| |
| |
| |
1 De kleine diktators
Rekening gehouden met de beperkte ruimte die ons is toegemeten en met het feit, dat de algemene geschiedenis van de hier behandelde Nieuwe Orde-bewegingen in de dertiger jaren reeds in het eerste deel van deze reeks over ‘Een klein land in de wereldoorlog’ aan bod is gekomen, hebben wij het nodig geacht enkele onbekende aspekten i.v.m. de Belgische autoritaire bewegingen in de verf te zetten.
| |
‘Immer nur weiter’: Duitse steun aan Vlaamsnationalen
De Duitse pogingen tot verwerving van invloed in België, en vooral in Vlaanderen, dateren van lang vóór de machtsovername door Hitler in 1933. Sinds de Duitse nederlaag van 1918 waren Duitse ‘vrienden van Vlaanderen’ met naar Duitsland en Nederland uitgeweken Vlaamse aktivisten in kontakt gebleven. Zulks gold in grote mate voor dr. Robert Oszwald (1883-1945), die tijdens de eerste wereldoorlog aan de politieke afdeling van het Duits bezettingsbestuur te Brussel verbonden was. In deze funktie had hij het aktivistisch avontuur van dichtbij gevolgd en gestuwd. Hij onderhield kontakten met o.a. de naar Duitsland uitgeweken aktivist Raf Verhulst, en hij was van dichtbij betrokken bij de in 1930 te Berlijn opgerichte ‘Bund der Flamenfreunde’.
De Duitse pogingen tot beïnvloeding in Vlaanderen vóór 1933 kaderen hoofdzakelijk in Duitslands politiek tot wederverovering van een sterke positie in Europa, waarbij het beknotten van de politieke en kulturele invloed van Frankrijk één van de belangrijkste doelstellingen was. Dat financiële steun aan persorganen als middel hiertoe werd aangegrepen, ligt voor de hand. Zo kende het Duits ministerie voor Buitenlandse Zaken op voorstel van Oszwald in 1928 de in geldnood verkerende tijdschriften Vlaanderen en Jong Dietschland - spreekbuizen van de meest extreme aktivistenvleugel en als zodanig onverzoenlijk anti-Belgisch en anti-Frans - elk een jaarlijkse subsidie van 3.000 Reichsmark toe, omdat zij het prestige van Duitsland hielpen hooghouden en de Duitse weerwraakspolitiek steunden. Kort na Hitlers machtsovername vroeg de hoofdredakteur van Jong Dietschland, Victor Leemans, die in '32 een lovende brochure over het nationaal-socialisme had gepubliceerd, het Duits Propagandaministerie opnieuw om een subsidie voor een speciaal Duitsland-nummer.
Grote sympathie vond het nationaal-socialisme vooral vóór Hitlers machtsovername bij het Verbond van Dietsche Nationaal-Solidaristen (Verdinaso), dat in 1931 door de gewezen volksvertegenwoordiger van de Frontpartij, Joris van Severen, en de dichter Wies Moens werd gesticht. Het Verdinaso was de eerste beweging in Vlaanderen, die een uitgesproken fascistische ideologie met een onverzoenlijk anti-Belgisch Diets nationalisme trachtte te verenigen. Niet zozeer de Dinaso-ideologie - een allegaartje van slecht verteerde Franse, Italiaanse, Duitse en Oostenrijkse invloeden - als wel de uiterlijke verschijningsvormen van het Verdinaso trokken de aandacht van de Duitse nationaal-socialisten (de leuze ‘Heil van Severen’, het leidersprincipe zelf, de militie met een van de nazi-Sturmabteilungen (S.A.) gekopieerde uniform, de soldateske stijl van de hele beweging). Reeds in 1930 werd van Severen door Duitse bladen met bewondering de ‘Vlaamse Hitler’ genoemd. Dat Joris van Severen met een ongeduldige drang naar macht opstond en ging slapen, valt niet te betwijfelen; dat hij althans tot 1933 ook af en toe luidop van een staatsgreep droomde evenmin. In 1931 zocht van Severen toenadering tot de partij van Hitler, de N.S.D.A.P., die toen in Duitsland nog niet aan de macht was. De N.S.D.A.P. betoonde het Verdinaso een levendige belangstelling. De nauw bij de ‘Bund der Flamenfreunde’ betrokken Walther
| |
| |
Reusch oordeelde in april '33 zelfs, dat het Verdinaso de enige Vlaams-nationale organisatie was, die een Duitse subsidie waard was: 20.000 Reichsmark per jaar, voorzichtigheidshalve via Nederland te betalen, zouden volstaan. Of ze ook werden gegeven is onbekend, ofschoon toen inderdaad het gerucht de ronde deed, dat het Verdinaso Duits geld ontving.
Onmiddellijk nadat Ward Hermans in mei 1933 lid van het Verdinaso was geworden, reisde hij met van Severen naar Essen in het Duitse Roergebied, waar de Dinaso-leider met kopstukken van de Stahlhelm, een revanche-organisatie van Duitse oudstrijders uit de eerste wereldoorlog, onderhandelingen over subsidies aan het Verdinaso voerde die echter op niets uitliepen. Nog in juni 1934 wist een onbekende informant, die van Severen persoonlijk had ontmoet, de N.S.D.A.P. te melden, dat de Dinasoleider ‘altijd wel bereid zal zijn Duitse steun aan te nemen; of hij deze steun steeds zó zal aanwenden als wij mogen verwachten, valt te betwijfelen’. Van 1934 af verliet van Severen inderdaad de pangermaanse weg en verkoos het voor een grotere aanhang veiliger Belgisch pad, wat bij vele Duitse kringen, die het Verdinaso aanvankelijk met grote belangstelling hadden gevolgd, niet in goede aarde viel. Tekenend voor van Severens houding van toen zijn de verklaringen, die hij in september 1935 aan Antoon ver Hees aflegde. A. ver Hees, die verder nog ter sprake komt, was de zoon van een naar Duitsland uitgeweken aktivist, was tot Rijksduitser genaturaliseerd, werkte voor het Deutsches Nachrichtenbüro, en onderhield nauwe kontakten met de ‘Bund der Flamenfreunde’. Tegenover ver Hees veroorloofde van Severen zich allerlei onvriendelijke, spottende en zelfs vijandige opmerkingen aan het adres van Duitsland. Niettemin gaf hij de wens te kennen met een Duitse ‘Stelle’ in kontakt te komen, die zich voor het koloniaal vraagstuk interesseerde. Hem - van Severen - was een koloniale koncessie aangeboden, die hij wel aan de Duitsers wilde verkopen, op voorwaarde dat er wat financiële kruimels voor zijn beweging van de onderhandelingstafel
zouden vallen (n.v.d.r. en wellicht ook voor zichzelf; van Severen zat steeds in geldnood en moest door vermogende vrienden onderhouden worden). Het is niet bekend of dit voorstel tot een konkreet resultaat leidde. Van Severen bleef echter door de Duitsers gewantrouwd, zodat het niet hoeft te verwonderen, dat het Militair Bestuur in juli 1940 zijn beweging (hijzelf werd de 20ste mei 1940 door Franse soldaten gedood) ‘politiek en moreel onbetrouwbaar’ zal noemen. Vooral na 1936, toen van Severen definitief zijn anti-Belgisch standpunt verlaten had, toonden daarentegen heel wat vooraanstaanden uit ‘belgicistische’ kringen grote belangstelling voor het Verdinaso. Zulks was o.a. het geval voor de industrieel Leon Bekaert; edellieden als de graaf de Renesse, de prinsen de Croij, Harold d'Aspremont-Lynden (na de oorlog P.S.C.-minister), Thierry de Limburg-Stirum, Pierre d'Ydewalle, de naoorlogse gouverneur van West-Vlaanderen; de koninklijke kommissaris voor de Administratrieve Hervorming en latere bankier Louis Camu, de socialistische voorman Hendrik De Man, de katholieke bankier en minister Philip Van Isacker. Ook zou van Severen goede betrekkingen hebben onderhouden met het Hof, Mgr. Lamiroy, de bisschop van Brugge (de drukker van het bisdom, Beyaert, was een persoonlijke vriend van de Dinaso-leider) en kanunnik Willy Cracco, die zich als een vertrouwensman van de kardinaal uitgaf en volgens de vooraanstaande Dinaso F. Van Dorpe geheim lid van het Verdinaso was.
