| |
| |
| |
De documenten worden overhandigd
Er zijn momenten in het leven, waarop men alles zou willen geven, alles zou willen beloven en ook nakomen, wanneer slechts een bepaalde vurig verlangde wensch in vervulling zou gaan. In zoo'n toestand leefde op dit oogenblik Rosy Danty. Als men haar de verzekering had kunnen geven, dat Tim Taccle de oplossing van de chantagezaak tot een goed einde zou weten te brengen en dat haar man niets van de feiten te weten zou komen, zou zij er letterlijk alles voor over hebben gehad.
In zichzelf had zij zich reeds een levenswijze opgelegd, waaraan zij, zich strikt zou gaan houden, wanneer alles slechts achter de rug zou zijn en haar man onwetend zou blijven van het voorgevallene. Zij zou haar heele levenshouding wijzigen, een nieuw tijdvak zou aangebroken zijn.
Dit moest de laatste onbezonnen daad van haar jeugd geweest zijn, wat niet zeggen wilde, dat haar jeugd thans achter de rug was. Neen, zij was nog jeugdig, maar de ernst des levens, die haar tot nu toe onberoerd had gelaten, werd vaardig over haar.
Hoezeer had Andy in zijn recht gestaan, wanneer hij haar erop wees, hoe leeg het leven van haar vrienden was, hoe weinig idealen zij kenden, hoe zij zich alleen bezig wisten te houden met flauwe praatjes en hun leven tot niets nuttigs wisten op te werken. ‘Ridders van de daadloosheid’, noemde hij ze schamper en Rosy had
| |
| |
altijd gemeend, dat Andy dit uit jalouzie zei, omdat hij zelf niet in de gelegenheid was, aan dit leven der ‘jeunesse dorée’ deel te nemen.
Maar nu begreep zij. Hoe slap was de houding van William niet tegenover haar geweest. Eerst had hij het er wel op aangestuurd, dat zij een flirtation met elkaar begonnen, maar nu de moeilijkheden daarvan aan de horizon kwamen opdagen, had hij spoedig gemaakt dat hij wegkwam. Hij kon haar niet wijsmaken, dat juist hij, die zich nooit iets aan de zaken gelegen had laten liggen, nu plotseling zoo noodzakelijk voor een zakenreis de stad moest verlaten. Neen, het was niets anders dan angst, die hem dreef. Voor de consequenties van zijn eigen daden dorst hij niet te staan.
Zij wist het nu: ieder moest in dit leven een taak hebben en degenen, die zich hieraan onttrokken, waren ondanks de flair, waarmee zij zich wisten te bewegen, nullen, leege zoutzakken, papkinderen. Zij was er zich van bewust, dat zij Andy tekort gedaan had, dat zij eigenlijk trotsch op hem moest zijn, op hem, die zich had weten op te werken tot de hooge post, waartoe hij geroepen was, dat zij een schuld ten opzichte van hem te delgen had.
Zoo was zij aan het peinzen, toen het overgaan van de telefoon-schel haar ruw stoorde. Als het nu maar niet een van de connecties was, die haar over een te houden avondje ging vervelen. Zij zou in staat zijn, de telefoon neer te smijten, haar hoofd stond helemaal niet naar die dingen, dacht ze, terwijl ze naar het apparaat ging en zich meldde.
‘Hallo, mrs. Danty?’ vroeg een stem.
Zij bevestigde.
‘U spreekt met mr. Debyer,’ vervolgde de stem, die zij nu eensklaps herkende als die van den man, die haar
| |
| |
bezocht had, ‘hebt U het gevraagde voor mij klaarliggen?’
‘Ja,’ antwoordde zij, ‘ik ben erin geslaagd.’
‘Prachtig,’ ging de man voort, ‘hebt U het ingepakt?’
‘Ja zeker,’ zei ze verbaasd over de wending, die hij aan het gesprek gaf.
