| |
| |
| |
Het geluk keert weer
Dr. Danty was op weg naar huis. Nog altijd was de toestand tusschen Rosy en hem de oude. Nog altijd bejegenden zij elkaar met de hoogst noodige égards, maar was er van geen van beiden een poging tot toenadering.
Thuisgekomen, liep hij, zooals dit de laatste dagen zijn gewoonte geworden was, door naar zijn studeervertrek en zette zich aan zijn schrijftafel om voor het diner, dat zij gezamenlijk zouden gebruiken, zich nog een oogenblik in zijn werk te verdiepen. Hij kwam hiertoe echter vandaag niet, want nauwelijks was hij gezeten in zijn bureaustoel en had het materiaal, dat hij aan een studie onderwierp, voor zich gespreid of er werd zacht aan de deur geklopt en op zijn uitnoodiging kwam Rosy binnen.
‘Stoor ik?’ vroeg zij, ‘ik zou je graag voor het diner nog even willen spreken.’
Andy begroette haar en liet haar plaats nemen. Nu zij hier zoo voor hem stond en hem bedeesd, ja schuw bijna, om een oogenblik verzocht had, had hij innerlijk met haar te doen, zooals hij haar de laatste tijd aan haar lot had overgelaten. Haar houding van thans deed hem vreezen, dat zij hem iets ernstigs mee te deelen zou hebben. Hij zou dus aan haar verzoek tegemoetkomen; misschien viel de ernst van haar boodschap nogal mee en konden zij over hun verhouding tot spreken komen.
| |
| |
‘Neen, in 't minst stoor je niet. Vertel maar, wat je op het hart hebt,’ zei hij met een poging onverschilligheid te veinzen.
‘Ach, Andy, ik heb de laatste dagen veel nagedacht over de verwijdering, die tusschen ons ontstaan is en - eh - ik zie in, dat ik erg naar voor je ben geweest.’
Andy fleurde ervan op, nu hij hoorde, dat zij alleen het doel scheen te hebben, hierover te spreken. Hij achtte het echter beter, niet dadelijk zijn blijdschap bloot te geven en bleef dus uiterlijk onbewogen.
‘En nu wilde ik niet langer wachten met je te zeggen, dat ik er erg, erg veel spijt van heb en dat zooiets nooit meer voorkomen zal, als je mij vergeven kunt,’ hernam ze.
Zij was onder het spreken opgestaan en was op zijn bureau toegeloopen en Andy kon werkelijk zien, dat het haar ernst was met hetgeen zij zei. Hij besloot dan ook, zijn reserve te laten varen. Nu eerst besefte hij, hoezeer ook hij geleden had onder de verkoeling, die tusschen hen geweest was. Hoe goed deed het hem, dit kindvrouwtje weer geheel de zijne te weten, nu zij voor hem stond, angstig afwachtend, hoe hij op haar woorden zou reageeren. Hij kwam achter zijn bureau vandaan, nam haar in zijn armen.
‘Natuurlijk vergeef ik je, kindje; ik ben blij, erg blij, dat je te rechter tijd je dwaling inziet.’
Rosy had zich als een klein poesje in zijn armen genesteld. Dicht bij zijn oor zei ze zacht:
‘Weet je, Andy, ik heb ingezien dat ik je onrecht heb aangedaan. Je hebt gelijk gehad, wanneer je zei, dat mijn vrienden te oppervlakkig, hol waren. Ik ben er trotsch op, jou te hebben, die zich een plaats in de maatschappij heeft veroverd, die door duizenden zoo
| |
| |
hoog geacht wordt. Ik zal je nooit meer verdriet aandoen, nooit meer!’
Andy was den koning te rijk door deze bezinning, die Rosy in de laatste dagen ondergaan had. Hoe heerlijk zou hun beider leven nu weer kunnen worden! De donkere wolken, die zijn dagen overschaduwd hadden, zoo zelfs dat zijn werk er niet zelden onder te lijden had gehad, scheurden uiteen. Heerlijke, gelukkige tijden zouden voor hen aanbreken.
‘En weet je, waaraan ik ook gedacht heb? Dat je gelijk had, toen je zei dat ieder mensch een taak moet hebben, om zich aan te wijden, een roeping, een ideaal.’
