steeds maar de strijdgeest van het VNV beklemtonen: Mededeling aan de gewestleiders dd. 27 maart '42 (‘geheim, te vernietigen’):
| |
| |
61
62
63
64
65
66
67
68
(61) Midden januari '44: werving voor de Kriegsmarine te Antwerpen. (62) Mgr. Carton de Wiart, die volgens Wijndaele via een tussenpersoon liet vragen of na het vertrek van de Duitsers op de VNV-milities voor de orde-handhaving kon gerekend worden. (63) Werving voor de Zwarte Brigade, de militie van het VNV, de voortzetting van de vooroorlogse Grijze Brigade, later Werfbrigade. Bij het ontstaan van de Eenheidsbeweging zal de Dietsche Militie/Zwarte Brigade de rekruteringsbron bij uitstek voor militaire en para-militiare formaties vormen. (64) Benevens een politieke scholing kregen de manschappen van de DM/ZB ook een militaire opleiding. (65) Bert Peleman, niet alleen dichter en hoofdreferent bij Zender Brussel, maar ook hoge officier, nl. Banleider, in de DM/ZB, waarvan hij de propaganda- en vormingsleider was. (66) Jan Brans zou namens Elias en Romsée eind '43 en in de lente van '44 in Spanje gepoogd hebben het door de kollaboratie zwaar belaste VNV tegenover een tussenpersoon van de Belgische regering te Londen nog te redden. Mislukte, hoewel VNV alle voorwaarden wilde aanvaarden. De snuggere Brans keerde niet meer terug uit Spanje en ontsnapte aldus aan de repressie. (67) Adriaan Van Coppenolle, als luitenant-kolonel van de Belgische rijkswacht tijdens de bezetting door Romsée benoemd tot hoofd van de Algemene Rijkspolitie en (van '43 af) kommandant van de rijkswacht. Zijn stelling: ‘Het was niet altijd mogelijk het onderscheid te maken tussen verzetsdaden en misdaden van gemeen recht’. (68) Armand Verreydt, leider van de Luitenant De Winde-kring te Luckenwalde en van '42 af leider van het VNV-Verweerkommando over alle militaire en para-militaire formaties met VNV-invloed om opstanden neer te slaan en de machtsovername door het VNV
voor te bereiden.
| |
| |
de VNV-gouwleiders moesten zo vlug mogelijk en in het grootste geheim in het bezit gesteld worden van ‘de namen van personen (...) welke een anti-VNV, een anti-Duitsche en een Churchill-kommunistische houding aannemen (...). Op het gepaste oogenblik moeten we deze hetzers kunnen onschadelijk maken’. Dat het VNV wel zeer velen als hetzers beschouwde, blijkt uit een mededeling dd. 29 mei '42 van Piet Wijndaele, toen arrondissementsleider te Antwerpen (‘zeer vertrouwelijk, te vernietigen na vervullen van opdracht’). Hierin werd de aandacht van de VNV-ers vooral op de aktiviteiten van de katholieke jeugdbewegingen (scouts, KAJ, KSA, enz.) gevestigd.
