| |
| |
| |
Hopkins komt in actie
Tim Taccle zat in zijn gemakkelijke haardstoel de ‘Universal’-affaire eens grondig te overdenken. Hij moest eerlijk bekennen, tot dusver niet veel aanknoopingspunten te hebben gevonden, welke hem tot ontmaskering van de vele misdaden, die gepleegd waren, konden brengen.
Na wat er gisteravond weer was voorgevallen, was hij zich goed bewust dat hij met een bende te doen had, die voor niets terugdeinsde. Het was absoluut een zaak, die zich met de meest moeilijke opdracht uit zijn ervaring van vele jaren kon meten.
Tim Taccle was niet een van de detectives, die met grijze reispet, pijp en revolver gewapend de stad, waar zij een misdaad hebben te ontsluieren, doorkruisen, door hun opvallend gedrag aan ingewijde en buitenstaander hun werkzaamheden verradend. Tim Taccle volgde vaste, bijna wetenschappelijke richtlijnen bij het uitvoeren van zijn taak, hij kwam niet eer in beweging, alvorens in een nauwkeurige analyse de aanwijzingen, welke hij had verzameld, te hebben overdacht en uitgewerkt en geleek dan nog - al naar de omstandigheden dat eischten - een onschuldig rijkeluis-zoontje, dat de stad, belust op avontuur, doorkruiste, een bedrijvig zakenman, die zijn cliënten bezocht of een succesvol aannemer, die zijn in aanbouw zijnde werken in oogenschouw ging nemen.
Zoo noteerde hij dan de aanwijzingen, die in deze
| |
| |
zaak bestonden, om daarin samenhang en mogelijke sporen te kunnen ontdekken.
Daar was allereerst de inbraak bij de ‘Universal Insurance Society’, die gepleegd was in de nacht, dat de aandeelhoudersvergadering de met zooveel ophef in de bladen besproken maatregelen als gevolg van de slechte bedrijfsuitkomsten had genomen. Tim's onderzoek had uitgewezen, dat alleen documenten, betrekking hebbend op de administratie en boekhouding der maatschappij, ontvreemd waren. Het zou heel moeilijk zijn voor het personeel der instelling, in de leemten die door de diefstal in haar boeken waren ontstaan, door vergelijking en samenwerking met andere afdeelingen te voorzien. In ieder geval zou dit, zoo de pogingen hiertoe al tot iets zouden leiden, geruime tijd in beslag nemen.
Maar vast stond voor Tim, dat deze inbraak door de bende, die de hand in de verdere misdrijven had gehad, was gepleegd. Er bleef dus over, de mogelijke aanleiding tot de daad te construeeren. Voorloopig zag Taccle de kans hiertoe niet.
Vervolgens was er de dood van dr. Palmers, contrôleerend geneesheer van de maatschappij. Taccle had de veronderstellingen, die in dezen bestonden en hierop neerkwamen, dat dr. Palmers geen zelfmoord had gepleegd, maar vermoord was, niet door persoonlijke waarnemingen kunnen voeden. Op het tijdstip, dat dit onderzoek plaatsvond, verbleef Tim nog in ‘Queen's Hospital’. Zijn eerste taak zou dus moeten zijn, zich omtrent deze zaak nadere gegevens te verschaffen. Hij zou hiertoe ‘Queen's Hospital’ met een, thans vrijwillig, bezoek moeten vereeren.
Als volgende schakel in de raadselachtige reeks misdrijven, waarvoor Taccle zich gesteld zag, was er dan de moord op mr. Yellon, welke eveneens niet anders
| |
| |
dan in het licht van de bende, die om de ‘Universal’ opereerde, kon worden gezien. Mr. Yellon had den man, die hem vermoordde, op het late kantooruur nog ontvangen. Dit moest wel uitwijzen, dat hij bijzonder belang stelde in de bespreking, die den onbekende met hem had willen hebben. En waar mr. Yellon zich vanaf de dag, dat de aandeelhoudersvergadering bij ‘Universal’ bijeen was geweest, vrijwel uitsluitend voor deze zaak had ingespannen, was de veronderstelling gewettigd, dat het gesprek hierover had geloopen.