‘En ben je het ook al met jezelf eens geworden, wat dat in jouw geval zal kunnen zijn?’ waagde Andy.
‘Ja - en jij zult het vast wel kunnen raden, want ik heb gekozen, wat jij het allerliefste zoudt hebben.’
Andy wist geen woorden, die zijn geluksgevoelens kenbaar zouden kunnen maken. Hij wist alleen, dat hij Rosy nu voor het eerst sinds hun huwelijk als zijn vrouw mocht beschouwen, gemeten naar de maatstaf, die hij daarvoor aanlegde. Hij nam haar hoofd in zijn handen en kuste haar, zoo zijn antwoord gevend dat duidelijker was dan ooit onder woorden te brengen zou zijn geweest.
Tim had een drukke dag achter zich, toen hij 's avonds op het afgesproken uur bij ‘Queen's Hospital’ voorreed, om Till af te halen. Hij begaf zich naar haar kantoor, waar zij reeds gekleed in een keurige donkere japon zijn komst afwachtte.
Terwijl de meeste vrouwen het verpleegstersuniform zeer flatteert, zelfs zoo dat het een teleurstelling beteekent haar in burgerkleeding te zien, was dit bij Till geenszins. In haar kleeding van de inrichting was zij
| |
| |
reeds een knappe verschijning, maar nu Tim haar wederom in civiel aantrof. viel het hem opnieuw op hoe haar rijzige gestalte in harmonie was met de stijlvolle gekleede japon. Neen, een man dien het vergund was zich in haar gezelschap te mogen bewegen, moest zich wel zeer gelukkig prijzen, overdacht Tim, terwijl hij haar begroette.
‘Ben ik niet prachtig op tijd?’ vroeg hij.
‘Ja, maar ik ook! Laten we nu maar snel weggaan, want anders komt er natuurlijk nog een of ander spoedgeval binnen, waar ik bij geroepen word. En dan zou ons heele avondje in de war loopen.’
Ze kwamen overeen, wederom als de eerste maal dat Tim met haar afgesproken had, in ‘Central’ te gaan dineeren. Onder het eten en dansen konden zij dan plannen voor het verdere gedeelte van de avond maken.
Toen ze de dinerzaal binnentraden, was deze reeds tamelijk bezet en het kostte hun moeite, een tafeltje te veroveren. Maar met behulp van den toegeschoten gérant slaagden ze er tenslotte in, een plaatsje te vinden, niet te dicht bij het orkest maar toch zoo, dat zij de geheele zaal zouden kunnen overzien. Reeds dansten zij samen temidden van de vele paren, die de dansvloer bevolkten, hun eerste wals.
Tim merkte met voldoening op, hoezeer haar verschijning opzien baarde onder het vroolijk gezelschap. Welk een charme, hoeveel schoonheid straalde zij uit. Toch meende hij, toen zij aan hun tafeltje zaten, op te merken dat zij niet was als anders. Zij was minder vroolijk, scheen op sommige momenten immuun voor zijn kwinkslagen. Hij vroeg haar naar de reden van haar depressie, maar zij fleurde meteen weer op en zei, dat er geen sprake van was dat zij uit haar doen zou zijn, zij was blij, de avond met hem door te brengen en was hoog- | |
| |
stens misschien een beetje moe van de zware dagtaak, die achter haar lag.
Natuurlijk, constateerde Tim bij zichzelf, daaraan had hij niet gedacht. De meeste bezoekers van dit établissement zouden niet veel last hebben van moeheid, waren van gansch ander slag dan zij en hij. Zij had haar werkzaamheden, die - hij had zich voor kort toch zelf ervan kunnen overtuigen - haar geheele persoonlijkheid opeischten en zeker aanleiding konden zijn, dat zij 's avonds wel eens minder frisch was dan de aanwezigen hier, die de geheele dag weinig anders te doen hadden gehad dan zich op hun avondlijk uitstapje voor te bereiden.
Hij nam zich voor, haar wat rust te gunnen. Zij zouden dan maar niet te veel dansen, maar zich vergenoegen met hier rustig te blijven zitten, te genieten van de muziek, die in welluidende klanken de dansende paren begeleidde en van de heerlijke gerechten, die voor en na door de bedrijvig af en aan loopende bediening aangebracht werden.
‘Hoe staat het met je werkzaamheden?’ vroeg ze, ‘heb je al resultaten bereikt?’
