| |
| |
| |
Dr. Danty voor een raadsel gesteld
Tim Taccle verzocht tot dr. Danty toegelaten te worden, hetgeen hem direct toegestaan werd. Deze verwachtte hem in zijn bureau en trad verheugd op hem toe, toen hij zag, dat Tim de administratie van het ziekenhuis reeds weer terug kwam brengen.
‘Ja, dokter, U raadt het goed. Hier is de heele zaak al weer terug en ik moet U wel mijn dank brengen voor het zeer groote vertrouwen, dat U mij hebt geschonken. Ik heb er trouwens veel profijt van getrokken.’
‘Zoo, mr. Taccle, dat doet me pleizier. Ik heb angstige oogenblikken beleefd, sinds ik mij gisteren heb laten overhalen tot zulke gewaagde medewerking aan Uw plannen. Maar ik ben blij, dat U het beoogde doel hebt bereikt en ik de zaak weer op de oude, vertrouwde plaats kan dep[o]neeren.’
‘Dr. Danty,’ hernam Tim nu, ‘ik zou U toch nog wel graag even willen spreken.’
‘Gaarne, als U een oogenblik geduld hebt, dan breng ik de bullen even bij den administrateur, die mij al eenige malen zijn nood geklaagd heeft, dat zijn werk geen voortgang vinden kan. Ik heb hem namelijk niet verteld, wat er met zijn oogappel aan de hand was.’
‘Neen, dat [i]s ook het beste. Ga gerust Uw gang. Als het goed is wacht ik dan even hier op U.’
Dr. Danty verwijderde zich en Tim verdiepte zich weer in gedachten. Hier in het gebouw moest absoluut
| |
| |
nog een schakel van de bende zetelen. Zoo goed als alle slachtoffers verzekerd waren bij de ‘Universal’, waren allen gerecruteerd uit ontslagenen uit ‘Queen's Hospital’. Voor wat de ‘Universal Insurance Society’ betreft was het raadsel hiervan reeds opgelost door de brieven, die hij net met betrekking tot dr. Palmers gevonden had. Maar hier, in ‘Queen's Hospital’, stond hij nog voor een raadsel. Het leek hem het beste, met dr. Danty vrijuit hierover te spreken. Wilde hij toestemming verkrijgen, een onderzoek hier te mogen instellen, dan moest hij toch diens medewerking geheel hebben en zonder die toestemming zou zijn werk zeer bemoeilijkt, zoo niet onmogelijk worden.
Dr. Danty keerde weer in het kantoor terug.
‘De oude was blij, dat hij alles weer in zijn bezit had,’ merkte hij lachend op. ‘U moet weten, dat ik nooit mijn neus in de administratie steek. Onze administrateur, mr. Langstone, is hier reeds vijftien jaar en heeft het systeem geheel opgebouwd. En U weet, men moet als outsider niet met lastige inmenging bij dergelijke menschen aankomen. Tenslotte heeft hij gelijk, als hij denkt dat ik misschien een goed dokter, maar dan toch nog lang geen administratief genie ben. Hij keek dan ook raar op, dat ik gisteren de geheele administratie opvorderde en is vanmorgen al eenige malen angstig komen informeeren, hoe het ermee stond.’
‘Ik kan mij voorstellen, dat menschen het product van eigen vinding, werken en ploeteren, niet gaarne aan een leek uit handen geven,’ zei Tim, ‘maar het is gelukkig al weer achter de rug. Zou ik nu even terzake mogen komen?’
En toen dr. Danty bevestigend knikte, vervolgde Tim meteen:
‘U moet dan weten, dat in mijn handen het uitvor- | |
| |
schen van de “Universal”-zaak gelegd is. Daarvoor was het ook, dat ik de administratie noodig had. Tusschen twee haakjes: ik kan U nu zooveel van dat ravenzwarte haar van den moordenaar, althans van een der moordenaars, dat dr. Palmers in zijn hand geklemd hield, leveren als U maar wenscht. Tenminste, zoolang de voorraad strekt. Ik heb vandaag den dader kunnen opsporen en was helaas gedwongen, hem uit eigen lijfsbehoud neer te leggen.’
‘Wat een ambacht, hoe hebt U er pleizier in!’ viel dr. Danty hem in de rede. ‘Altijd klaar staan, altijd in gevaar verkeeren, nee - ik begrijp er niets van, hoe menschen zich daartoe aangetrokken kunnen voelen. Maar gaat U verder, neemt U mij niet kwalijk dat ik U onderbrak; het was slechts een uitroep van afkeurende bewondering, waarvan ik meer last heb.’
