| |
| |
| |
William krijgt zaken-initiatief
William Stone was die avond aan het diner ten huize van zijn vader, den ouden Archibald W. Stone, niet de gezellige, onderhoudende causeur van anders, terwijl er nog wel buiten het gezin, dat uit zijn vader, moeder en twee zusters - negentien en zeventien jaar oud - bestond, een tweetal zakenrelaties aanzaten.
In tegenstelling tot anders, wanneer hij met zijn verfijnde grapjes de tafelgasten bezighield - zeer tot genoegen van zijn vader, die zich dan eindelijk na een drukke dag in de leiding van zijn bedrijf eens een oogenblik niet geheel aan zijn relaties behoefde te wijden - scheen hij nadenkend en ernstig gestemd.
William was eigenlijk het prototype van het soort menschen, waar hij mee omging. Geboren als zoon van den succesvollen, hard werkenden zakenman, die door zijn energie erin geslaagd was zijn bescheiden winkel uit te bouwen tot het massale warenhuis, dat den bezoeker van de Queen Victoria-street reeds van verre tot een bezoek uitnoodigde, geleek hij in vele opzichten meer op zijn moeder, een stille, beschaafde, verfijnde vrouw, eenigszins lijdzaam, min of meer weggedrukt naast de luidruchtige jovialiteit van haar man, in wiens zaken zij zich geheel niet mengde, maar zich uitsluitend met de opvoeding der kinderen, het bestieren der zich steeds op hooger niveau plaatsende huishoudinq bezighield.
William had nooit in eenig opzicht uitgeblonken; als
| |
| |
jongen was hij gemeden door de schoolmakkers, die den zwakken jongen niet konden gebruiken bij hun wilde spel, maar evenmin had hij het onderwijs zelfs maar op middelmatige wijze kunnen volgen. Van een universitaire studie, waarvan de ouders hadden gedroomd - de moeder omdat zij hierin de bekroning van haar opvoedsterstaak zag, de vader omdat het moderne bedrijfsleven meer en meer behoefte had aan juristen of economen - moest afgezien worden, omdat William er niet in mee kon komen.
Met particuliere lessen, waaraan moeite noch kosten gespaard werden, was hij tenslotte tot een zekere mate van algemeene ontwikkeling gekomen, die hij de schijn wist te geven van een soort intellectualiteit, waartegen in zijn kringen hoog opgezien werd. Met een paar geleerd-schijnende uitdrukkingen, in eeuwige variaties op ieder onderwerp van toepassing gebracht, waren deze lieden gauw geïmponeerd.
Een op zijn een-en-twintigste jaar gevolgde benoeming als lid der directie van Archibald W. Stone's warenhuis had deze schijn nog in een aannemelijker daglicht geplaatst, maar voor de ingewijden was het duidelijk, dat het nooit William zou kunnen zijn, die eerlang wanneer de oude Archibald eens het tijdelijke voor het eeuwige zou hebben verwisseld, de teugels van het bedrijf in handen zou nemen. Ook voor de familie was dit duidelijk en Archibald W. Stone had dan ook sinds eenige tijd alle hoop op een opvolging door zijn zoon opgegeven en wachtte nu maar af, of een zijner dochters wellicht een verloofde in de familie zou introduceeren, die capabel zou zijn zich aan het hoofd van de zaak te plaatsen.
In de vriendenkring, waarin ook Rosy Danty. - en door haar ook haar man - zich ophield, was William
| |
| |
echter een der gevierden. Een goed klinkende naam, onbeperkte geldmiddelen en een knap uiterlijk waren nu eenmaal in de oogen van hen, die deel uitmaakten van deze gemeenschap, de voorwaarden om voor ‘vol’ aangezien te worden.
William Stone's naam hàd een goede klank, zijn geldmiddelen waren schier onbeperkt en zijn gezicht kon bepaald knap genoemd worden. Bij zulk een combinatie van in de oogen der clubgenooten gunstige zijden werd royaalweg over het hoofd gezien, dat William geen sportsman was, dat hij bij het paardrijden, tennissen, golfen en zeilen een derderangs-positie innam. Want als er feest was, dan was William de royale, die bij wijze van sport het door zijn vader verworven kapitaal door zijn handen liet loopen. Als men 's zomers slechts de wensch uitsprak een gezamenlijk week-end door te brengen, dan was het William, die daarvoor het buitenhuis der familie in Dorchester ter beschikking stelde (inclusief de inhoud der wijnkelders). Als de stemming tijdens een feestavond dreigde te verloopen, dan was het eveneens William, die op vindingrijke wijze nieuwe plannen wist te maken om de vreugde weer op het oude peil te brengen.