‘Ja, ik mag niet ontevreden zijn. Voor de omvang van de zaak ben ik al vrij ver gevorderd. Ik ben de daders van de misdaad al op het spoor en het zal niet lang meer duren, of de vogels zitten in de knip.’
‘Zei je gisteren niet, dat ik je nog eenige inlichtingen zou kunnen geven, of was dat meer een uitvluchtje, om je voor mijn opmerkingen te redden omtrent de afvalligheid aan je principes, die je aan het bedrijven was?’
‘Nee, ik meende het echt,’ zei hij lachend, ‘maar laten we het daar nu niet over hebben. De heele avond ligt nog voor ons en wij kunnen die afdeeling beter tot straks laten rusten. Vertel mij liever eens, of je han- | |
| |
den geheel hersteld zijn van het ongelukje, dat je ermee hebt gehad.’
‘Gelukkig wel, de wondjes zijn wel niet heelemaal genezen, maar het vordert aardig en ik kon vandaag mijn werk weer op de gewone wijze doen.’
Zij stapten weer van het onderwerp af, keuvelden gezellig over allerlei, terwijl zij de exclusieve gerechten alle eer aandeden. Toch bemerkte Tim, scherp opmerker die hij nu eenmaal was, dat zijn gissing van straks toch niet geheel ten onrechte was geweest.
‘Je moet me nu toch vertellen, wat er aan scheelt,’ zei hij, ‘je kunt het niet ontkennen, dat er wat is, want ik merk voortdurend, dat je gedachten af schijnen te dwalen en je ergens over zit te prakkizeeren.’
‘Ach - het is niets, niets bijzonders althans,’ gaf zij ten antwoord, ‘maar als je erop staat, wil ik het je wel zeggen. Ik zit er eigenlijk over te denken, dat het jammer is, dat wij spoedig onze vriendschap op grooter afstand zullen moeten voortzetten.’
Hij keek er vreemd van op.
‘Hoe bedoel je dat? Ga je Londen verlaten? En ga je uit “Queen's Hospital” vandaan?’
‘Ja, inderdaad, ik heb het plan, mijn betrekking de volgende maand op te zeggen en van hier te vertrekken. Het is trouwens niet iets, dat vandaag of gisteren bij mij is opgekomen. Ik heb altijd gewerkt met het doel, eens de plannen die ik thans ga verwezenlijken, uit te voeren.’
‘Dat zal ik erg jammer vinden en ik ben bijna geneigd, in nog erger mate dan jij zooeven bedrukt te gaan zitten kijken. Maar wat zijn je plannen, of mag ik ze niet weten?’
‘Zeker wel, alhoewel jij de eenige bent die ik er deelgenoot van maak, ten eerste omdat ik hier in het geheel
| |
| |
geen bekenden heb, waarmee ik erover spreken kan en ook, omdat ik het altijd beter vind, niet zoo met plannen die je koestert, te koop te loopen. Want dan komt er in de regel niet al te veel van terecht. Maar bij jou maak ik een uitzondering hiervoor, want ik heb je in die weinige weken als een goed vriend leeren kennen, die mij wellicht met raadgevingen ten dienste kan staan.’
‘Niets liever dan dat,’ merkte Tim op, gespannen haar uitleg afwachtend.
‘Je moet dan weten,’ begon Till, nadat ze een oogenblik gewacht had tot van een buitengewoon meesleepende tango de laatste tonen waren verklonken, ‘dat ik mijn aanstelling in “Queen's Hospital” reeds met een bedoeling aanvaard had. In het ziekenhuis kon ik niet alleen op een behoorlijke wijze in mijn bestaan voorzien, maar had ook niet de gelegenheid, veel uit te gaan en kon op die manier wat geld overleggen en voldoende tijd besteden aan het voleindigen van de studie, waaraan ik bezig was. Ik heb namelijk vroeger in Parijs gewerkt in een schoonheidssalon en vond dit werk zoo interessant en zag er zooveel toekomst in, dat ik schoonheidsspecialiste wilde worden. Nu is het niet zoo moeilijk, zich een beetje van die kunst eigen te maken om dan op eigen risico een beetje te gaan beunhazen, maar dat was mijn bedoeling niet. Het was bij mij wel degelijk een roeping, ik voelde dat ik veel zou kunnen bereiken op dit gebied, maar was mij tevens bewust dat ik dan dit ambacht volledig onder de knie moest hebben. Geld om te gaan studeeren zonder meer had ik niet, temeer daar voor zoo'n studie eenige jaren vereischt zijn. Ik was toen reeds verpleegster en deed dus moeite, een aanstelling als zoodanig te krijgen, wat mij in “Queen's Hospital” gelukte. En terwijl ik daar steeds promotie maakte en tenslotte op de hooge post, die ik er nu be- | |
| |
kleed, belandde, studeerde ik naarstig. En thans kan ik zeggen, dat ik mijn vak volledig beheersch.’