| |
Na 1933: het Duits Propagandaministerie spijst de V.N.V.-kas
Nam de Duitse belangstelling voor het Verdinaso sinds 1934 zienderogen af, dan mocht het in oktober 1933 gesticht Vlaamsch Nationaal Verbond (V.N.V.) zich in de tweede helft van de jaren '30 steeds meer in toenaderingspogingen van Duitse zijde verheugen. In tegenstelling tot het Verdinaso nam het V.N.V. wél aan verkiezingen deel. Bij de wetgevende verkiezingen van mei 1936 behaalde de lijst zelfs 16 zetels in de Kamer; samen met de Rex-lijst van Léon Degrelle profiteerde het V.N.V. ongetwijfeld van het wijd verbreid wantrouwen in de gevestigde partijen, dat door de politiek-financiële schandalen en de gevolgen van de ekonomische krisis van de jaren '30 sterk in de hand was gewerkt. Hoewel het V.N.V. ook een autoritaire beweging met totalitaire machtsoogmerken was, bood het allerminst
| |
| |
de ideologisch eenvormige aanblik van het Verdinaso. Radikale Dietsers (Jeroom Leuridan, Reimond Tollenaere) stonden er naast gematigde federalisten (Gerard Romsée, Hendrik Borginon, Hendrik J. Elias), openlijke nationaal-socialisten (Ward Hermans, Herman Van Puymbroeck) naast demokraten (Hendrik Borginon), enkele vrijzinnigen naast vele uiterst devote katholieken. Met enige overdrijving gezegd: zoveel hoofden zoveel zinnen. Tussen al deze tegenstrijdige stromingen moest leider Staf De Clercq trachten het schip drijvend te houden. Hij slaagde daarin zelfs vrij goed, ofschoon het V.N.V. nooit de partij van alle Vlaams-nationalisten werd, waarvoor het zich nochtans graag uitgaf. Niettemin telde het V.N.V. kort vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog veel meer leden dan het Verdinaso: 26.205 voor het V.N.V. per 30 juni 1939 - ten minste volgens De Clercq - tegenover een alleszins juist aantal van 2.453 voor het Verdinaso per 31 augustus 1939 (het Verdinaso, dat sinds 1934 qua ledenaantal op de terugweg was, had nooit meer dan 4.000 leden geteld).
Of en in welke mate reeds vóór 1933 betrekkingen tussen de voorloper van het V.N.V., de Frontpartij, en Duitse kringen bestonden, is niet bekend. Pas van 1936-37 af werden de banden tussen Duitsland en het V.N.V., en dan vooral het V.N.V.-dagblad Volk en Staat, nauwer aangehaald. Reeds in 1933 had de N.S.D.A.P. getracht de voorganger van Volk en Staat, het dagblad De Schelde, financieel in handen te krijgen. Doch het plan mislukte. Het blad kende voortdurend financiële moeilijkheden. De Nederlandse geldschieters, die De Schelde in 1928 op poten hadden gezet en ook reeds de Vlaamse aktivisten hadden gesteund, moesten herhaaldelijk tussenkomen. Tot november '36 was De Schelde in handen van de in 1928 opgerichte ‘Stichting ter Bevordering der Nederlandsche Beschaving’, en was geen echt V.N.V.-blad, overigens zeer tot ongenoegen van de V.N.V.-leiding. In november '36 deden zich eigenaardige dingen voor. Achter de rug van afgevaardigde-beheerder Karel Peeters om werd de titel van het blad tot Volk en Staat omgedoopt. Om het verlies te delgen werd tot een drastische kapitaalsverlaging overgegaan. Peeters werd als afgevaardigde-beheerder vervangen door de handelaar en gewezen aktivist Hendrik Van Hoofdstadt, raadslid van het Vlaams Ekonomisch Verbond, rechter bij de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen en financieel vertrouwensman van Staf De Clercq. Onderhandelingen met de Nationaal-Socialistische Beweging van de Nederlandse ingenieur Anton Mussert over steun aan het blad sprongen af. V.N.V.-volksvertegenwoordiger G. Romsée dook op als vertegenwoordiger van nieuwe geldschieters.
Of die toen werden gevonden, en wie die dan wel waren, is totnogtoe onbekend.
Met name is niet bekend, of toen reeds geld uit Duitsland in de kas van Volk en Staat belandde. Vast staat echter, dat een bedrag van 800 Reichsmark (9.600 fr. van toen, en ten minste 120.000 fr. van vandaag) maandelijks door het Duits Ministerie voor Propaganda aan Volk en Staat werd geschonken. Wanneer deze subsidiëring een aanvang nam, kan nog niet worden uitgemaakt; alleszins was zij in december '37 een tijd aan de gang, en er zijn aanwijzingen, dat de subsidiëring reeds in april '37 was toegekend. Het geld kwam van het Duits Propagandaministerie (Promi) via Robert Holthöfer, die de ‘Aussenstelle’ van het Promi te Essen leidde. Het Promi zelf putte hiervoor uit de grote sommen, die door Duitse industriëlen en bankiers in de N.S.D.A.P.-kas werden gestort. Holthöfer was sinds april '33 lid van de N.S.D.A.P., en was reeds in '33 bij de Duitse poging tot aankoop van ‘De Schelde’ betrokken geweest. De Duitse steun aan Volk en Staat werd door Staf De Clercq, Amaat Bockaert (een schoonzoon van Frans Daels en van '35 tot '44 beheerder van de Kredietbank), August Borms en Hendrik Van Hoofstadt in Nederland opgehaald. Holthöfer zelf maakte sinds '36 ook deel uit van de leiding van de Deutsch-Niederländische Gesellschaft, waarin ook een vroegere geldschieter van De Schelde, de reder Van Beuningen, een leidende rol speelde.
Om een nog onbekende reden werd het ‘bureau Holthöfer’ in de tweede helft van '38 opgedoekt, maar zulks betekende niet dat de subsidiëring van Volk en Staat door het Promi werd stopgezet, wel integendeel. Alleszins in januari '39 was de subsidie reeds vervijfvoudigd (4.000 RM. per maand, ca. 45.000 BF van toen, en ten minste 580.000 BF van vandaag). Het is niet bekend of deze subsidiëring tot de Duitse inval, de 10de mei '40, is blijven voortduren. Het is nl. mogelijk dat het Promi uit voorzichtigheidsoverwegingen de steun heeft stopgezet, nadat de Belgische rege- | |
| |
1
2
3
4
5
6
7
(1) en (2) De Dietse Militanten Orde van het Verdinaso, en (3) Verdinasoleider Joris van Severen in het uniform van deze Orde.
(4) Een landdag van het Verdinaso. De spreker is Emiel Thiers. Zittend aan zijn rechterzijde: leider van Severen. Aan diens rechterzijde: de leider van Verdinaso-Nederland Ernst Voorhoeve. Uiterst rechts op de foto: Dinaso-jeugdleider Leo Poppe.