En, waar de behoeften der connecties van Rosy Danty zich niet verder uitstrekten dan om feestvieren, geld uitgeven en flirten, moest William dus wel een succesnummer in zijn kring zijn.
William op zijn beurt, die instinctief zeer goed aanvoelde, waarin zijn aantrekkingskracht gelegen was, buitte deze zijden tot het uiterste uit en kon daarom alleen al als het prototype van de vriendenschaar bestempeld worden.
De op handen zijnde verovering van Rosy's hart was dan ook in William's oog het allerbegeerlijkste geweest,
| |
| |
wat hij zich kon wenschen. Rosy, het jonge, knappe vrouwtje tot zich trekken, haar met zijn veelgeroemde humor - waarop hij dan ook alle tijd had, zich toe te leggen - aan zich te binden, zou het sterke staaltje zijn, waarmee hij de vrienden nog eens hernieuwd zijn superioriteit ondanks de zwakke zijden, die hem aankleefden, wilde toonen. Van liefde was van zijn kant geen sprake. Hij, weinig sportieve dandy, beschouwde deze poging nu eens als een sport. Wanneer hij zijn doel bereikt zou hebben, de schandaalpraatjes over hem en het jonge mevrouwtje flink rondgebazuind zouden worden, zou hij wel zien de zaak op de een of andere wijze te beëindigen en kon hij zich gedurende de eerste maanden zonnen in de roem der opspraak en achterklap, welke hij dan had uitgelokt.
Zijn vrienden, die hij aan de borreltafel van zijn wedervaren zou vertellen, zou hij dan nonchalant te kennen geven, dat er hem tenslotte weinig aan gelegen was deze zaak met de fijngevoeligheid, die er bij te pas behoorde te komen, te behandelen. Dezen zouden hem, den zwakken, onsportieven William Stone, benijden. En daarom zou het hem juist te doen zijn.
Psychologisch beschouwd zou dit staaltje van zijn kunnen de krachtprestatie moeten worden, waarmee hij het toch altijd bij hem bestaande gevoel, dat hij in vele opzichten minderwaardig was aan de capaciteiten van zijn leeftijdgenooten, wilde opheffen om innerlijk de voldoening te krijgen dat hij tot hetzelfde, ja eigenlijk tot meer in staat was dan zij.
Ongelukkigerwijze was de zaak nu meteen zoo spaak geloopen. Toen 's middags mr. Debyer, de detective van dr. Danty, zich bij hem had aangediend, had hij meteen gevoeld dat hij zich in een situatie had begeven, waaruit het moeilijk voor hem zou worden zich te redden.
| |
| |
Daarom was ook meteen zijn geld op de proppen gekomen, om te pogen den man daarmee het stilzwijgen op te leggen. Toen dit echter niet was gelukt en de man had voorgegeven, hem alleen te hebben willen waarschuwen, er thans nog geen werk van te maken, had hij opgelucht zichzelf bezworen de pogingen tot nadering van Rosy geen voortgang te doen vinden, had haar zelfs niet opgebeld om haar deelgenoot van zijn wedervaren te maken.
Toen had zij hem echter getelefoneerd, had hem willen spreken en had hij in de tearoom, waar zij afgesproken hadden, vernomen dat er eigenlijk iets geheel anders achter deze zaak stak. Eerst was hij blij geweest, dat het dus in het geheel niet om hem handelde, nam zich voor er zich verder niet mee te bemoeien en Rosy het zaakje maar verder te laten opknappen. Maar toen was het tot hem doorgedrongen, dat de nieuwe ontwikkeling eigenlijk veel ongunstiger was dan wanneer de feiten inderdaad zoo zouden zijn geweest, als mr. Debyer het tegenover hem had doen uitkomen. Daarom had hij haar meteen het in de hand nemen van een detective aangeraden.
En nu, eenige uren later alweer, nu hij rustig alles had kunnen verwerken, had hij angst gekregen. Hoe de afloop ook zou zijn, hij voorzag dat in ieder geval dr. Danty wel op de hoogte zou komen.
En, bezield door angst en door de drang, aan moeilijkheden te ontkomen, voelde hij dat hij zich uit de voeten zou moeten maken. Hij moest een poosje van het tooneel verdwijnen, rustig elders de loop van de gebeurtenissen afwachten. Als alles achter de rug was, zou hij weer onbevangen terug kunnen komen, alsof er niets gebeurd was. Maar dan moest hij wel een reden zoeken, waarom hij zich eenige tijd niet vertoonde. Hij
| |
| |
zou zijn vader voorstellen, een zakenreis naar het vasteland te ondernemen, om verschillende fabrikanten, waarmee hun firma zaken dreef, te gaan opzoeken. Het zou een tweeledig voordeel hebben; zijn vader zou verbaasd en verheugd zijn over zijn plotselinge energie en interesse in het bedrijf en zijn wegblijven zou naderhand op aannemelijke wijze te beredeneeren zijn.