Daarbij kwam nog, dat Taccle zijn imitatie visitekaartje bij den vermoorde had aangetroffen, dat de portier bovendien ook gesproken had over een kaartje, dat de moordenaar had afgegeven en dat bij het onderzoek onvindbaar was. Voor Taccle mocht dus wel vaststaan, dat het kaartje, dat hij in zijn bezit had, het door den portier bedoelde was.
De bende moest dus het voortbestaan van mr. Yellon, die naast Sir Clive en mr. Jamestown in de commissie der ‘Universal’ gekozen was, wel zeer vreezen. Wellicht zou een gesprek met deze beide heeren eenige opheldering kunnen verschaffen over mogelijke geheimen, die mr. Yellon over de zaak had geweten, en die hem noodlottig waren geworden.
En tenslotte was er de inbraak door den door Till gisteravond doodgeschoten raadselachtigen onbekende. Deze kant van de zaak wees wel het meest van al op de zeldzame geraffineerdheid, waarmee de bende, waar hij zich tegenover had geplaatst, te werk ging. Dat een misdadigersbende zich van een medelid, dat lastig, onvoorzichtig of onbetrouwbaar was, wilde ontdoen was al meer in de crimineele geschiedenis voorgekomen en ook Taccle had in de zaken, welke hij in het verleden tot een goed einde had weten te brengen, met zulke geval- | |
| |
len te doen gehad. Maar in alle gevallen, die hem bekend waren, was het tot dusver de bende zelf geweest, die zoo'n daad ten uitvoer bracht. Hier had men echter te doen met een geval, dat men het te verwijderen lid naar zijn, Tim Taccle's, woning zond in de hoop, dat hij betrapt zou worden, om het dan tot een gevecht te laten komen, waarbij de bende het vanzelfsprekend op prijs had gesteld, wanneer Tim het slachtoffer was geworden - waarvoor overigens de kansen zonder het ingrijpen van Till niet slecht zouden hebben gestaan - maar waarbij men in het geval Tim de overwinnaar zou zijn, welbewust en met vreugde van het medelid verlost was. En misschien was het zelfs wel zoo, dat de bende op de hoogte was geweest van Tim's thuiskomst, hem dus bespionneerd had en gelaten het verloop der gebeurtenissen had afgewacht.
Tim noch de politie-instanties, die inmiddels in de zaak gekend waren, hadden een aanwijzing over het alibi van den doode, uit geen enkel archief had men een spoor kunnen halen, dat betrekking op den man kon hebben. Van een foto, welke men met verzoek om inlichtingen omtrent hem in de bladen zou plaatsen, verwachtte Tim niet veel, alhoewel hij van meening was, dat men ook deze gelegenheid, hoe klein de kans van slagen ook was, niet voorbij mocht laten gaan.
Het eenige, wat Tim raadzaam achtte, was den portier van het kantoorgebouw van mr. Yellon met het lichaam van den doode te identificeeren, omdat men wellicht toch ook met den dader van de moord op mr. Yellon te doen had. Tim besloot den portier op te halen en mee te nemen naar ‘Queen's Hospital’, waarheen het lichaam was gebracht, daar tegelijkertijd met dr. Danty een onderhoud te hebben over de aanwijzingen omtrent de dood van dr. Palmers en de rest van de dag
| |
| |
te besteden met het bezoeken van Sir Clive en mr. Jamestown.
Zoo hartelijk als Hopkins bii de voorstelling in ‘Majesty’ om de grappen van Billy Rowder had zitten lachen, zoo bedroefd was hij nu. De zaak had ook maar geen ernstige wending genomen! Allereerst was de maatschappij, waar hij werkte, alom het onderwerp van gesprekken, die niet bepaald als aanmoediging konden worden beschouwd, een verzekering bij de ‘Universal Insurance Society’ af te sluiten. En tenslotte moest Hopkins het toch ook van deze aangegane verbintenissen hebben. Wanneer de zaak niet tot een oplossing kon worden gebracht, ging het absoluut mis met de instelling, waaraan hij verbonden was. En niets kon Hopkins meer angst aanjagen dan het vooruitzicht, zijn gemakkelijke zetel in de portiersloge van het gebouw te moeten verwisselen voor iets anders.
