| |
| |
| |
Een ontmoeting met de bende
Tim Taccle was door de onderzoekingen, die hij de vorige dag ondernomen had, wel iets wijzer geworden. De portier van het kantoorgebouw van mr. Yellon, welke hij met het lijk van den man, die op zijn appartementen werd aangetroffen en gedood, had geïdentificeerd, had dezen man pertinent herkend als den bedrijver van de moord op zijn directeur. Niet alleen klopte zijn signalement met dat, wat hij direct bij de ondervraging had kunnen opgeven, maar nu hij aan 's mans rechterhand een ring met opvallend groote, donkerblauwe steen zag, herinnerde hij zich plots, dat de man die hem het kaartje had overhandigd om bij mr. Yellon aangediend te worden, deze ring had gedragen. Het stond dus vast, dat mr. Yellon om redenen, verband houdend met de gebeurtenissen om de ‘Universal’ vermoord was; eveneens, dat de doode moordenaar een ingewijd werktuig van de bende was geweest.
Van zijn identiteit was niets naders bekend geworden; op het verzoek om inlichtingen in de bladen had tot dusver niemand gereageerd.
Tim had aan zijn bezoek aan ‘Queen's Hospital’ meteen een gesprek verbonden met dr. Danty, wien hij bijzonderheden had gevraagd over de veronderstellingen, welke omtrent de dood van dr. Palmers gerezen waren. Dr. Danty had hem bereidwillig te woord gestaan.
‘De politie-beambte, die mij de ochtend na de vondst van het lichaam bezocht, zei mij dat bij hem het ver- | |
| |
moeden aan misdrijf ontstaan was, omdat de kleeren van het slachtoffer de indruk wekten, dat hij in een worsteling gewikkeld was geweest. De dood is het gevolg van een schot door de slaap, maar de manier waarop dr. Palmers de revolver in zijn hand hield deed er sterk aan denken dat hem dit voorwerp in de hand was gedrukt na zijn dood. Bij nader onderzoek bleek overigens nog, dat hij een bosje zwart haar in de rechterhand geklemd hield, dat hij klaarblijkelijk bij de worsteling die hij heeft gevoerd, uit de schedel van een zijner belagers heeft gerukt.’
‘Heeft U dit haar nog hier?’
‘Neen, de politie-instanties zijn U voor geweest. Overigens had U op dat tijdstip, naar ik meen, de zaak nog niet in handen. Maar veel zoudt U er toch niet aan gehad hebben, vermoed ik. Ofschoon ik leek ben op Uw terrein, was er aan dat haar volgens mij niets bijzonders te zien. Het was diepzwart, ravenzwart zou ik zeggen.’
‘Waren er ook nog andere aanwijzingen, welke op de motieven van de daad kunnen wijzen?’
‘Ja, dr. Palmers werd gevonden zonder eenig kenteeken bij zich. Alle papieren ontbraken, zijn zakken waren eenvoudig leeggehaald. Geen portefeuille, geen geld, niets werd er op hem gevonden. Dat wij hier in het ziekenhuis zijn identiteit konden vaststellen is te danken aan zijn naam, die door den kleermaker in zijn binnenzak genaaid was.’
Meer had dr. Danty hem niet kunnen vertellen, maar ook door deze inlichting had Tim toch weer iets opgestoken. Ook deze moord moest, wegens de verbinding welke tusschen het slachtoffer en de ‘Universal’ bestond, aan een en dezelfde bende toegeschreven worden. Voorts wist Tim alweer, dat er buiten het doode
| |
| |
lid, dat nu hier in de inrichting lag, in ieder geval nog een medelid met zwart haar was.
Tim nam met dank afscheid van dr. Danty, verliet het ziekenhuis echter niet dan na eerst een vluchtig bezoek aan Till te hebben gebracht, die in haar eigen kantoortje was.
‘Heb je al iets naders ontdekt omtrent je belager van gisteravond?’ vroeg ze.
‘Als je al ver genoeg in mijn boek gevorderd was, zou je deze vraag niet stellen. Je zou weten, dat ik tijdens het oplossen van een zaak nooit op mijn vermoedens vooruit loop.’