‘Gaat U er dan nu direct mee naar Croydonstreet en loop dan zoo achteloos mogelijk langs de étalages. Let onderwijl op een kleine grijze auto, die door mij bestuurd zal worden. Zoodra ik U zie, zal ik vaart inhouden en langzaam naar het trottoir rijden. U komt dan naar mijn wagen toe en overhandigt het pak. Begrijpt U? Ik vind het namelijk beter, vanmiddag niet bij U te komen. Tot over een kwartier dan.’
Voor zij antwoord had kunnen geven, belde hij af. Het eerste, waaraan zij dacht, was of Tim Taccle hiermee rekening gehouden zou hebben. Hij zou misschien denken, dat het pakket vanmiddag eerst weggehaald zou worden en zijn werk daarop geheel inrichten en dan zou hij nog te laat komen. Zij moest probeeren, hem te waarschuwen. In koortsachtige haast zocht zij Tim's telefoonnummer op en vroeg het aan.
Tim Taccle was bezig, zijn analyse op te stellen over de feiten, welke totnogtoe door hem achterhaald waren. Het was zeker, dat de bende gewerkt had op de manier, welke hij gisteren reeds had gereconstrueerd. Op bepaalde wijze kreeg zij inlichtingen uit ‘Queen's Hospital’ over patiënten, die ontslagen waren maar niet veel hoop op algeheel herstel gaven. Zijn bezoek aan een drietal op zijn lijst voorkomende families had ontstellend materiaal opgeleverd. Zonder uitzondering waren zij
| |
| |
bezocht door den weldoenden heer Lewis en eveneens zonder mankeeren waren zij op zijn voorstellen ingegaan. Maar, wat een nog veel ernstiger aspect aan de zaak gaf, allen waren door hem voorbereid op het bezoek van een contrôleerend arts, die ook spoedig daarop verschenen was en, toevallige bestiering van het Lot, zij waren eenige dagen na dit bezoek op wonderbaarlijk vredige wijze aan de gevolgen van hun ziekte bezweken.
Tim had de familie der drie overledenen het portret van dr. Palmers getoond, dat hij voor deze gelegenheid speciaal bij Hopkins opgehaald had, naar zij hadden allen ontkend, dat dit de dokter was geweest, die hun dierbaren doode bezocht had. Wat betreft het onderzoek, dat door een dokter voor het accepteeren door de ‘Universal’ was geschied wisten zij geen uitkomst omtrent de persoon van dien dokter te geven, want in al de gevallen was de betrokkene daarvoor in het gebouw der ‘Universal’ opgeroepen en daar Onderzocht door den dokter, dien zij begrijpelijkerwijs niet kenden.
Maar wat betreft den dokter, die het contrôle-bezoek afgelegd had, kreeg Tim onveranderlijk ten antwoord, dat dit een kleine donkere man, een echt dokterstype, maar te oordeelen naar zijn gelaat en spreekwijze geen Engelschman was.
Er was dus weinig verbeeldingskracht noodig om te vermoeden, hoe de werkwijze van de bende was. Als de slachtoffers niet spoedig genoeg naar het oordeel van de bende aan hun natuurlijk einde kwamen, dan was zij zoo vriendelijk een handje te helpen, teneinde de premiebetaling, die Lewis op zijn welgevormde schouders geladen had, te doen ophouden en de verzekeringssom te innen.
De families, die Tim bezocht, hadden zonder uitzondering geen idee van de wijze, waarop hun familielid
| |
| |
aan zijn einde gekomen was en Tim oordeelde het beter, hen vooralsnog daarover ook niet in te lichten.
Dr. Palmers, die op een of andere hem nog onbekende wijze tot het deelnemen aan de knoeierijen gedwongen was, was op het kritieke moment, toen de zaak blijkens de gehouden jaarvergadering aan het rollen was gebracht, van het leven beroofd. Daarop wees de worsteling, die in de auto van de bende, welke hij doorzocht had, plaatsgevonden had. Waarschijnlijk was mr. Debyer's kuif daarbij np onvrijwillige wijze een beetje ingekort. Mr. Lewis, of hoe hij in werkelijkheid heeten mocht, die blijkbaar tot de zwakke schakels van de combinatie werd gerekend - inderdaad was hij door zijn veelvuldig contact met de slachtoffers en zijn manipulaties met de ‘Universal’ het meest kwetsbaar - werd in dezelfde periode uit de weg geruimd en de inbraak bij de ‘Universal’ alsmede de afgeperste administratie van ‘Queen's Hospital’ hadden ten doel gehad, ieder spoor omtrent de georganiseerde wijdvertakte moordpartij uit te wisschen.