‘Ik moet zeggen, dat ik het kranig en treurig tegelijk vind,’ zei Tim, ‘treurig omdat ik je aangename gezelschap zeer zal missen, maar kranig omdat jij blijk geeft een vrouw met doorzettingsvermogen te zijn. Ieder ander zou mijns inziens reeds zeer tevreden zijn met de positie, die jij hebt, maar jij streeft naar hooger idealen. Ik moet je werkelijk mijn compliment maken. En ga je nu buiten Londen een schoonheidssalon openen?’
‘Ja, ik heb wat geld overgespaard en wil mij in Parijs, waar ik meer connecties bezit dan hier, gaan vestigen. En daarom ben ik, ofschoon blij dat mijn lang gekoesterde wenschen op het punt staan, in vervulling te komen, een beetje droefgeestig gestemd. Nietwaar, wij hadden juist zoo'n prettige vriendschap aangegaan en nu zal daaraan een einde komen?’
‘Ja, wij kunnen natuurlijk schriftelijk contact houden, wanneer je dat wenscht en in de vacanties elkaar eens bezoeken en wie weet, voert een of andere zaak mij nog wel eens naar Parijs, maar in ieder geval zal het wel een losser verband worden, dat wij blijven houden.’
Zij spraken nog een poosje over haar plannen. Tim gaf raadgevingen, hoe zij met de bescheiden middelen, die haar ten dienste stonden, de zaak het beste kon aanvatten. Het uur was reeds vergevorderd, toen zij een laatste dans inzetten. Het was tijd geworden, de verdere plannen voor de avond te maken.’
‘Als je er niets op tegen hebt,’ zei ze, ‘zou ik wel een eindje met je wagentje om willen rijden. Het is een prachtige avond en ik vind het leuker, samen deze avond door te brengen dan weer in het rumoer van een of andere gelegenheid onder te duiken......’
| |
| |
Zoo kwamen zij overeen. Voordat zij de gelegenheid verlieten, werd Tim's naam door de microfoon afgeroepen. Hij moest zich even aan de vestiaire vervoegen; er was een brief voor hem afgegeven. Zij stapten nu meteen op en Tim nam bij het in ontvangst nemen van hun jassen tegelijk de brief aan.
Het was een schrijven, dat blijkens de strook die er dwars over geplakt was, per vliegpost verzonden was en wegens de belangrijkheid door Edward naar ‘Central’ gebracht was. Tim opende de brief en nam van de inhoud met stijgende voldoening kennis, terwijl zij naar de parkeerplaats der auto's liepen.
Weinige minuten later reden zij met een kalm vaartje door het drukke Londensche verkeer, op weg naar een der buitenwijken. Tim zette koers in de richting van Greenwich. Het was dezelfde weg, welke hij voor eenige dagen bereden had, toen hij achtervolgd werd door de auto van de bende en voor hem zag hij reeds het punt, waar de vlakke weg van karakter veranderde, doordat zij aan beide zijden met boomen beplant was. Hier was ook het punt, waar de achtervolgende auto verongelukt was.
Toen zij ter plaatse aangekomen waren, stopte Tim plotseling. Till keek hem verbaasd aan. Wat ter wereld gaf hem aanleiding, hier zoo plotseling en zonder een woord ter verduidelijking stil te houden?
‘Wat ga je doen?’ vroeg ze maar Tim gaf haar geen antwoord, alvorens hij de auto op de voorgeschreven wijze aan de kant van de weg geparkeerd had.
‘Ik zei je toch immers, dat ik eenige aanwijzingen van je zou willen hebben, toen wij voor deze avond afspraken?’ zei hij nu.