‘O, ik heb het boek al bijna uit, maar was dit principe van je alweer vergeten,’ plaagde zij. ‘Overigens dacht ik, dat voor mij, die sinds gisteravond als je hulp en redster in de annalen zal blijven voortbestaan, deze wet niet zou gelden.’
‘Zelfs als je mijn vrouw zou zijn, zou je niets gewaar worden. Tenzij je het als voorwaarde voor je jawoord zou stellen, want dan zou ik misschien zwichten.’
‘Maar dan zou je waarschijnlijk, als zoovele mannen, je woord niet houden of mij in het gunstigste geval wat op de mouw spelden,’ lachte ze.
‘Wanneer zien we elkaar weer?’ vroeg Tim, want daarvoor was hij eigenlijk gekomen.
‘Als er tenminste niet weer een schietpartij aan verbonden is, zou ik morgenavond wel kunnen.’
‘Goed, dan kom ik je van hier halen. We zullen dan wel een gelegenheid opzoeken, waar geen bende ons zou kunnen vermoeden.’
Vervolgens was Tim naar mr. Jamestown gegaan, die hem in zijn heerenkamer van de ruime woning, die
| |
| |
hij in het Westen bewoonde, ontving. Nadat de mannen zich aan elkaar hadden voorgesteld, nam Tim hetwoord:
‘Kunt U mij bijzonderheden vertellen die van belang zijn om de daders van de moord op mr. Yellon op te sporen?’
‘Bedoelt U, dat hij als lid van onze commissie van de “Universal Insurance Society” onder de handen van moordenaars is gevallen?’ vroeg mr. Jamestown een beetje angstig.
‘Ja, althans mijn vermoedens in die richting zijn wel gewettigd. Maar dat houdt nog geen bedreiging voor U en Sir Clive in. Ik bezoek U juist, om van U te vernemen, of mr. Yellon meer bijzonderheden dan U en Sir Clive van de zaak kende.’
‘Hij heeft zich wel in die zin uitgelaten. Toen wij in de vergadering gekozen waren, hebben wij direct daarna vergaderd en bij die gelegenheid deed mr. Yellon erg geheimzinnig. Hij waarschuwde ons voor mogelijke verrassingen, maande ons steeds op onze hoede te zijn en wij staken er eigenlijk een beetje den gek mee, niet wetende dat zijn voorspellingen op zoo vreeselijke wijze bewaarheid zouden worden. Maar zich definitief uitgelaten heeft hij niet. Het eenige, dat hij zei, was dat hij al geruime tijd zich met de zaak had bezig gehouden en gegevens had verzameld, maar dat hij moeilijk verder kon zonder deze officiëele functie als commissielid, waardoor hij inzage van alle stukken kon verkrijgen.’
‘Ik zou U willen aanraden. Uw taak als commissielid voorloopig even te laten rusten. Wanneer mijn onderzoekingen tot het gewenschte resultaat leiden, is het waarschijnlijk dat Uw commissie overbodig zal blijken. Bij de huidige stand van zaken is het beter, dat niet meer personen dan noodig zich bloot geven voor de bende. Sir Clive zal ik ten overvloede ook opzoeken, al- | |
| |
hoewel deze waarschijnlijk even weinig als U zal weten. Ik zal hem dan dit advies eveneens geven.’
Tim nam afscheid, werd door den heer des huizes tot de uitgang begeleid. Toen hij in zijn auto stapte, bemerkte hij, dat een eindweegs verder een auto stond. Toen Tim wegreed, zag hij door de spiegel, dat ook deze wagen zich in beweging zette. Hij zou opmerkzaamheid betrachten en contrôleeren, of men hem volgde.
Al rijdende in de richting van Sir Clive's woning, bemerkte hij dat de andere wagen steeds op eenzelfde afstand achter hem bleef rijden. Tim Taccle had nu zekerheid, dat de belangstelling van de inzittenden der andere auto zijn persoon betrof. Hoe kon hij een blik in de auto, die hem volgde, werpen?
Hij gaf het plan op, naar Sir Clive te rijden, maar ging in de richting van de buitenwegen der stad. De auto volgde hem steeds.