‘Safety first!’ was zijn devies, wanneer dergelijke gedachten bij hem opkwamen. Natuurlijk had hij er niet het minste bezwaar tegen, zijn plaats in te ruimen om over te stappen naar een gelijksoortige baan, waar hij eveneens in de functie van portier kon zitten in een prettige omgeving. Maar wie gaf hem in de tegenwoordige tijd de verzekering, dat hij iets dergelijks zou weten te bemachtigen als het ergste mocht gebeuren? En stel je voor, dat hij dan, evenals Brown, zijn buurman en vertrouwde dat had moeten doen, een baan als kwitantielooper of iets dergelijks zou moeten aanvaarden! Het angstzweet brak Hopkins reeds bij de gedachte uit. Deur na deur aan te moeten bellen en dan de smoesjes van de menschen in ontvangst te moeten nemen als: ‘Mijnheer heeft al per giro betaald’ of ‘Mijnheer zal
| |
| |
per giro betalen’, om er dan na eenige dagen weer heengestuurd te worden. Niets voor hem!
In ieder geval, hij wist nu wat hij had, maar niet waar hij zou belanden. Hier had hij zijn leven zoo'n beetje zelf ingericht, maar zelfs in dezelfde functie bij een andere instelling zou dat allicht heel anders zijn. Wie weet, zou hij dan wel de heele dag moeten staan! Nee, Hopkins moest er niet aan denken.
En dan kwam daar nog bij de dood van dr. Palmers, den vriendelijken baas, waarmee hij zoo vaak een gezellig praatje had gemaakt en daarna de moord op mr. Yellon. Deze laatste kende hij weliswaar niet zoo goed, maar zijn dood hield toch immers verband met de ‘Universal’ en als zoodanig had Hopkins er toch ook mee te maken?
Maar wat hem het meest van alles trof, was wel de veranderde stemming in het gebouw. De rustige gezapenheid, waarmee de eene dag de vorige opvolgde en de gemoedelijkheid, die den bezoeker in vroeger dagen dadelijk was opgevallen, hadden plaats gemaakt voor een koortsachtige onrust, die allen had aangegrepen. Vooral, wanneer Hopkins mr. Cunnington zag, bloedde hem het hart. Wat die oude baas toch moest meemaken! Je kon aan hem zien, hoe alles hem getroffen had. En op Hopkins maakte hij zoo een hulpelooze indruk, dat de goede portier waarachtig medelijden met hem kreeg.
Toen nu Tim Taccle, de detective, bij zijn bezoek aan de ‘Universal’ ook Hopkins uitkoos om een gesprek met hem aan te knoopen, boorde deze daarmee een bron van nooit-vermoede energie bij den braven portier aan. Toen de detective het zijne wist en Hopkins weer aan zijn lot overgelaten had, hield deze niet op, te peinzen over een mogelijkheid, mee te werken aan de oplossing
| |
| |
van de raadselen, die het leven van de maatschappij, waaraan hij verbonden was alsmede het zijne, verontrustten. En toen Hopkins 's avonds, na zich met zijn vrouw tegoed te hebben gedaan aan een heerlijke smulpartij, de krant had uitgespeld en zich nog eens overgaf aan de problemen, die hem innerlijk zoozeer bezighielden, had hij het plotseling als bij ingeving gevonden.
Hij, Hopkins, zou dat zaakje wel eens opknappen. Het geheele personeel van de firma hield hem weliswaar voor een nietsnut, die maar in zijn stoel zat te bakken, maar hij zou hun wel eens even beschaamd neerzetten. Als Hopkins zijn speurzin maar eerst ging ontplooien kwam alles wel weer op zijn pootjes terecht. En hij zag zich in gedachten reeds in een gevecht gewikkeld met een aantal mannen met boeventronies, die hij allen overmeesterde en zegevierend overleverde aan het wrekende gerecht. Hij waande zich reeds op het podium van de groote zaal van het gebouw der ‘Universal’, waar directie en personeel hem een feestelijke huldiging hadden bereid en waar juist mr. Cunnington hem dankend had toegesproken, luide toegejuicht door het verzamelde personeel en hem met tranen in de oogen een enveloppe inhoud ter hand stelde. Hij zag reeds de groote dagbladen uitvoerige artikelen wijden aan zijn heldendaden, ten bate van de gemeenschap, verlucht met groote foto's, voorzien van prijzende onderschriften......