‘Ik neem het U zeker niet kwalijk, dokter, maar ik zou mij bijvoorbeeld niet kunnen voorstellen, hoe iemand - en 't is heusch niet als kleinzielige wraak bedoeld - dokter kan worden en de heele godsganschelijke dag lichamen van zieke menschen voor zijn neus kan verdragen. Ik zou niet buiten mijn beroep kunnen leven, ik moet vrij kunnen zijn, mij kunnen bewegen, ik heb ruimte noodig, avontuur - en ja, dat gaat vaak nu eenmaal niet zonder gevaar. Maar laten wij niet afdwalen. Ik ben tot de volgende ontdekking gekomen: van de drie-en-zestig slachtoffers, die de “Universal”-bende, om deze maar eens zoo aan te duiden, gemaakt heeft, is er geen die niet alvorens met de heeren in aanraking te komen, in deze inrichting verpleegd is.’
Dr. Danty keek er vreemd van op.
‘In het kort gezegd,’ vervolgde Taccle zijn relaas, ‘ging de bende zoo te werk. Iemand die zwaar ziek geweest was en de hooge kosten hiervan niet al te best
| |
| |
kon lijden, kreeg bezoek van iemand, die voorwendde hem te willen helpen in zijn moeilijkheden. Als dekking voor een klein bedrag, dat hij ter beschikking stelde verlangde hij dat een levensverzekering zou worden afgesloten, waarvan de uitbetaling aan den gever zou geschieden. De premies zouden ook door dezen betaald worden, de bedragen daarvan waren, in het verzekerde bedrag verrekend, zoo heette het. Begrijpelijkerwijs liepen de meeste menschen in de val, die voor hen was opgesteld. Want niet lang nadat zij verzekerd waren, kwam er een zoogenaamde contrôleerende arts op bezoek, die op een of andere wijze erin slaagde, hun een inspuiting te geven met als gevolg, dat zij na korte tijd stierven. Om de wrakken, die de menschen veelal waren, in de verzekering binnengeloodst te krijgen, had men beslag weten te leggen op een zonde, die dr. Palmers begaan had en deze door bedreiging geprest, ieder wien de bende maar wenschte, goed te keuren voor de verzekering. Zoo is de geschiedenis en ik ben reeds een heel eind met de oplossing van deze puzzle, zooals U hoort, maar U begrijpt, dat ik ook gedacht heb aan een medewerker, die in deze instelling moet zetelen en die zich uit hoofde van het vertrouwen, dat hij hier geniet, meester weet te maken van de gegevens omtrent ontslagen patiënten. Daarom wilde ik U spreken.’
Dr. Danty had het relaas van Tim met stijgende verbazing aangehoord.
‘Ik moet U zeggen, dat ik vreemd van Uw mededeelingen opkijk,’ zei hij, ‘maar inderdaad, wanneer men rekening houdt met de feiten, dan moet Uw hypothese wel juist zijn. Maar waarachtig, ik zou met de beste wil niet weten, in welke richting U zou moeten zoeken. De staf van het personeel, waarmee ik zonder uitzondering reeds jaren samenwerk, is werkelijk boven
| |
| |
alle twijfel verheven. Bovendien komt maar een zeer klein aantal personen op eenigerlei wijze met deze gegevens in aanraking en mr. Langstone bewaakt zijn kleinood, zooals ik U net al zei, als een leeuwin haar welpen. 't Is zonderling.’
‘Als ik de zaak van haar logische kant bezie, zou ik in de eerste plaats aan den meest verantwoordelijken persoon moeten denken, dus aan dezen mr. Langstone,’ zei Tim.
‘Dat is al inconsequent,’ merkte dr. Danty lachend op, ‘want dan zoudt U bij mij moeten beginnen.’
‘Daar hebt U gelijk in, maar over U heb ik al gedacht, voordat ik met U kwam spreken. Het feit alleen, dat ik dit doe zegt reeds, dat ik deze mogelijkheid al heb laten varen. Maar dien mr. Langstone acht U absoluut buiten iedere verdenking? Bedenk wel, dat menschen vaak moeilijk te doorgronden zijn.’
‘Ja, dat zijn ze zeker,’ zei dr. Danty met peinzende glimlach. Hij bleef een oogenblik zoo in gedachten zitten, toen schrok hij op en vervolgde:
‘Maar dat zijn ook kwaliteiten, die ik mij niet mag vermeten, te bezitten. Weet U, wat wij afspreken zullen, mr. Taccle? Ik geef U de volle vrijheid, hier in het ziekenhuis rond te neuzen, zooveel U maar wilt.’