(5) Een groep Vlaams-nationale parlementsleden op de trappen van het parlementsgebouw.
(6) Optocht bij een V.N.V.-landdag.
(7) August Borms (midden) en Amaat Bockaert (rechts), beiden beheerders van de N.V. De Schelde, die het dagblad ‘Volk en Staat’ uitgaf.
| |
| |
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
Fritz Scheuermann (8) was de Abwehr-officier met wie V.N.V.-leider Staf De Clercq (9) tijdens de mobilisatie kontakten onderhield en de Militaire Organisatie uitbouwde.
(10) Ook het V.N.V. steunde de ‘Los van Frankrijk’-kampagne, die o.m. door de Vlaamse oudstrijders, ‘De Standaard’ en ‘Nieuw Vlaanderen’ werd gevoerd.
(11) René Lagrou stond reeds vóór de oorlog in veelvuldig kontakt met de SS in Duitsland, terwijl Karel Van Roosendael (12), Odilon Broucke (13) en Jules De Hen (14) ook reeds vóór de oorlog in Duitse dienst stonden.
(15) Rond Herman Van Puymbroeck (tweede van links) verenigden zich bij het einde van de jaren '30 een handvol Vlaamse nationaal-socialisten.
(16) Firmin Parasie trachtte het V.N.V. op allerlei wijzen te kompromitteren.
(17) De hartstochtelijke anti-Belg Ward Hermans te midden van Belgische rijkswachters.
| |
| |
ring in juni '39 een wet had uitgevaardigd, waarbij het ontvangen van geldelijke steun uit het buitenland voor pers- en propagandadoeleinden met gevangenisstraf kon bestraft worden. Het is bijgevolg vooralsnog ook niet mogelijk de precieze omvang van de Duitse steun aan Volk en Staat te bepalen. Het staat echter vast dat het bedrag, omgerekend op een minimale basis, ten minste 40.800 RM beloopt, d.i. ca. 490.000 BF. van toen of ten minste 6 miljoen BF. van vandaag. Deze minimale basis gaat van de veronderstelling uit, dat de subsidiëring niet vóór april '37 een aanvang heeft genomen, dat de vervijfvoudiging van het toegekend bedrag niet vóór januari '39 plaatsvond, en dat de steun met ingang van juli '39 werd stopgezet.
Maar er is een andere, maximale mogelijkheid. Tijdens het onderzoek, dat het Belgisch gerecht in '39 naar de financiering van Volk en Staat instelde en dat tijdens de bezetting werd voortgezet, verklaarde Antoon Mermans de 29ste april '41, dat hij in april '38 bij zijn aanstelling tot afgevaardigd-beheerder van de N.V. De Schelde, die Volk en Staat uitgaf, geëist had dat alle geld uit Duitsland in de boekhouding van het blad als ‘steun van het V.N.V.’ zou ingeschreven worden. Nu blijkt uit nagelaten dokumenten van Staf De Clercq dat het V.N.V. van '37 tot en met '39 1.203.700 F. van toen (ten minste 14 miljoen BF. van vandaag) aan Volk en Staat heeft gegeven. Indien de verklaring van Mermans zó moet verstaan worden, dat alle bedragen, die in de boekhouding van Volk en Staat als ‘steun van het V.N.V.’ werden ingeschreven, in feite gecamoufleerde Duitse subsidie waren, dan zou Volk en Staat van '37 tot en met '39 meer dan 1.200.000 F. van toen van het Promi hebben ontvangen.
Wat er ook van zij, het Promi meende in een uitvoerig verslag dd. 10 januari '39 te kunnen stellen, dat het V.N.V. ‘door aanzienlijke financiële steun aan zijn dagblad bestendig van ons afhankelijk is’, en dat ‘de leider van deze partij thans bereid is zich uitsluitend volgens onze richtlijnen te gedragen’. Als men bovendien nog weet, dat het Promi toen een taktisch bondgenootschap had met het OKW (het opperbevel van het Duits leger), o.m. om zich inzake beïnvloeding in het buitenland tegen het opdringerig Auswärtiges Amt (het Duits Ministerie voor Buitenlandse Zaken) te verdedigen, dan is het beeld van de V.N.V.-bondgenoten in Duitsland volledig. Volgens een bericht dd. 21 juni '39 van de Sicherheitsdienst, de geheime inlichtingsdienst van de Duitse SS, die met het OKW in scherpe rivaliteit stond, nam het Promi inzake propaganda in het buitenland geen enkele beslissing zonder het fiat van het OKW De Promi-referent, die voor propaganda in België, Nederland, Luxemburg en Zwitserland bevoegd was, werd door de SD een gewillig werktuig genoemd in handen van de OKW-bevoegden voor deze gebieden, majoor Marwede en Regierungsrat Neumeister, twee officieren van de Abwehr. Het Promi speelde alle briefwisseling betreffende Vlaanderen aan het OKW door.
Nu was de V.N.V.-leider Staf De Clercq op een onbekend tijdstip, mogelijk in '36 of kort tevoren, door bemiddeling van Ward Hermans in kontakt gekomen met officieren in de Duitse legerleiding, waarvan ook de militaire inlichtings- en veiligheidsdienst, de Abwehr, afhing. Op de kontakten tussen het V.N.V. en de Abwehr wordt in een volgend hoofdstuk nader ingegaan. Hier weze enkel vermeld, dat Staf De Clercq in een dokument uit begin '42 de uitspraak van het Promi uit januari '39 bevestigd heeft. Hij situeerde de kontaktname met de Abwehr in '34-'35, en voegde eraan toe: ‘Van dit ogenblik af werd de gehele politiek van het V.N.V., hoewel zelfstandig bepaald, steeds na overleg en bespreking met Duitsche instanties uitgevoerd en door deze aangenomen. Het doel was: België als militaire bondgenoot van Frankrijk vrij en onbetrouwbaar te maken.’ Men mag dus aannemen, dat de kampagne van de Vlaams-nationalisten tegen het in 1920 gesloten geheim Frans-Belgisch militair akkoord in Duitsland goed werd ontvangen.
In dit verband is een ongedateerde nota (mogelijk uit '36 of '37 en hoogstwaarschijnlijk van de hand van Staf De Clercq) over ‘de verhoudingen van het V.N.V. tot het buitenland’ van groot belang. Uit de gehele kontekst blijkt duidelijk, dat met hetgeen de auteur diskreet ‘het buitenland’ noemde, in feite Duitsland werd bedoeld. Het V.N.V., zo stelde de auteur van de nota, ‘weet dat het in het buitenland vrienden heeft, die de rechtvaardigheid beseffen van den Dietsch nationalen strijd’, en dat ‘een aantal dier vrienden niet beter vragen dan de rechtmatige betrachtingen der Vl(aamsch) Nat(ionalisten) doelmatig te steunen’. Het V.N.V. ‘acht zich niet gerechtigd
| |
| |
dien steun af te wijzen’, op twee voorwaarden echter: dat het V.N.V. onafhankelijk van deze ‘buitenlandsche vrienden’ zou blijven en dat het V.N.V. alle onderdelen van de beweging zou blijven beheren. En hier komt de aap uit de mouw: de V.N.V.-leiding zou niet kunnen dulden dat de pers (bedoeld wordt: Volk en Staat) ‘zich zou ontwikkelen als en tot een macht, die ontsnapt aan de centrale leiding’. Het is zonder meer duidelijk, dat hier tussen de regels een toespeling wordt gemaakt op de mogelijkheid, dat Volk en Staat door de toekenning van Duitse subsidie aan de kontrole van het V.N.V. zou ontsnappen. Daarom achtte de auteur het noodzakelijk erop te wijzen, dat het V.N.V. en zijn ‘buitenlandse vrienden’ op elkaar aangewezen waren - en meteen wordt hier het bewijs geleverd, dat die vrienden van het V.N.V. van Duitse nationaliteit waren: ‘Onze gemeenschappelijke vijand is Frankrijk. Voor ons geldt het feit dat Frankrijk ons volksbestaan bedreigt; voor hen dat hunne veiligheid door denzelfden vijand wordt bedreigd. (...) Tegen Frankrijk ageeren is (de Dietsche) doelstelling bevorderen. Tegen Frankrijk ageeren is ook in de kaart onzer buitenlandsche vrienden spelen: Het V.N.V. steunen beteekent dus voor deze vrienden, in groote mate, hun eigen belang steunen’. Hieruit blijkt duidelijk, dat de V.N.V.-leiding zich wel degelijk ervan bewust was, dat het aanvaarden van materiële steun uit Duitsland aan een politieke tegenprestatie verbonden was.