Wat Tim nog niet duidelijk was, was op welke wijze de bende haar inlichtingen omtrent de slachtoffers kreeg. Hij had gisteravond, toen hij eenige uren met Till doorbracht, reeds van haar bijzonderheden vernomen omtrent den administrateur van ‘Queen's Hospital’, maar er waren geen aanwijzingen door naar voren gekomen.
Langstone, die het ambt van administrateur reeds meer dan vijftien jaar uitoefende, was een reeds oude man, die bedenkelijk de pensioengerechtigde leeftijd naderde. Hij was weduwnaar zonder kinderen en er kon geen enkele aanleiding gevonden worden - ook niet in zijn levenswijze - om bij hem geldnood te vermoeden. Hij had steeds - zoover Till wist - op onbe- | |
| |
rispelijke wijze geleefd, zoodat evenmin vermoedens konden wijzen in de richting van slechte connecties, waardoor hij afgeperst werd of onder wier invloed hij kon staan. Tim zou nog eens een nauwkeurig onderzoek instellen, maar voorloopig had hij op dit punt geen houvast.
Bleef, de bron van al het kwaad, de leden der bende, te ontmaskeren. Tim had bij deze taak zijn hoop voor een belangrijk deel gevestigd op de kans, die hij vanmiddag zou krijgen, als het materiaal bij mrs. Danty zou worden weggehaald.
De telefoon rinkelde. Tim nam de hoorn op en hoorde meteen het stemgeluid van Rosy Danty, die zeer nerveus scheen. Gejaagd zei ze:
‘Mr. Taccle, bent U het? O, gelukkig, dat ik U tref. Ik ben juist opgebeld door mr. Debyer, dat hij niet vanmiddag komt, maar dat ik nu direct naar Croydonstreet moet gaan met het pak. Ik moet uitkijken naar een kleine grijze auto, welke hij zal besturen en moet hem dan het pakket overhandigen. Kunt U Uw maatregelen nemen? Dat is alles, ik breek nu af, want anders treuzel ik te lang. Komt U heusch?’
En weg was ze reeds. Tim snelde op hetzelfde moment de trappen van zijn huis af en sprong in zijn gereedstaande auto. In een oogwenk had hij gestart en was hij pijlsnel in de richting van Croydonstreet verdwenen. Het was zeker een goed kwartier rijden en dan nog moest hij geen pech hebben met verkeersteekens en opstoppingen.
Maar, zooals altijd blijkt, wanneer men een tocht in ijlende vaart ondernemen wil, de tegenvallers waren legio. Hier hief de verkeersagent juist op het moment, dat Tim de streep genaderd was, zijn hand gebiedend op - daar waren twee taxi-chauffeurs onder luid ge- | |
| |
toeter van de achter hen staande verkeerschaos een oude veete aan het uitvechten, terwijl zij zoogenaamd hun auto's niet op gang konden krijgen, wat - door hun als het ware vergroeid zijn met hun wagens, waardoor zij alle nukken tot in den treure kenden - sterk in twijfel mocht worden getrokken als de ware oorzaak voor hun oponthoud. Zij grepen veeleer met graagte de gelegenheid aan, hun hier geboden om eens tegen elkaar van leer te trekken. En bij alle hinderpalen, die op zijn weg kwamen, was het Tim, alsof dit alles tot een complot behoorde, alsof alles tegen hem samenspande op last van den Meester, van wien hij al eens zoo'n geheimzinnige, waarschuwende brief had gekregen.