Daarenboven werd een net van eigen inlichtingsdiensten en ‘verweer’-milities opgericht. Reeds in december '40 stelde De Clercq immers aan het MB de oprichting van een Vlaamse Abwehrstelle voor, die nauw met de Duitse Abwehr zou samenwerken. Van augustus '41 af beschikte het VNV inderdaad over een zogenaamde Inlichtingsdienst, die ook wel eens Documentatiedienst of D-Dienst werd genoemd. Deze dienst werd achtereenvolgens geleid door J. Dedullen (die een kaderfunktie had in de DM-ZB) en Heremans, schoonbroer van H. Elias. Zei Elias na de oorlog, dat deze D-dienst louter inlichtingen moest verzamelen over kandidaat-burgemeesters en -schepenen en over de wijze waarop deze na hun benoeming hun ambt uitoefenden, dan bleek het in werkelijkheid volgens weergevonden dokumenten van het VNV om heel wat anders te gaan, niet zozeer het nagaan van de politieke aktiviteit van de DeVlag, maar vooral: ‘de politieke tegenstand tot aan de bron opsporen en aldus doelmatig bekampen; de eventueele militaire en para-militaire oppositie nagaan, om desgevallend gewapend verzet te voorkomen; de levensaders van de volksgemeenschap als stadhuizen, politie-diensten, centrale(s), enz. ondermijnen en door vertrouwensmannen laten bezetten; het onkruid in eigen rangen, de sabotage in eigen boezem signaleeren om te zuiveren waar er dient gezuiverd (...) Vanzelfsprekend komt in oorlogstijd er nog bij het overmaken (m.a.w. verklikken n.v.d.r.) van gevallen van sabotage en spionage te nadeele der Duitsche Wehrmacht.’ Per arrondissement werd een inlichtingsagent aangesteld, die zorgvuldig door de arrondissementsleider werd uitgekozen en alleen door hem was gekend. Deze agent koos op zijn beurt in zijn gebied zoveel mogelijk plaatselijke vertrouwensmannen, die elkaar onderling
niet mochten kennen. Zij moesten in de stads- en gemeentediensten, in de telefoon-, telegraaf- en electriciteitscentrales, in de fabrieken en bij de politie gezocht worden. Zij mochten zo weinig mogelijk omgang met elkaar hebben. Deze plaatselijke agenten waren enkel door de arrondissementsagent en de centrale dienst te Brussel gekend. Alle briefwisseling moest met codeletters en -nummers worden gevoerd. Blokleiders moesten steekkaarten invullen over alle inwoners van hun blok met opgave van dezer politieke gezindheid. Hierbij werd nauw met de geheime VNV-cellen samengewerkt, waarover reeds tevoren sprake was. In de reeds vermelde ‘zeer vertrouwelijke’ mededeling van 29 mei '42 vroeg P. Wijnendaele inlichtingen over alle mogelijke tegenstanders. Het ging er niet om ‘alle personen die tegen ons zijn, of gewone misleide menschen op te geven, we moeten de kopstukken en de gevaarlijke schurken hebben. Een buurman bijv. die de Engelsche Radio beluistert en ‘dien kletspraat verder vertelt’, welnu ‘deze persoon, die gewoonlijk ongevaarlijk is, moet niet opgegeven worden. Daarentegen kunt ge een burgemeester of een rechter, enz. hebben die openlijk niets zegt, maar die alles saboteert, onze menschen vervolgt en in 't geniep ophitst. Deze persoon moet opgegeven worden.’ Een dergelijk dokument werd op bevel van de VNV-leiding in alle arrondissementen rondgestuurd. Die inlichtingen werden niet alleen verzameld, maar ook ‘nuttig gebruikt’. De 1ste juli '42 stuurde bijv. de inlichtingsdienst van het VNV een verklikkingsnota naar SS-Brigadeführer Jungclaus te Brussel, waarin werd medegedeeld dat de moeder van legioensoldaat K. Degraeve er zich over bekloeg dat ‘haar gebuur, Louis Devits,
landbouwer te Oetingen, Eerdebaan, haar bij ieder gelegenheid beleedigt en haar verwijt dat haar zoon dienst doet bij de smerige Duitschers, dat zij zelf een smerige Duitsche is, en dat zij moet wachten tot wanneer de Engelschen terugkomen’.
De greep naar de macht, de bestrijding van de tegenstander moest ook verzekerd worden door de DM/ZB, het politiek thuisleger en de werfreserve van het VNV. Zoals te voren even aangestipt, werd onmiddellijk na de terugkeer van de naar Frankrijk weggevoerde Tollenaere onder zijn leiding de Zwarte Brigade opgericht ter voortzetting van de vooroorlogse Grijze Brigade en Werfbrigade, die o.m. bij vergaderingen, betogingen en onlusten de VNV-leden verdedigden.
| |
| |
In mei '41 werd bij de eenmaking van VNV, Verdinaso en Rex-Vlaanderen de Zwarte Brigade versterkt met de Dietsche Militantenorde van het Verdinaso en de Vlaamsche Rex-Wacht en voortaan Dietsche Militie/Zwarte Brigade (DM/ZB) geheten. Eind '41 omvatte zij 5.000 leden. De leden kregen een militaire opleiding en een politieke scholing. De DM/ZB moest ‘een keurkorps vormen, dat de orde handhaaft, want die tracht gebroken te worden door misleide, niet begrijpende en verdorven massamenschen, dat soldatesk op de bres staat om de beweging vrij baan te scheppen, waar zij die versperd zou vinden, in het huile-balken van de genieperigen, en openlijke tegenwerkers den mond te stoppen door voorbeeldige tucht harer leden, door het mannelijk stoere harer rijen, door het indrukwekkende van haar verschijning en wanneer moet, door hardhandig optreden.’