Het is niet bekend of de V.N.V.-leiding zelf om die steun had gevraagd, dan wel of het Promi geld heeft aangeboden. Vast staat, dat het V.N.V. het aanvaard heeft, wellicht met des te meer gretigheid naarmate de ‘steun van het V.N.V.’ aan Volk en Staat de beweging een vastere greep op het blad bezorgde. Tot '38 was de overtuigde nationaal-socialist Herman Van Puymbroeck hoofdredacteur van de krant en tot '36 ook grootste aandeelhouder van de N.V. De Schelde. Eind '37 legden echter De Clercq en zijn financiële vertrouwensman Van Hoofstadt reeds het grootste aandelenpakket voor, en de 24ste augustus '39 werd het blad ten slotte definitief eigendom van het V.N.V., doordat Staf De Clercq 779 van de oorspronkelijke 820 aandelen kocht van de ‘Stichting ter bevordering der Nederlandsche Beschaving’. Maar was de ‘Stichting’ wel de werkelijke eigenaar van deze aandelen? In juni '38 schreef de gewezen aktivist Paul Vrijdaghs, die door Ward Hermans en vermoedelijk ook door Van Puymbroeck over de interne gang van zaken werd ingelicht, aan de Sicherheitsdienst te Aken, dat 820 aandelen van de N.V. De Schelde, die oorspronkelijk eigendom van de ‘Stichting’ waren, op een door Vrijdaghs niet nader omschreven tijdstip door ‘het bureau te Essen’ (Holthöfer) waren aangekocht. De 13de januari '39 schreef de naar Nederland uitgeweken aktivist Jan Wannijn aan Staf De Clercq, dat uit de hem voorgelegde stukken ontegensprekelijk was gebleken’ dat er door U daden zijn gesteld, die de overtuiging vestigen, dat U machten vreemd aan onzen nationalen strijd over de Schelde-aandelen hebt laten beschikken, en er maandelijksche toelagen van diezelfde machten zijn aanvaard, die bij het groote
publiek de Zaak van het Vlaamsch nationalisme voor jaren zullen bederven’.
Indien de door Vrijdaghs en Wannijn aangevoerde stelling met de werkelijkheid overeenstemt, dan kunnen hiervoor twee verklaringen worden vooropgesteld: ofwel heeft het ‘bureau Holthöfer’ zijn aandelen in de N.V. De Schelde opnieuw aan de Stichting verkocht op het ogenblik waarop het ‘bureau’ (vermoedelijk einde '38) werd opgedoekt, ofwel zijn de aandelen Duits bezit gebleven, en bestond tussen het Promi en de Stichting een afspraak, volgens welke de aandelen pro forma eigendom van de stichting bleven, maar in werkelijkheid in Duitse handen waren.
De aanklachten tegen het V.N.V., die het klavertje-vier Van Puymbroeck-Hermans-Parasie-Vrijdaghs bij monde van laatstgenoemde aan de SD heeft gericht, hebben ongetwijfeld tot gevolg gehad, dat het V.N.V. bij de Duitse SS-leiding reeds vóór de oorlog slecht stond aangeschreven. Promi en OKW bleven echter het V.N.V. steunen. Zo financierde het Promi het Vlaams Sekretariaat te Berlijn o.l.v. A. ver Hees, die rechtstreeks in kontakt met de Ausland-Abwehr stond. Holthöfer had tevoren ook reeds het V.N.V. zelf gesteund: uit een brief van Van Puymbroeck dd. 22 februari '39 aan de Nederlandse aandeelhouder van Es blijkt, dat de 26ste juni '37 in het Centraal Station te Antwerpen in aanwezigheid van Van Puymbroeck een som van 10.000 F. vanwege Holthöfer aan Staf De Clercq werd overhandigd, als voorschot op een bedrag
| |
| |
van 40.000 F., dat door De Clercq werd gevraagd voor het schrijven van de brochure Het V.N.V. en het militaire vraagstuk.
Vrijdaghs schatte de drukkosten van de 2.000 exemplaren op slechts 3.000 F., wat hem tot de overtuiging bracht, dat zowel door Holthöfer als door De Clercq met dubbel krijt werd geschreven, en dat zij zich op kosten van het Promi persoonlijk verrijkten. Dat ook het OKW op het V.N.V. bleef mikken, blijkt uit een onderschept geheim verslag van het OKW, dat de SD-Aken de 9de april 1939 aan de S.D.-Oberabschnitt West stuurde, en dat de 12de juni 1939 te Düsseldorf door de S.D. werd besproken. Het OKW zag geen graten erin katholieke V.N.V.-ers als ‘loyaal, betrouwbaar’ te bestempelen (o.a. Leuridan, Romsée, Van den Berghe werden zelfs bij name vermeld). De wel zeer vrome G. Romsée werd door het OKW een ‘waardevolle bondgenoot’ genoemd. Figuren als Borms (‘geen politieke leider’), Gravez (gewezen V.N.V.-jeugdleider, n.v.d.r.) en Van Puymbroeck - juist zij dus, die door de SD bruikbaar werden geacht - konden duidelijk niet op de OKW-sympathie rekenen. Tekenend voor de taktiek van het OKW zijn de richtlijnen, die het aan Promi- (en SD-) medewerker dr. Ispert meegaf: Ispert moest al zijn relaties met de anti-V.N.V.-gezinde Vlaamsnationalisten stopzetten, en daarentegen met de V.N.V.-leiding, het Verdinaso, de K.V.V. (Vlaamse vleugel van de katholieke partij), en Vlaamse socialisten kontakt opnemen. Extra nadruk werd erop gelegd, dat elk kontakt van Ispert met buiten het V.N.V. staande Vlaams-nationalisten ongewenst was.