Tenslotte kwam hij dan op de plaats van bestemming aan. Hij bleef op de hoek van een zijstraat, welke ongeveer in het midden van Croydonstreet gelegen was, met zijn auto staan, oplettend of hij Rosy of de wagen, welke door hem werd verwacht, in het vizier zou krijgen. En waarlijk, na ongeveer vijf minuten op zijn post te hebben gestaan, kreeg hij de auto in de gaten.
Aan het stuur zat de donkere, kleine man; dezelfde die de verongelukte auto had bestuurd en waarschijnlijk dezelfde die als dokter de contrôle-bezoeken bij zijn slachtoffers kwam afleggen. Hij had het te druk met het turen naar de trottoirs, tegelijkertijd een oog houdend op het verkeer, zoodat hij geen oog had voor de kleine wagen, waarin Tim zich in postuur zette, om hem op onopvallende wijze te blijven volgen. Bijna hadden zij Croydonstreet afgereden, toen de man in de andere auto zijn prooi blijkbaar ontdekte. Hij hield tenminste in en zwenkte naar het trottoir en toen Tim, veilige afstand houdend, opmerkzaam toekeek, zag hij een vrouw zich uit de menigte voorbijgangers losmaken en naar de auto gaan. In een oogwenk ging het portier open
| |
| |
en gaf Rosy - want die was het - haar pak aan den bestuurder af, toen sloeg het portier weer snel dicht en zette de auto zich met een ruk in beweging.
Nu was het zaak, hem niet uit het oog te verliezen. Met gespannen aandacht volgde Tim de auto, zooveel mogelijk pogend de afstand tusschen hen beiden constant te houden, hetgeen lang niet gemakkelijk was in een straat, waar zich drie rijen voertuigen in één richting en evenveel in tegenliggende richting kris en kras door elkander bewogen.
Tim slaagde er echter in, het voor hem rijdende voertuig vast te houden. Hij had geen oog meer voor iets anders. Nu was hij eerst recht in staat geweest, het stopteeken van iederen agent brutaalweg te trotseeren, het geheele verkeer in gevaar te brengen en te ontwrichten; één doel hield al zijn zenuwen gespannen.
De voor hem rijdende auto zette in snelle vaart koers naar het centrum. Op het kruispunt van Reville Street en Lissom Lane raakte Tim met zijn auto in een verkeerskluwen verstrikt en zag hij de andere wagen door het verkeersteeken snellen, terwijl volgende voertuigen, waaronder het zijne, moesten wachten. Daar ging zijn prooi. Al zijn moeite was vergeefs geweest en de documenten, die hij de bende listig in handen dacht te spelen, waren verloren.
De oogenblikken, die de verkeersstroom voor het stopteeken moest wachten, geleken uren voor Tim. Toen de weg vrijgegeven werd, schoot hij als een pijl uit de boog in de richting, waarin de andere wagen verdwenen was. Hij kon de voor hem liggende straat door een scherpe bocht, die zij maakte, niet overzien. Toen hij door de bocht heen was, ademde hij op. Heel in de verte zag hij onder de verkeerswoeling den vluchteling, die weliswaar zelf zich zijn vlucht niet bewust was. Het was
| |
| |
nu nog slechts een kwestie van inloopen en opletten, maar misschien mocht het hem toch nog gelukken, het spoor te behouden; alles was nog niet verloren.
Langzaam veld winnend zoog hij zich als het ware met zijn blikken aan de snel voortrijdende auto vast, volgde door straten, over pleinen en weer door straten en straatjes, tot hij eindelijk, uit een klein straatje komend, zag dat de wagen in een kromming links van hem geparkeerd was en dat de kleine man, het pakket onder zijn arm, snel toeliep op een huis, waarvan de deur open scheen te staan, zoo snel was hij tenminste, als in de gevel verzwolgen, uit Tim's gezichtskring verdwenen. Tim stopte even verder, sloot zijn auto af en begon, op onopvallende wijze door de straat slenterend, zich hier voor een oud geveltje, daar voor een étalage interesseerend, het huis te naderen.
|
|