‘De Zwarte Brigade dat is het Vlaamsch soldatenkorps, het korps der politieke soldaten, die zich geschaard hebben onder de Vlag van een ijzeren tucht en blindelingsche gehoorzaamheid, die zich verklaard hebben bereid te zijn dat, wat door den Leider als eenig goed voor ons Volk werd verklaard, met hun leven te willen bevechten en te willen doen zegevieren in de politieke constellatie van een komend nieuw Vlaanderen’.
‘De Zwarte Brigade-mannen zijn de dappere soldaten onzer beweging en moeten de kern worden eener volksche weermacht’. Zoals Hitler via zijn politiek leger van eerst de SA en daarna de SS de staatsmacht in Duitsland in handen had gekregen, heeft De Clercq met de trouwe kopie van de DM/ZB geleidelijk getracht een politiek thuisleger te vormen om diegenen te bestrijden, die zijn plannen dwarsboomden en om eventueel een staatsgreep uit te voeren, een militair getraind ‘keurkorps van politieke soldaten in de handen van den leider (...) om de zege van het nationaal Socialisme te bevechten en vooral de zege van de gezonde Europeesche volkeren tegen de weerzinwekkende machten van Bolsjewisme, Jodendom en Ploetocratie helpen bewerkstelligen’. Of zoals Elias de DM/ZB zou betitelen (Volk en Staat, 16 juni '42): ‘de SS van het VNV’.
Met ingang van 12 maart '42 - begin februari '42 had Van Steenland de gedode Tollenaere als kommandant-generaal van de DM/ZB opgevolgd - waren alle VNV-leden van 18 tot 25 jaar, die geen funktie bekleedden in de politieke afdeling en die lichamelijk geschikt waren, verplicht bij de DM/ZB aan te sluiten. Algemene sekretaris Van den Berghe wees twee dagen later in een dienstorder (‘geheim, te vernietigen’) erop, dat dit bevel deel uitmaakte van de strijd van het VNV tegen ‘communistische en andere krachten die hier werken en handelen op vreemd commando’.
Bovendien werd ter gelegenheid van de Tollenaere-marsj de 12de juli '42 de Hulpbrigade als reserve van de DM/ZB opgericht. De Hulpbrigade had een tweevoudige taak. Zij moest in de eerste plaats orde - en propagandadiensten verrichten: de leden vormden de propagandastoottroepen van de partij, een korps van gedrilde en gemilitariseerde propagandisten, de verspreiders der nationaal-socialistische gedachte, terwijl de ZB meer de beschermers groepeerde, de ‘Schutse der gedachte’ vormde.
In de tweede plaats moest de HB de ZB bijstaan in geval van nood, bij binnenlandse onlusten ‘door communistische of anglofiele geheime organisaties op touw gezet’, of bij de greep naar de macht door alle andere organisaties dan deze van de VNV.
In de derde plaats moest zij drager zijn van de militaire weerbaarheidsgedachte onder de VNV-leden en aldus zoals de ZB de werfbasis vormen voor het Legioen, het NSKK en de Fabriekswacht, later Wachtbrigade. Tot de HB moesten alle leden tussen 18 en 50 jaar toetreden, die niet in de rangen van de Zwarte Brigade stonden of geen leidende funktie in de NSJV bekleedden, zoniet werden zij als lid geschrapt. Dergelijke drastische maatregelen waren nodig om de DM/ZB niet te laten leeglopen. Het gros van de VNV-troepen werd immers met grote ijver door de VNV-leiding voor de militaire en paramilitaire formaties geronseld. (Waffen-SS en Vlaams Legioen, NSKK, DRK, Organisation Todt, Vlaamse Wacht, Fabriekswacht, Hulpfeldgendarmerie, Kriegsmarine, VAVV).