Alles wijst erop, dat het OKW met het vooruitzicht op een mogelijke oorlog in het Westen, elk kontakt met personen of groepen, die openlijk voor hun nationaal-socialistische overtuiging uitkwamen, wilde vermijden. Niet zozeer de ideologische zuiverheid, maar vooral de praktische diensten, die een beweging als het V.N.V. kon bewijzen, telden voor het OKW. Doordat het V.N.V. met medeweten van OKW en Promi op tijd en stond van sommige aspekten van het nationaal-socialisme en zijn oorlogsschreden afstand nam, leek het een respektabele partij. Kleine nazi-groepjes, die na 1936 ook in Vlaanderen vooral rond Van Puymbroeck ontstonden, hadden zich immers bij de publieke opinie gekompromitteerd en konden gemakkelijk als ‘verkochten’ en ‘Hitler-knechten’ worden afgedaan. Ook het V.N.V. zelf wilde niet graag voor pro-Duits doorgaan. In 1938 werd niet enkel Van Puymbroeck als hoofdredakteur van Volk en Staat ontslagen, maar Staf De Clercq zette ook Hilaire Gravez als V.N.V.-jeugdleider af. De V.N.V.-leider verweet Gravez al te zeer pro-Nazi te zijn. In feite ging het echter om een personenkwestie, die niet bepaald de meest verkwikkende zaak uit de V.N.V.-geschiedenis is. Gravez was sinds 1936 provinciaal senator te Aalst. Op zijn zetel werd sinds enige tijd geaasd door Adiel Debeuckelaere, de ‘ruwaard van Vlaanderen’, leider van de Frontpartij tijdens de eerste wereldoorlog, die toen reeds Gravez van de leiding had verdrongen. Om Debeuckelaere een element tegen Gravez in handen te spelen, vertelde De Clercq aan de ‘ruwaard’, dat Gravez maandelijks geld van Holthöfer ontving. Het V.N.V.-jeugdblad Deltakamp kreeg sinds april 1937 inderdaad 100 RM (ca. 1.200 fr.) per maand van het Promi, hoewel dat nog
minder dan een peulschil was in vergelijking met de grote sommen die De Clercq zelf en Volk en Staat ontvingen - sommen waarvan Debeuckelaere best op de hoogte was, vermits hij met ingang van de 1ste juli 1937 tot financieleider van het V.N.V. was aangesteld. De kampagne tegen Gravez had niettemin sukses: in 1939 werd Debeuckelaere inderdaad provinciaal senator...
De grondslag voor de gespannen verhoudingen, die tijdens de bezetting tussen de kollaborerende politieke bewegingen in Vlaanderen zouden ontstaan, was dus reeds vóór de oorlog gelegd. De hele bezetting door zou het V.N.V. een trouwe bondgenoot van het OKW blijven, en ook steeds door de Allgemeine SS gewantrouwd worden. Door de positie, die het V.N.V. in de prekollaboratie heeft ingenomen, wordt zulks volkomen begrijpelijk.
| |
De vrienden van het nieuwe Duitsland
Naar buiten uit was het V.N.V. vrij gematigd in zijn sympathiebetuigingen ten gunste van Duitsland. Aan het eind van de jaren '30 telde Vlaanderen echter enkele tientallen extreem Duitsgezinde nationaal-socialisten, die hun sympathieën niet onder stoelen of banken
| |
| |
staken, en open ervoor uitkwamen, dat Vlaanderen eigenlijk Duits Rijksgebied was, dat slechts op aansluiting bij de grote broer in het Oosten wachtte. Vooraan in de rij stond de Nationaal Socialistische Vlaamsche Arbeiderspartij (N.S.V.A.P.), die de 20ste maart 1938 door een 18-jarige gewezen loopjongen van Volk en Staat, August Segers, werd opgericht. Achter de oprichting zat de Nederlandse nationaal-socialistische leider Van Rappard, die een instrument van de Duitse nazi-partij was, zodat de N.S.V.A.P. slechts een Vlaams filiaal hiervan was. Zulks bleek ten overvloede uit het partijprogramma: ‘Duitsch ons volk. Duitsch ons ideaal en streven. Ons heimwee naar het grootere socialistische vaderland en onze liefde voor Adolf Hitler zal ons de kracht geven van onze roeping te volbrengen onder de leus: na Oostenrijk, Nederland. Heden Oostenrijk, morgen Vlaanderen’. Opvallend is, dat de N.S.V.A.P. overwegend bestond uit ontevreden V.N.V.-ers, die deze partij ideologisch niet radikaal genoeg vonden, en ontgoochelde Dinaso's, die na 1934 hun anti-Belgische gevoelens in het Verdinaso niet meer kwijt konden.
Het spreekt vanzelf, dat Gust Segers ook als N.S.V.A.P.-leider een loopjongen voor anderen was. Tevoren is reeds gebleken, dat de Duitse nazi-partij en vooral de Duitse SS met een groep anti-V.N.V.-gezinde Vlamingen kontakten onderhield. Tot deze groep behoorden het kwartet Vrijdaghs - Parasie - Van Puymbroeck - Hermans (hoewel in '39 V.N.V.-volksvertegenwoordiger), maar ook René Lagrou, die eind 1940 tot leider van de rechtstreeks op bevel van Berlijn gestichte Algemene SS-Vlaanderen zal aangesteld worden. Lagrou, een te Antwerpen gevestigd advokaat uit West-Vlaanderen, had na een mislukte kloosterroeping in de Dietse studentenbeweging gemiliteerd, even met het Verdinaso geflirt, en was na een omweg via de Katholieke Vlaamsche Volkspartij in 1933 uit de aktieve politiek gestapt. Hij bleef evenwel kontakten onderhouden met radikale Dietsers, die noch in het V.N.V., noch in het Verdinaso hun draai konden vinden - zoals met de gebroeders Edmond en René Van Thillo, van wie laatstgenoemde eind 1940 met de steun van Lagrou leider van de Vrijwillige Arbeidsdienst voor Vlaanderen zal worden. H. Van Puymbroeck zette van zijn kant - terwijl hij nog hoofdredakteur van Volk en Staat was - allerlei pronazi-organismen op, zoals ‘De vrienden van het nieuwe Duitsland’, ‘De Adelaar’ en dies meer. Samen met Van Puymbroeck was Lagrou de spil, waarrond de kleine Vlaamse nazigroepjes draaiden, die vooral in het Antwerpse aktief waren. Voor hen was ‘Diets’ slechts een klankverschuiving van ‘Duits’; indien zij Grootnederlands dachten, dan was het niet met het oog op de wedervereniging der Nederlanden als een zelfstandige politieke eenheid, zoals het V.N.V. die voorstond, maar met de hoop op spoedige aansluiting
bij het Grootduitse Rijk. De Duitse SS, die zelf hierop aanstuurde, begreep maar al te goed dat Lagrou en zijn medestanders te gepasten tijde ‘nuttig’ konden gebruikt worden.
De aktie van al deze groepjes beperkte zich niet tot het verspreiden van nazi-propaganda. De N.S.V.A.P. bezat een verzameling wapens, verscheidene van haar leden spioneerden vóór de inval voor Duitsland - één onder hen, de gewezen Dinaso Wim Lauwaert, werd zelfs wegens spionage veroordeeld - en speelde het Duits konsulaat namen door van personen, die het naziregime niet gunstig gezind waren. In juni 1940 werd door een adjudant van de rijkswacht een radiozender in de tuin van Lagrou's woning te Ekeren opgedolven, zender die ook wel niet als kinderspeelgoed zal gediend hebben. Als dank voor de bewezen diensten werd Lagrou vanuit Duitsland ruim van geldmiddelen voorzien. Het hoeft dan ook niet te verwonderen, dat hij na de Belgische kapitulatie van de 28ste mei 1940 en na zijn terugkeer uit Franse gevangenschap in augustus '40 zijn uur gekomen achtte. Zoals vóór de bezetting bleef Lagrou ook een vertrouwensman van de Sicherheitsdienst. Lagrou's medestander Ward Hermans stond met verscheidene Duitse diensten in kontakt: de SD (via SS-Haupsturmführer Josef Perey), de Gestapo (via Werner Best), het Propagandaministerie (via het blad ‘Der Angriff’). Tevens was hij korrespondent voor verscheidene Duitse bladen, en ontving hij evenals August Borms een subsidie van het Promi, dat hoopte hem op die manier onder kontrole te houden, en zijn ondermijningswerk binnen het V.N.V. in te dijken. Ook uit Aken (vermoedelijk van de SD-Aussenstelle aldaar, waaraan Hermans'vriend Perey verbonden was) ontving Hermans geld, dat naar zijn zin soms te lang op zich liet wachten.