‘Maar daarvoor behoef je toch niet plotseling en zoo zonder aanleiding te stoppen?’ meende zij.
| |
| |
‘Jawel, ik vind dit de meest geschikte plaats om even rustig te praten,’ zei hij. Het volgende oogenblik had hij zich in de nauwe cabine voorover gebogen en deed een uitval naar Till's taschje, dat zij in de hand genomen had en waaruit zij iets te voorschijn wilde halen.
‘Laat je revolver maar in dat taschje zitten en geef het maar onder mijn berusting,’ zei hij, het aan de buitenzijde van het kussen naast zich neerleggend.
‘Wat beteekent dit alles?’ vroeg Till, angstig om zich heen ziend.
‘Ach, dat weet je even goed als ik,’ lachte Tim schamper en, toen zij aanstalten maakte, het portier te openen, voegde hij er kalm aan toe:
‘Doe geen moeite, miss Stevenson alias mademoiselle Renée Chapron, want het portier zit stevig gesloten.’
‘Ik begrijp niet, wat je bedoelt. Je lijkt wel gek...... Toe, laat mij uit deze auto, ik roep om hulp!’ zei Till heftig.
‘Ik zou maar niet vroeger politie in onze omgeving halen dan ik het noodig oordeel,’ antwoordde Tim.
‘Wat wil je toch van me?’
‘Wat ik van jou wil? Een ding maar dat je niet langer de rol speelt, die je gespeeld hebt en die ik volledig ken. Het moet je voldoende gezegd hebben, dat ik je zoonet bij je ware naam noemde, Renée Chapron,’ zei hij kalm. ‘Ik weet, dat jij het bent die de moorden op onschuldige slachtoffers bevolen hebt, dat jij de oplichtingen van de “Universal Insurance Society” op touw gezet hebt, dat je niet een schoonheids-instituut in Parijs wilt beginnen, maar met je vriend André Cernod, die over eenige weken het tuchthuis, waar hij tien jaar verbleef, zal verlaten, je leventje wilde gaan voortzetten. Ik weet alles, ook dat je vanavond het tijdstip gekomen achtte, mij uit de weg te ruimen, omdat ik tè
| |
| |
veel wist. Maar ik behoor niet tot de slampampers, die je met je streken verleiden kunt tot domheden, ik houd onder alle omstandigheden en ondanks alle listen, die je verzint, mijn verstand bij elkaar. Wat heb je te antwoorden, Renée Chapron?’
Till was lijkbleek geworden, keek hem met angstige, niet-begrijpende oogen aan. Plots greep ze in de zak van haar mantel, die ze over haar schouders gelegd had en bracht, voor Tim het kon verhinderen, een pastille aan haar mond, die daarin waarschijnlijk voor noodgevallen als dit in zat.
Tim greep haar naar de keel, om te pogen, haar de mond nog open te breken en de pil te verwijderen. Te laat, reeds had zij deze doorgeslikt.
Een oogenblik zaten ze beiden, naar adem hijgend door de worsteling, toen gleed Till, reeds door het snelwerkend vergif aangegrepen, van de bank.
Haar oogen puilden uit, schuim kwam op haar lippen en het verwrongen gelaat duidde op zoo onmenschelijk lijden, dat Tim ervan ander de indruk kwam.
Hoe wreed ook de duivelsche lagen, die zij haar slachtoffers bereid had, geweest waren, Tim kon er niet aan ontkomen te denken aan deze vrouw, zooals zij eens was geweest voor hem - een schoone, alom bewonderde figuur, die in de maatschappij een zelfstandige positie verworven had en die volop van het leven had kunnen genieten, wanneer zij niet door noodlottige banden met de misdaad verknocht zou zijn geweest.
Eenige minuten worstelde Till nog met de dood, toen kwam er nog eens een hoogtepunt van wilskracht, waarin zij opnieuw naar het portier greep, als om te ontvluchten - toen zonk zij ineen en was niet meer.
Tim reed met haar terug naar de stad, waar hij het lichaam in het ‘St. George Hospital’ afleverde. Het
| |
| |
stuitte hem tegen de borst, haar naar ‘Queen's Hospital te vervoeren; hij zou daar uitvoerig uitleg moeten geven en daar stond zijn hoofd nu werkelijk niet naar.
|
|