Om zich tegenover de Duitsers onmisbaar te maken en na de verhoopte Duitse overwinning de macht in de wacht te slepen, bevolkte het VNV de hele waaier van militaire en paramilitaire formaties met zijn leden. Met uitzondering van de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen (VAVV) slaagde het VNV erin deze formaties grotendeels met VNV-ers vol te proppen of te infiltreren, hoewel de SS-DeVlag-strekking ook op dit gebied haar beste beentje voorzette.
Bij de Tollenaere-marsj de 12de juli '42 zouden 12.000 ZB- en HB-leden opgemarsjeerd hebben. Het ledental van beide formaties bereikte als hoog- | |
| |
tepunt 20.000 man. Eén vijfde hiervan, 4.000 man, is in de militaire en para-militaire nevenorganisaties getreden.
In maart '43 werd de Dietsche Militie in vier formaties onderverdeeld: de Zwarte Brigade (ZB), de Motorbrigade (MB, ingedeeld bij de NSKK), de Hulpbrigade (HB) en de Wachtbrigade (WB, de vroegere Fabriekswacht). De 12de november '43 werden de eerste drie gegroepeerd onder de naam Dietsche Militie, ‘die fanatisch de bevelen van den Leider zou uitvoeren’. Op dezelfde datum kwam bevel van de VNV-leiding, dat alle VNV-ers die in de Wehrmacht dienden, moesten aansluiten bij de DM. Zolang zij in de Wehrmacht dienden zouden ze beschouwd worden als zijnde met onbepaald verlof bij de DM.
De DM werd stelselmatig ingezet tegen ‘de handlangers van Stalin en Churchill’, in samenwerking met voormelde Veiligheidsdienst van het VNV.
Ook werd in de mogelijkheid voorzien om de DM-leden aan de Wehrmacht bijstand te doen verlenen ten einde strategische punten in ons land te bezetten.
Voorts vormde de DM ook de basis bij de bestrijding van de aanslagen op VNV-ers, vooral in '43 en '44 en in Limburg, bestrijding van hetgeen door het VNV, ‘banditisme en terrorisme vanwege vuige sluipmoordenaars’ werd genoemd, wat in menig geval ook het verzet moest dekken (zie later in een volgend boek).
Ten slotte werd in augustus '43 overgegaan tot de inschakeling van de weerbare VNV-ers in de Hulpfeldgendarmerie.
Dat het VNV wel degelijk aan een staatsgreep heeft gedacht, blijkt hieruit, dat de 5de juni '42 aan de arrondissementsleiders de oprichting van een Verweerkommando werd medegedeeld. Deze nieuwe dienst stond o.l.v. Armand Verreydt, gewezen beroepsofficier van het Belgisch leger en leider van de luitenant De Windekring. Het Verweerkommando was bevoegd ‘voor alle aangelegenheden die verband houden met de ordediensten in, rond en buiten de beweging’. De 18de september '42 stuurde Verreydt een geheim rondschrijven aan de arrondissementsleiders van de dienst Verweer, waarin uitvoerig werd uitgelegd wat moest gedaan worden bij het uitbreken van een opstand. Na de bevrijding werd ten huize van G. Romsée, sekretaris-generaal voor Binnenlandse Zaken en als dusdanig belast met de ordehandhaving, een studie ontdekt die onder de titel ‘Het handhaven der orde’ zeer waarschijnlijk door Verreydt werd opgesteld. Beide teksten passen in hetzelfde kader: opstanden verhinderen of in de kiem smoren, en de machtsovername door het VNV voorbereiden.
Alle militaire en para-militaire organisaties, waarin het VNV iets te zeggen had, dienden hierbij ingeschakeld.
Maar tot een eigenlijke staatsgreep door het VNV is het nooit gekomen. Daarvoor zouden de Duitsers en de DeVlag-Alg. SS gewis een stevige stok gestoken hebben. De gewapende akties, die de VNV-leiding in '44 vooral in Limburg liet uitvoeren, vormden enkel een antwoord op de talrijke gewapende aanslagen op VNV-ers. Deze door het VNV en de door andere kollaboratie-bewegingen in Limburg en elders uitgevoerde represailles zullen in een volgend boek onderzocht worden.