Volgens de Sicherheitsdienst van de SS was
| |
| |
daarenboven het Duits ministerie voor Oorlog in '36 met Ward Hermans in kontakt getreden, omdat dit ministerie wist dat Hermans zou trachten ‘in geval van een Duits-Belgisch konflikt met alle middelen, dus ook door sabotage, de deelname van de Vlamingen aan een oorlog tegen Duitsland te verhinderen’.
| |
DeVlag en studenten: politiek onder het mom van kultuur
De levendige intellektuele belangstelling voor Duitsland, die sinds de 19de eeuw bij heel wat ontwikkelde Vlamingen leefde, werd door Duitse kringen handig aangegrepen om via Beethoven en Wagner, Nietzsche en Dürer belangstellende Vlamingen ook voor de politieke ontwikkeling in Duitsland te interesseren. Binnen dit kader werd o.m. door de ‘Bund der Flamenfreunde’ geregeld voor uitwisseling van studenten, hoogleraren en kunstenaars gezorgd. Zo groeide ook de belangstelling voor de ‘verwezenlijkingen’ van het Nazi-regime; Arbeidsdienst, Hitler-Jugend, de Duitse ‘oplossing’ voor de werkloosheid, ‘sociale vrede’ en ‘een Volkswagen voor eenieder’ trokken de aandacht.
Dat het niet bij onschuldige kulturele uitwisseling bleef, blijkt o.m. reeds hieruit, dat Duitse ‘studenten’ in België (W. Reusch, Fritz Scheuermann) voor de Abwehr bleken te werken, en dat Vlaamse ‘studenten’ te Berlijn er veelal heel andere dingen deden dan studeren. Zij speelden inlichtingen door of specialiseerden zich zoals Jan Servaes, zoon van de bekende kunstschilder, in de bediening van de draadloze telex, wat hem voor zijn betrekking bij de gewezen aktivist Godfried Rooms, ambtenaar bij het Duitse ministerie voor Buitenlandse Zaken, uitstekend van pas kwam. Overigens was nazi-Duitsland voor Jan Servaes als overtuigd nationaal-socialist lang geen onbekend terrein. Hij had er reeds van '35 tot '38 verbleven, en had er o.m. vrijwillige arbeidsdienst verricht.
Eveneens als ‘gaststudent’ werd de V.N.V.-er Jules De Hen in Duitsland opgevangen, nadat hij in '39 onder verdenking van spionage voor Duitsland het land was ontvlucht. De Hen vond een onderkomen in het Vlaams Sekretariaat van ver Hees te Berlijn. Zijn ‘studie’ bestond hierin, dat hij via een radiozender vóór en tijdens de 18-daagse veldtocht anti-Franse en defaitistische slogans tot Vlaamse soldaten richtte. Voor wat hoort wat, moet ook de Abwehr hebben gedacht.
Van 1935-1936 af werd met het oog op de versteviging van de kulturele betrekkingen tussen Duitsland en Vlaanderen de Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft/Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag) opgericht. De Vlaamse tak werd geleid door de atheneumleraar Jef Van de Wiele, tevens redaktiesekretaris van het maandblad Nieuw-Vlaanderen; de Duitse aanvankelijk door Jupp Deckers. De eigenlijke politieke werking van de DeVlag zal pas tijdens de bezetting tot uiting komen. Toch dient opgemerkt dat de organisatie van meet af aan door Duitsland werd gesteund. Het Duits-Nederlands blad van de DeVlag werd gefinancierd door Theodoor Reissman-Grone (1863-1949), die menigvuldige banden met Vlaanderen had. Van 1890 tot 1915 was hij referent voor Nederland, België en Zuid-Afrika in het Alldeutscher Verband (een uiting van het Duitse imperialisme); in 1898 was hij medestichter en financier van het Vlaams-Duits tijdschrift ‘Germania’ (een voorloper van ‘DeVlag’). Tevens was Reissman-Grone sinds 1895 eigenaar van de Rheinisch-Westfalische Zeitung, de spreekbuis van het Rijn- en Roerpatronaat, en gedurende lange tijd trad hij op als raadgever van het ‘Bergbau-Verein’, waaraan ook de V.N.V.-geldschieter Holthöfer verbonden was. Via zijn schoonzoon Otto Dietrich, Hitlers latere perschef, bracht hij in 1929 een ontmoeting tot stand tussen Hitler en de Rijnlandfinancier Emil Kirdorf, ontmoeting die zeer veel tot de steunverlening van Duitse grootindustriëlen en bankiers aan Hitler bijdroeg.
Gezien de Duitse industriekringen, waarin DeVlag-financier Reissman-Grone verkeerde, is het niet verwonderlijk, dat één van de eerste ‘studiereizen’, die Vlaamse DeVlag-leden aan Duitsland brachten, precies wapenfabrieken in het Roergebied gold. Nog in '39 werd een bezoek gebracht aan een ander ‘kultureel oord’, nl. een opleidingscentrum van de Luftwaffe te Detmold, waar bovendien een gezellig onderonsje werd gehouden met piloten van het Condorlegioen, dat zich tijdens de Spaanse burgeroorlog zó verdienstelijk ten gunste van Franco had gemaakt... De lezer kan zich hiermee troosten, dat DeVlag-leden met hun enthousiasme lang niet
| |
| |
alleen stonden. Tot 1936 heerste ook in de katholieke studentenbeweging bewondering voor het nationaal-socialisme. Na een reis naar het Rijnland in februari '34, waarbij een fabriek van I.G. Farben te Leverkusen (één van de belangrijkste geldschieters van Hitler) werd bezocht, was het orgaan van het Leuvens Katholiek Vlaamsch Hoogstudentenverbond vol lof over het nieuwe regime, dat ‘geen klassenstrijd meer’ toeliet, en over het nieuwe type student ‘die niet meer is de kastemens die zich verheven waant boven de proletariër en de burger, maar de jonge man die de SA - of de SS-uniform draagt, die in gemeenschap leeft, die zijn lichaam hardt in strenge discipline en gezonde sport’. Naarmate de ‘kerkvervolging’ in Duitsland in het buitenland beter bekend werd, verkoelde echter de sympathie van de katholieke studenten voor het nationaal-socialisme.
| |
Degrelle: ambitie en geld met hopen
Rex ontstond in 1933 in het Leuvens studentenmilieu onder jongeren, die lid waren van de Katholieke Aktie. Ofschoon de jonge Rexistengeneratie reeds vrij vroeg politieke aspiraties vertoonde, bleef de verhouding met de kerkelijke overheid tot 1935 relatief goed. Katholieke Aktieproost Mgr. Picard moedigde Degrelle en zijn volgelingen sterk aan en toen de beweging in 1934 een uitgeverij oprichtte (‘Les Editions de Rex’), behoorden de Leuvense advokaat, later C.V.P.-senator en beheerder van de Generale Bankmaatschappij Maurice Schot, de Norbertijnenpaters van Averbode, benevens Degrelle, diens vader en schoonvader, tot de medestichters. Al gauw stond de uitgeverij zwaar in het krijt bij de abdij van Averbode, zodat Degrelles schoonvader in juni '35 de 600 aandelen van de paters moest afkopen om de schulden te delgen. Bovendien ging Degrelle, verteerd door machtsdrang als hij was, in 1935 op de politieke toer, en begon in zijn dagblad Le Pays Réel een venijnige kampagne tegen de korruptieschandalen, waarbij politici van alle kleur tijdens de jaren '30 waren betrokken. Voorgelicht door Gustaaf Sap, gewezen minister voor Financiën en beheerder van de Algemeene Bankvereeniging (de bank van de Boerenbond) trok Degrelle vooral scherp van leer tegen de katholieke bankiers-politici, die jarenlang vervalste balansen van de bank met de mantel der (eigen)-liefde hadden bedekt. Bij de zgn. ‘putsch van Kortrijk’ (november '35) wierp Degrelle zich op tot de grote zuiveraar van de katholieke partij, noemde minister van Staat Paul Segers een ‘levend uitwerpsel’ en wilde eenvoudigweg zelf de leiding van de partij in handen nemen. Daarmee was het voorgoed uit tussen Degrelle en de katholieke partij, ofschoon kardinaal Van
Roey hem nog na de verkiezingen van '36 in audiëntie ontving.