‘Afgesproken en wel bedankt. Maar dan wil ik nog een ding. met U overeenkomen. U spreekt over onze afspraak met niemand.’
Dr. Danty stemde toe.
‘En nu moet U mij excuseeren, want ik heb nog eenige werkzaamheden te verrichten,’ zei hij en Tim blies de aftocht.
Hij zou meteen even misbruik van zijn volmacht maken, door Till met een bezoek te vereeren. Hij klopte aan de deur van haar kantoortje.
| |
| |
‘Jij hier?’ vroeg ze verbaasd, toen hij na haar uitnoodiging lachend de kamer binnenstapte.
‘Ja, ik moest even bij dr. Danty zijn en ik wilde je niet voorbijloopen. Trouwens, mijn bezoek heeft een doel. Ik zou je willen uitnoodigen voor morgenavond.’
‘Dacht ik het niet? Natuurlijk heeft het een doel, wanneer hij hier komt. En kun je morgen wel zoo uitbreken? Moet je de principes, welke je in je boek neergelegd hebt en die erop neerkomen dat je een zaak eerst onvermoeid afwerkt, alvorens aan ontspanning te denken, verguizen?’
Tim kleurde als een schooljongen.
‘Ja - zie je, misschien kun je mij wel eenige inlichtingen geven, die ik noodig heb en kunnen wij zoo het nuttige aan het aangename verbinden. Zoo doe ik mijn standpunt toch niet teniet?’
‘Ja, je bent een handige praatjesmaker, maar ik vind het wel leuk, hoor! Laat eens zien - morgenavond? Goed, wat zullen we dan afspreken?’
‘Als je het goed vindt, zal ik je komen afhalen, dan gaan we samen dineeren en na afloop zullen we dan wel zien.’
‘Afgesproken.’
Tim nam afscheid en stapte in zijn auto, die hij voor het ziekenhuis geparkeerd had. Hij reed naar het huis van juffrouw Strenger. Tim kon zien, dat het een gebeurtenis voor de straat was, toen hij met zijn wagentje voor het huis van de Strengers stilhield. Overal kwamen hoofden voor de ramen, waarbij zich al spoedig meerdere voegden, de vrouwen die met hun boodschappentasch aan de arm huiswaarts keerden, hielden de pas in om het hunne van de ongewone verschijning te hebben en de kinderen legden beslag op de auto, zoodra Tim de deur van het kleine huisje was binnengestapt.
| |
| |
Juffrouw Strenger ontving hem met veel égards. Haar man was juist van een wandelingetje teruggekeerd en zat uit te blazen in een gemakkelijke stoel.
‘Hebt U nog iets vernomen van het aangekondigde doktersbezoek?’ vroeg Tim, nadat hij zich aan den ouden baas voorgesteld had en plaats had genomen.
Neen, dat hadden ze niet. Tim waarschuwde hen nogmaals, wanneer dit onverhoopt nog mocht gebeuren, vooral geen toegang te verleenen. Hij rekende er wel op, dat hij den zoogenaamden dokter onschadelijk had gemaakt, maar hij zou zich kunnen vergissen en wilde in geen geval het leven van den ouden man in de waagschaal stellen. Hij vond het jammer dat hij in het belang van de zaak voorloopig nog voor hen moest verzwijgen, aan welk gevaar de oude heer waarschijnlijk ontsnapt was.
Tim moest, of hij wilde of niet, een kopje koffie gebruiken en zat nog een poosje met de oudjes te keuvelen, die hem bij zijn vertrek aan de deur uitgeleide deden. Hij reed nu nogmaals naar de drie adressen, die hij gisteren bezocht had en waar de zoogenaamde dokter van de ‘Universal’ wèl zijn onheilvol bedrijf had kunnen verrichten. Allen herkenden in den man, waarvan hij hun de pasfoto toonde, den dokter die hun dierbare betrekking kort voordat de dood kwam, had bezocht en zich bij die gelegenheid als contrôleerend arts had uitgegeven. Op Tim's vraag, of zij wisten, of de ‘dokter’ ook inspuitingen had gegeven, konden zij geen antwoord geven. Wanneer de dokter iemand komt onderzoeken, is het gewoonte, den patiënt met den dokter alleen te laten, nietwaar? Maar gezegd hadden zij na afloop van het onderzoek niets van zoo'n inspuiting. Wel herinnerde men zich, dat de patiënt na het vertrek van den dokter slaperig en vermoeid geweest was.
| |
| |
Tim's vermoedens waren bevestigd; zijn conclusie omtrent de werkwijze der bende bleek juist te zijn. Er bleef hem nog slechts één taak over: den Meester in handen te krijgen.
|
|