De greep naar de macht heeft zich bijgevolg qua resultaat ertoe beperkt, dat het VNV niets onverlet heeft gelaten om als typisch kleinburgerlijke partij zoveel mogelijk ambten in de administratie te bezetten. Daarbij is het gevoelig geholpen geweest door de Duitse (en door het VNV geïnspireerde?) maatregelen om de postverlaters uit hun ambt te ontzetten en om de pensioenleeftijd op 60 jaar vast te leggen, dus mét de steun en vaak ook dank zij het kordaat ingrijpen van het MB.
Zo veroverde het VNV twee ambten van sekretaris-generaal voor uitgesproken Nieuwe Orde-gezinden, Romsée en de latere CVP-senator Viktor Leemans. Zo kregen vier Vlaamse provincies elk een VNV-gouverneur. Tussen de 1ste januari en de 22ste november '41 werden 430 nieuwe burgemeesters en 553 nieuwe schepenen benoemd. Respektievelijk 232 (54%) en 283 (51%) hiervan waren VNV-ers. Op te merken valt dat de VNV-er Romsée sinds maart '41 sekretaris-generaal voor Binnenlandse Zaken was, en aldus de benoeming van burgemeesters onder zijn bevoegdheid kreeg. Eén van die 232 nieuwe burgemeesters was Hendrik Elias, die in januari '41 door het MB tot kommissaris-burgemeester van Gent werd aangesteld. De voorganger van Romsée, Jean Vossen, weigerde deze aanstelling te bekrachtigen en verdween mede hierom uit het kollege van sekretarissen-generaal. Zijn opvolger Romsée, Elias'vriend en partijgenoot, had natuurlijk geen bezwaar tegen diens benoeming.
Met de magistratuur hoopte het VNV dezelfde loop te kunnen nemen als met de administratie, maar in
| |
| |
dit opzet is het niet geslaagd. Nochtans verscheen de 20ste juni 1942 in Volk en Staat:
‘De eenheidsbeweging VNV wil in den Staat de macht veroveren en maakt aanspraak op een totaal machtsbezit; ze kan dus niet onverschillig staan tegenover deze eersterangsmacht. Wil het VNV een duurzame macht vestigen, dan moet ook de magistratuur, van onder tot boven, van het ambt van vrederechter tot dit van raadsheer aan het Verbrekingshof, door VNV-ers bezet worden’
Ook in rijkswacht en politie, opnieuw het domein van Romsée, kon het VNV voor het eerst vaste voet aan wal krijgen. Met het oog op de inzet van een verweerkorps zette het VNV alles in het werk om zijn leden bij politie en rijkswacht in te schakelen, wat mogelijk werd door de aanwezigheid van Romsée en van zovele nieuwe VNV-gemeente-mandatarissen. Overal in het land werden politiescholen onder VNV-invloed opgericht. Bij de rijkswacht werd Van Coppenolle door Romsée aangesteld en werden Nieuwe Orde-officieren uit het krijgsgevangenkamp van Luckenwalde aangetrokken.
Het aandeel van het VNV in de nieuwe benoemingen was veel groter dan zijn procentuele aanhang bij de Vlaamse bevolking. Bovendien had het VNV in het vooroorlogs België nooit op zo'n aandeel kunnen hopen. En nochtans was het VNV nog lang niet tevreden. Tot in den treure en soms tot ergernis van de bezetter protesteerde de VNV-leiding tegen nieuwe benoemingen van Franstaligen of ‘niet-bewuste’ Vlamingen, zoals bijv. begin '41 bij de aanstelling van G. Schuindt tot sekretaris-generaal voor Justitie, waarvoor ook Romsée kandidaat was, van A. Goffin tot gouverneur van de Nationale Bank en van tal van magistraten.
De totaliteitsaanspraken van het VNV beperkten zich niet tot politiek en administratie. Op vakbondsgebied eiste het VNV aanvankelijk het monopolie op, en toen dit niet haalbaar bleek, wilde het de leiding van de eenheidsvakbond, die in april '42 in handen van Delvo kwam. Ook de Orde der Geneesheren werd in Vlaanderen volledig door VNV-ers gedomineerd. Winterhulp, een liefdadigheidsorganisatie tot steun aan behoeftigen, werd in '40 door het VNV als één van zijn onderafdelingen voorgesteld, maar hier bleef het bij vrome wensen. De Vlaamse radio kwam evenmin onder rechtstreekse VNV-kontrole, terwijl zowel het VNV als de DeVlag om het monopolie in de kulturele sektor bleven wedijveren.
| |
De vlucht: het VNV naar een roemloos einde.