Toen Degrelle zag, dat hij niet in zijn opzet zou slagen, besloot hij Rex tot een zelfstandige politieke beweging uit te bouwen. Van dan af heeft Degrelles bochtige politieke loopbaan slechts één konstante vertoond: de drang naar de verovering van de politieke macht. De hele beweging stond in dienst van Degrelles diktatoriale strevingen - een grondtrek van alle fascistische voormannen.
Het is algemeen bekend, dat de gewezen leider van de Rex-beweging, Léon Degrelle, niet van zijn eerste leugen gestorven is. Zo houdt hij ook nu nog bij hoog en bij laag staande, dat hij noch vóór, noch tijdens de bezetting één centiem uit Duitsland heeft ontvangen. De werkelijkheid is echter volslagen anders.
Dat Degrelle voor het bereiken van zijn doel financiële hulp, niet alleen uit Italië, maar ook uit Duitsland niet geschuwd heeft, staat onbetwistbaar vast. Reeds van de 29ste april tot de 3de mei 1933, enkele maanden na de machtsovername door Hitler, reisden Degrelle en twee van zijn medestanders, Guido Eeckels en Jean Denis, naar Berlijn en woonden er de viering van het Eerste Mei-feest bij. Gratis reiskaartjes en een dito visum waren hun door het Duits gezantschap te Brussel bezorgd. Tot 1936 schijnt Degrelle geen verdere betrekkingen met Duitsland te hebben onderhouden.
Tijdens de zomer van 1936, nadat Rex bij de wetgevende verkiezingen van mei '36 een spektakulaire uitslag had behaald (in één klap 21 volksvertegenwoordigers en 12 senatoren; 72.000 stemmen in Vlaanderen alleen, tegenover 166.000 voor het V.N.V.) slaagde Degrelle erin zich door Mussolini te laten uitnodigen. Hij ontmoette de Duce en diens minister voor Buitenlandse Zaken en schoonzoon Ciano de 27ste juli 1936 te Rome - de dag waarop zijn dochtertje Anne werd geboren. Eén konkreet resultaat van
| |
| |
18
19
20
21
22
23
24
25
(18) Het tijdschrift ‘Volksverwering’ voerde reeds vóór de oorlog anti-Joodse propaganda.
(19) Jef Van De Wiele (tweede van rechts) als atheneumleraar. Hij was tevens redaktiesekretaris van ‘De Vlag’ en ‘Nieuw Vlaanderen’.
(20) De Rex-leider Léon Degrelle werd na zijn verkiezingsoverwinning van 1936 door kardinaal Van Rocy ontvangen, maar in 1937 trok het episkopaat ten aanval tegen Degrelle (21).
(22) Een Rex-meeting vóór een Waalse kerk.
(23) en (24) De leidersmystiek vierde vooral na 1937 ook bij Rex hoogtij.
(25) Bij het einde van de jaren '30 kopieerde Degrelle zorgvuldig de propagandamethoden van Hitler.
| |
| |
26
27
28
29
30
31
(26) Rex of Moskou: anti-kommunistische sluitzegels met geld uit Italië (1936).
(27) Ook het Nationaal Legioen liep met Mussolini hoog op.
(28-31) Optocht van oudstrijders, de 25ste oktober '36, vóór het koninklijk paleis. Léon Degrelle waande zich toen bijna eerste-minister.
| |
| |
deze ontmoeting was de massale financiële steun, die Ciano aan Degrelle toekende. Volgens Xavier de Grunne, tot 1937 rexistisch senator, ontving Rex van augustus '36 tot en met mei '37 19 miljoen BF van toen. Ofschoon de Grunne goed geplaatst was om het te weten - hij had Degrelle naar Rome vergezeld, en ging de biljetten te Rome afhalen - lijkt dit enorm cijfer bepaald overdreven. In november '37 noteerde Ciano inderdaad, dat hij ertoe besloten had Rex opnieuw ‘zijn subsidie’ uit te keren, nl. 250.000 lire per maand. Indien Rex van augustus '36 tot mei '37 hetzelfde maandelijks bedrag toegestoken kreeg, dan beliep deze som, rekening gehouden met de devaluatie van de lire in oktober '36, ca. 4.338.000 BF van toen en grosso modo 47 miljoen F van vandaag-op zichzelf nog een reusachtig bedrag, dat van november '37 af blijkbaar opnieuw werd aangevuld. Voegt men daarbij nog het krediet van 250.000 RM (2.975.000 fr. van toen en ca. 32 miljoen F van vandaag), dat Rex door bemiddeling van de industrieel Gustave Wyns in september '36 vanwege het Promi ter beschikking werd gesteld, dan wordt het duidelijk, dat Rex vóór de oorlog in veel grotere mate dan het V.N.V. door geld uit het buitenland werd rechtgehouden.
De grote belangstelling, die de leiders van het Derde Rijk in '36 voor Degrelle aan de dag legden, blijkt niet enkel uit de gulheid van het Promi. Op aanraden van Ciano, Degrelles Italiaanse geldschieter, wendde de Rex-leider, nog dronken van zijn recente verkiezingsoverwinning, zich de 6de september '36 tot het Duits gezantschap te Brussel: hij wilde Propagandaminister Goebbels en zo mogelijk de Führer zelf ontmoeten. Nauwelijks drie weken later was het zover: de 26ste september '36 dronk Degrelle thee met Hitler. Bij die gelegenheid kreeg G. Wyns vanwege het Promi het reeds vermelde krediet van 250.000 RM toegewezen. Tot de ontvangst van Degrelle hadden de N.S.D.A.P.-gouwleider voor Aken-Keulen Josef Grohé (die in juli '44 tot hoofd van het Duits burgerlijke bezettingsbestuur in België zal aangesteld worden) en officieuze diplomaten van de ‘Dienststelle Ribbentrop’ (onder wie Otto Abetz) hun steentje bijgedragen. Niet enkel Degrelle, maar ook de leider van de Rexistische parlementsfraktie Pierre Daye, werd kort vóór Degrelle door Hitler en diens toekomstige minister voor Buitenlandse Zaken von Ribbentrop ontvangen. Geen enkele Vlaams-nationalistische leider is ooit - noch vóór, noch tijdens de oorlog - erin geslaagd Hitler te ontmoeten, maar daarvoor draaide Degrelle als het ware zijn hand nog niet om.