Hij reed nu op de breede, vlakke weg, die in de richting van Greenwich voert, versnelde steeds zijn vaart, om de achtervolgers ook tot grootere snelheid te dwingen. Op ongeveer anderhalve kilometer voor hem wist hij een bocht in de weg, die juist op dit punt gebroken werd door een oud huis, terwijl de weg vanaf dit punt overging in een belommerde allee. Zijn plan was gerijpt.
Nog even zette hij er de spurt in, zoodat hij een flinke voorsprong op zijn vervolgers had, toen hij het donkere weggedeelte inreed. Hier remde hij met groote kracht, zoodat hij juist nog het erf, dat hij voor de bij het huis gelegen garage wist, kon oprijden. Bliksemsnel had hij zijn revolver gepakt en wachtte op het verschijnen van de achtervolgende wagen.
Hij zou probeeren, een blik te slaan op de inzittenden, die hem hier zeker niet zouden vermoeden. Na een
| |
| |
halve minuut hoorde hij het motorgeronk van de wagen vlakbij komen en een moment later kwam hij de hoek omsnellen. Hij kon de inzittenden waarnemen; het waren twee mannen, waarvan hij in een flits kon vaststellen dat de een, die achter het stuur zat, zwart en de andere, naast hem, eveneens donker, maar jonger was.
Zij hadden blijkbaar nu ook bemerkt, dat Tim's wagen zich niet op de thans weer voor hen liggende weg bevond. Waarschijnlijk verraste dit den bestuurder en keek hij, terwijl hij zwaar remde, even om zich heen - hoe 't zij, de wagen nam een gier en botste pardoes tegen een der eerste boomen van de weg op. Een luide slag volgde. Tim sprong als een kat uit zijn auto en liep, zijn revolver in de hand, op de weg toe. Ook uit het huis kwamen nu menschen gesneld, die door het geluid verschrikt, poolshoogte gingen nemen.
De mannen in de auto schenen een oogenblik verdoofd te zijn geweest, keken nu op en sprongen, blijkbaar op het gezicht van de aansnellende menschen, uit de auto en kozen het hazenpad. Tim kwam er het eerst bij. De radiateur was geheel in elkaar, de spatborden stonden omhoog, de voorbanden waren gesprongen en de voorruit was geheel versplinterd. Nog voor de anderen ter plaatse waren aangekomen, wierp hij snel een blik in de wagen, waarvan de portieren open waren blijven staan. Er was niets in de auto achtergebleven.
Tim stapte in, om de zijtasschen op papieren te onderzoeken. Ook daarin zat niets. Toen hij nog een laatste vluchtige blik achterin de auto sloeg, zag hij toch iets, dat hem interesseerde. Snel greep hij het, een plukje zwart, ravenzwart haar, dat op het lichte vloermatje lag. Hij stak het juist in zijn zak toen de tehulp snellenden ter plaatse waren aangekomen.
De beide inzittenden waren al in geen velden of
| |
| |
wegen meer te bekennen. Men was van meening, dat men met een gestolen auto te doen had, waartoe immers het feit, dat de passagiers zich zoo snel hadden verwijderd, alle aanleiding gaf. Aan de auto was verder niets te doen. De belangstellenden begaven zich weer naar huis en zouden de politie telefonisch van het gebeurde in kennis stellen, waarna deze de noodige maatregelen wel zou nemen.
Ook Tim begaf zich weer naar zijn auto, na het nummer van de verongelukte wagen, GB 5137294, te hebben genoteerd. Nog een kwartier kruiste Tim met zijn auto door de omgeving, hopend de beide mannen, die gevlucht waren, wellicht nog te zien. Zijn pogingen waren echter vergeefs.
Tim legde dan ook nu maar het oorspronkelijk in de bedoeling gelegen bezoek aan Sir Clive af, die hem eveneens niets nieuws kon brengen en zichtbaar gerustgesteld opademde, toen hij maar al te graag aan Tim's raad zich voorloopig afzijdig van zijn taak als commissielid te houden, beloofde gevolg te geven.
|
|