Reeds tijdens de bezetting was de VNV-leiding zich ervan bewust, dat een Duitse nederlaag ook de VNV-ondergang zou betekenen.
Begin september '44 was het zover: ook een blinde zag toen het begin van het einde. De laatste dagen van augustus was Elias één van hen, die door de SD ervan verwittigd werden, ‘dat het best was uit België te verdwijnen’. De VNV-leiding had wel het voornemen toen zoveel mogelijk leden te verwittigen, dat het einde van de Duitse bezetting, met dus het risico van een tweede aktivistenjacht, nakend was ‘Wie zich gekompromiteerd achtte, deed er beter aan te vertrekken, wie niet, bleef beter thuis’, doch wegens de haast van het vertrek kwam van dit voornemen niet zoveel in huis.
Samen met zijn sekretaris Gaston Stuyck, de VNV-algemene sekretaris ‘met rust’, Van den Berghe, die plotseling weer was opgedoken - hij zou in Duitsland weer als alg. sekr. fungeren en er de kas houden -, van propagandaleider Lambrechts en DM/ZB-leider Van Steenland vertrok Elias naar Lummen, waar het VNV een kasteel in beslag had genomen. Doch spoedig ging het, zoals voor vele andere kollaborateurs, naar Nederlands Limburg, met de hoop dat aldaar Mussert voor hen zorg zou dragen. Waar was de tijd, toen Elias over de ‘bourgeois’, die in mei '40 op de vlucht waren geslagen, schimpend zei: ‘Als er gevaar is staat hun moed in verhouding tot de paardekracht van hun wagen’? Over de doortocht te Maaseik deed een ooggetuige in Volksgazet van 7 oktober '44 volgend verhaal: ‘Op zondag 3 september kreeg Maaseik hoog bezoek. Onder de vogels van diverse pluimage bevond zich dien dag niemand minder dan... de Leider Elias, in hoogsteigen persoon. De fiere sicamber scheen ditmaal niet gekomen om een van zijn groote redevoeringen uit te brallen. Hij kon in die opstopping niet snel genoeg vooruitkomen, en sakkerde omdat zijn auto versperd geraakte in den warboel van optrekkende vervoermiddelen. Er is toen zelfs een hevig incident ontstaan, toen Elias zich den voorrang wilde doen verschaffen. Midden in de opeengepakte menigte werd hij aangebruld door een jongen SS-man van Maaseik, die aan het Oostfront gestaan heeft, en die hem midden tusschen het volk in het gezicht striemde: Gij hebt ons van de schoolbanken gehaald en naar de hel van het Oostfront gestuurd: maar gij zelf zijt veilig
| |
| |
thuisgebleven! En nu op het oogenblik dat ge naast ons zoudt moeten staan, nu laat ge ons in den steek! Ge zijt een gemeene bedrieger, een ploert, een walgelijke lafaard! (...) Ook Jef Van de Wiele, en Piet Wijnendaele zijn dien dag toegekomen. Zij zijn natuurlijk ook een tijdje door de verkeersopstopping opgehouden geworden. Zij hebben al dien tijd rondgelopen met een mitraillette in de hand. Gelachen mocht er niet worden. Zelfs niet geglimlacht, of er vielen slagen’.
Vandaar belandde de VNV-leiding in Nijmegen. Doch de geallieerde stoomwals dreef hen naar de Duitse gens. Omdat bepaalde Duitse instanties niet zo erg gesteld waren op VNV-aanwezigheid onder de geëvakueerden, trok de groep min of meer gecamoufleerd Duitsland binnen dank zij de hulp van Turcksin, leider van de Fabriekswacht. De 9de september '44 bereikten zij Lippstadt. Daar kon de afgang voor goed beginnen. Deze minder mooie tijd voor het VNV-zoals trouwens voor de andere kollaboratie-bewegingen - van de evakuatie tot het einde van de oorlog zal dan in een volgend boek behandeld worden. |
|