Hoewel Degrelles ontmoetingen met Hitler en Goebbels (die hij ook nog de 9de oktober '36 te Keulen zag) in het grootste geheim plaatsvonden, lekte toch één en ander erover uit. Ook de financiële steun aan Degrelle uit Italië en Duitsland was eind '36 in Belgische regeringskringen geen geheim meer. Voor de Duitse diplomatieke vertegenwoordiging te Brussel was het nu oppassen geblazen: ten slotte, zo schreef de Duitse gezant aan zijn chefs te Berlijn, was Van Zeeland en niet Degrelle eerste-minister van België. Blijkbaar werd ook Berlijn voorzichtiger: eind '36 was een eerste voorschot van 100.000 RM op de door het Promi beloofde som van 250.000 RM in papier omgezet (Rex had hiervoor nl. 140 ton papier gekregen, dat voor pers- en propagandadoeleinden werd aangewend), maar ondanks het aandringen van G. Wyns bleef de bron droog. Aangenomen mag worden, dat de Duitse leiders niet geneigd waren de beter wordende DuitsBelgische betrekkingen door steun aan een Belgisch oppositieleider opnieuw te vertroebelen. Daarbij komt nog, dat het Duits gezantschap te Brussel en wellicht ook het Duits ministerie voor Buitenlandse Zaken - die beide niet bepaald door de fanatiekste nazi's waren bezet - de bemoeiingen van amateur-diplomaten als Otto Abetz ten gunste van Degrelle niet erg op prijs stelden. Degrelle des te meer. Hij zal dan ook niet aarzelen Abetz tijdens de bezetting, als kersvers Duits ambassadeur te Parijs, vóór zijn kollaboratiewagen te spannen.
Ofschoon Degrelles vrijwel onbegrensde ambitie reeds in '36 voldoende bekend was, mocht hij toen niet enkel in Duitsland en Italië op grote belangstelling rekenen. Ook in gevestigde Belgische kringen vond hij sympathie. Zo betaalde bankier en industrieel baron de Launoit tijdens de zomer van '36 in één klap 120.000 abonnementen op het dagblad Le Pays Réel, dat gedurende één maand gratis in de provincie Luik werd uitgedeeld. Zo besloot Degrelle in februari 1937, in overleg met de gewezen minister Sap en de toekomstige minister Charles d'Aspremont-Lynden, te Brussel een tussentijdse verkiezing
| |
| |
uit te lokken. Dat hij hiervoor een medestander tot ontslag als volksvertegenwoordiger moest dwingen was hem geen zorg. Degrelle wilde hiervan een soort volksraadpleging maken, die hem aan de macht zou brengen. Hij vergiste zich deerlijk. Met uitzondering van het V.N.V. schoven alle partijen, ook de kommunisten, een tegenkandidaat van formaat naar voren: niemand minder dan de katholieke extra-parlementaire eerste-minister Paul Van Zeeland, die een verpletterende overwinning behaalde, wat Degrelle niet belette zijn 69.242 stemmen (tegenover 275.840 voor Van Zeeland) ‘op zijn Degrelliaans’ nog als een overwinning voor te stellen. Hierbij dient opgemerkt, dat de kardinaal aanzienlijk tot Degrelles nederlaag had bijgedragen, doordat hij op de valreep had afgekondigd, dat de katholieken enkel voor Van Zeeland mochten stemmen. Deze verkiezingsuitslag maakte duidelijk, dat de Belgen in het duel Degrelle-Van Zeeland, dat als een match tussen fascisme (Degrelle) en demokratie (Van Zeeland) werd voorgesteld, zich duidelijk tegen Degrelle hadden uitgesproken.
Veel van de aanhang, die Degrelle in '36 in Franstalige en vaak anti-Vlaamse kringen (o.m. bij oudstrijders) had gevonden, was tegen het einde van dit jaar '36 verloren gegaan. De 6de oktober '36 was tussen Rex en het V.N.V. een geheim akkoord ondertekend - zó geheim, dat het bestaan ervan twee dagen later in Le Soir werd bekend gemaakt. Een gedeelte van Degrelles Franstalige aanhangers vereenzelfvigde het V.N.V. met de ‘landverrader’ Borms, en een koalitie met ‘landverraders’ sluiten was water met vuur willen verzoenen. Zowel Staf De Clercq als Degrelle, maar vooral de Rex-leider, hadden de grootste moeite om het akkoord door hun aanhangers te doen aanvaarden. Degrelle verloochende het in feite reeds zeer vlug, noemde Borms ‘un cadavre qu'on déterre’ en haalde zich zo ook nog heel wat Vlaamse woede op de hals. Degrelle werd aldus voor velen een onbetrouwbare partner.
Ook voor de Duitsers. Hij die in 1936 door Goebbels, von Ribbentrop en Hitler zélf werd ontvangen, mocht zich van 1937 af steeds minder in Duitse belangstelling verheugen. Zulks was ook hieraan te wijten, dat Degrelle door zijn eigenzinnig optreden steeds meer aanhangers verloor, en bijgevolg voor de Duitsers niet meer interessant was. De wetgevende verkiezingen van 1939 waren katastrofaal voor Rex; de beweging behaalde nog slechts 4 volksvertegenwoordigers (onder wie Degrelle zelf) en 1 senator. Degrelle spande zich nu in om van zijn Duitsgezinde reputatie verlost te geraken, ofschoon Rex de ‘aansluiting’ van Oostenrijk en de Duitse inval in Tsjechoslowakije door Duitsland toejuichte. Niet enkel Degrelles wispelturigheid, zijn eeuwige bluf en grootspraak, maar ook het feit dat de traditionele partijen de ekonomische krisis toch enigszins hadden weten in te dijken, deed hem veel van zijn populariteit verliezen. Nu had Degrelle juist op een verscherping van de ekonomische krisis in '36 gerekend. Tijdens een gesprek met een Duitse korrespondent van enkele Belgische kranten, dr. Duesberg, verklaarde Degrelle kort vóór de wetgevende verkiezingen van mei '36, dat hij van de krisis een toenemende radikalisering van de massa verwachtte, waarbij hij hoopte dat alle tegenstanders van het kommunisme in zijn vaarwater zouden terechtkomen. Enkel een verbetering van de ekonomische toestand kon volgens hem het bestaande partijensysteem in stand houden - iets waarin hij zich dan eens niét vergiste.
In 1940 was Degrelle voor de Duitsers nog niet helemaal uitgerangeerd. In januari 1940 verzocht hij de Duitse ambassadeur te Brussel om financiële steun voor een nieuw neutralistisch dagblad, Le Journal de Bruxelles. De ambassadeur ging slechts gedeeltelijk op Degrelles wens in. Hij wilde wel de betaling van 10.000 abonnementen gedurende 3 maanden, maar niet een gans jaar lang aan Berlijn voorstellen. Om een onbekende reden werd het plan nooit uitgevoerd. Nog in maart 1940 was dezelfde ambassadeur bereid Berlijn de subsidiëring van Le Pays Réel met advertenties ter waarde van 1.000 RM (11.900 F) voor te stellen. Hierbij werd het Rex-dagblad slechts op dezelfde voet als de liberale Etoile belge, de katholieke Métropole, de onafhankelijke Indépendance Belge en het weekblad Cassandre behandeld. Dat de rexistische pers een financiële injektie kon gebruiken, blijkt hieruit, dat Schulze, de leider van de Auslandsorganisation van de N.S.D.A.P. in België, in oktober '39 vernomen had, dat Le Pays Réel financieel aan de grond zat, zelfs dermate dat de redakteurs geen regelmatig loon meer ontvingen. De AO-leiding meldde zulks ‘streng vertrouwelijk’ aan de persafdeling van het Duits mi- | |
| |
nisterie voor Buitenlandse Zaken, met de klaarblijkelijke maar niet uitgesproken suggestie, dat hier een mogelijkheid tot beïnvloeding lag. Ook tijdens de bezetting bleef het blad verlieslatend, en kon enkel met Duitse financiële steun worden rechtgehouden. Wat niet belette dat Degrelle zich de ongekroonde koning van België, meer nog: de geestelijke leider van Europa bleef wanen... |
|