Mrs. Hopkins was de laatste dagen niets met haar man ingenomen. Terwijl zij er vroeger zeker van kon zijn, dat hij prompt na kantoortijd zijn opwachting bij haar maakte, popelend van ongeduld naar het avondeten, was het nu al twee maal voorgekomen, dat hij een uur te laat kwam en zich, verstrooid en zonder opmerkzaamheid aan de maaltijd begaf om direct daarna weer afscheid te nemen en eerst laat in de avond weer op te komen dagen.
En geduld noch goede woorden waren in staat, het raadsel van zijn veranderde houding voor haar tot klaarheid te brengen.
Maar, alsof dit alles nog niet erg genoeg was, kon hij tegenwoordig ook uren lang zitten peinzen, zacht in zichzelf mompelend en zijn blozende hoofd schuddend.
En het ergste van alles was de ontdekking, die zij gisteren had gedaan. Zij had een kleine reparatie aan zijn kleeren moeten doen, was daarom nog even na hem opgebleven en zou juist zijn broek ter hand nemen, toen met een doffe bons een voorwerp, klaarblijkelijk uit een van zijn zakken, op de grond viel. En toen zij zich bukte, om het weer in zijn zak te stoppen, had zij ontdekt dat het een revolver was.
‘Man, hoe kom je daaraan? Wat heb je toch? Je doet de laatste dagen al zoo vreemd en nu vind ik hier
| |
| |
een revolver in je zak. Je voert toch niets in je schild?’
‘Och, dat is mijn dienstrevolver,’ had hij geantwoord en was op haar verdere vragen het antwoord schuldig gebleven.
Zij wist toch pertinent, dat hij tot nu toe nooit zoo'n ding voor zijn werk noodig had gehad, maar, hem kennend, besloot zij hem niet verder uit te vragen. Zij was nu echter waarachtig een beetje bang geworden van hem. Als hij er maar niet zoo anders bij was geworden, dan was het zoo erg niet geweest. Maar las je tegenwoordig niet zoo vaak van menschen, die in verstandsverbijstering vreeselijke daden begingen?
Later, toen zij haar werkzaamheden verricht had en bij hem in bed was gestapt, bleek haar houding van stilzwijgendheid de gewenschte uitwerking te hebben gehad. Hij vertelde haar, het plan te hebben opgevat, de bende, die de ‘Universal’ belaagde, te ontmaskeren. Daardoor was hij de laatste tijd wel eens in gepeins verzonken en daardoor ook waren zijn avondlijke uitstapjes te verklaren. Zoojuist had hij weer een ontdekking gedaan, toen hij de krant las. Er werden bijzonderheden gevraagd omtrent een man, die bij mr. Taccle gedood was. Hij herinnerde zich het gezicht van dezen man pertinent, maar moest er zwaar over nadenken, waar hij hem had gezien. Dat was toch begrijpelijk? Morgen zou hij mr. Taccle opzoeken, om eens met hem te spreken.
Zij ademde ervan op. Hoezeer angst haar ook aangreep, nu haar man zich verstoutte, zich met zoo'n gemeene bende te meten als die, welke de ‘Universal’-misdrijven op het geweten had, zij wist nu tenminste dat de bange vermoedens, die bij haar omtrent zijn verstandelijke vermogens waren opgekomen, ongemotiveerd waren.
| |
| |
Maar bij Hopkins kwam de aap uit de mouw; niet voor niets was hij zoo mededeelzaam geweest. Hij had in zijn handleiding geleerd, dat dat het ergste was, dat een detective kon doen.
‘Ik zou Zondag wel een uitstapje met je willen maken,’ zei hij, ‘maar dan naar een stil plekje ergens aan de kust.’
En toen zij, zich hierdoor de vele uitstapjes herinnerend, die zij vele jaren geleden, toen zij nog verloofd waren, gemaakt hadden en zachtjes naar hem toeschoof, zijn hand grijpend, had hij ruw af geweerd en vervolgd:
‘Ja, maar het heeft een doel! Ik heb nu wel zoo'n ding gekregen van mr. Cunnington, maar nu moet ik het toch ook kunnen gebruiken? En daarom moet ik mij op een stil plekje buiten kunnen gaan oefenen, om tegenover de bende straks paraat te zijn......’
|
|