‘Man, zit je te slapen?’ vroeg op dit oogenblik zijn echtgenoote en Hopkins, wreed opschrikkend uit zijn aangename overpeinzingen, moest constateeren, dat het tijd was om het bed op te zoeken, wilde hij tenminste de volgende dag met de vereischte frischheid zijn speurtochten kunnen aanvangen.
Toen hij even later in slaap was gedommeld, waren zijn besluiten ten dezen geheel gerijpt.
| |
| |
Zoo kon het gebeuren, dat Hopkins de volgende dag voor niemand te spreken was. Hij zat maar in zijn hokje en was verdiept in de lectuur van een op weg naar de zaak inderhaast gekocht boekje ‘Vijfhonderd wenken en raadgevingen voor den adspirant-detective’.
Na verloop van korte tijd kon men reeds waarnemen, dat de inhoud van dit studiewerk door Hopkins hoogst ernstig werd genomen. Want was hij in de aanvang van zijn spoedcursus zoo hierdoor in beslag genomen, dat zelfs mr. Cunnington de eerbiedige groet, hem anders zonder uitzondering gebracht, moest ontberen, nu was hij, onder invloed van een der geboden, opmerkzaam geworden en liet niemand aan zijn spiedend oog voorbijgaan, zonder hem op deskundige wijze naar waarde te hebben geschat.
En, eigenaardig maar veel voorkomend euvel bij nieuw-bezielden voor het detective-ambacht, ieder die hem niet bekend was kwam er bij Hopkins' beoordeeling slecht af. Met loerende blik onder de opgetrokken wenkbrauwen keek hij hen laatdunkend aan en, was hij naar zijn gemoed te werk gegaan, hij had ze op slag gefouilleerd en bij de minste weerspannigheid gearresteerd.
Een uiterlijke verandering had Hopkins van nu af aangegrepen. Zoo gewend als wij waren hem apathisch in zijn loge te zien zitten, nauwelijks tot een beweging te verleiden, zoo ijverig was hij nu geworden. Iedere bezoeker van het gebouw moest het gevoel hebben, dat zijn rug doorpriemd werd door de scherpe blik, waarmee de portier hem volgde en de meest verstokte misdadiger moest wel op zijn knieën gevallen zijn en om vergeving hebben gesmeekt, als hij uitvorschend door Hopkins aan een critisch onderzoek werd onderworpen.
Zoo was de toestand, toen Hopkins zich in de na- | |
| |
middag naar het kantoor van mr. Cunnington begaf en onderdanig aanklopte.
‘Zoo, Hopkins,’ vroeg deze vriendelijk-verbaasd, ‘zeg eens, wat heb je op het hart?’
‘Ja, mijnheer, ik heb U een verzoek te doen,’ zei onze vriend, en toen: ‘Ziet U, ik heb over de gebeurtenissen hier nagedacht en meende, dat er best leden van die bende konden zijn, die ons gebouw nog eens met een bezoek wilden vereeren ter nadere informatie. En om dan voorbereid te zijn, zou ik U willen vragen, mij een revolver te verstrekken, zoodat ik hen dan een gepaste ontvangst zou kunnen bereiden.’
‘Tja,’ zei mr. Cunnington nu en zijn gezicht betrok onder indruk van de te berde gebrachte mogelijkheid, ‘tja, Hopkins, zou je werkelijk denken, dat dit ons nog te wachten staat?’
‘Dat weet ik natuurlijk niet, mijnheer,’ gaf Hopkins ten antwoord, ‘maar het zou toch mogelijk kunnen zijn, nietwaar? En dan wil ik toch wel over een wapen beschikken. Ik heb zoo eens over de zaak nagedacht en kwam toen op deze gedachte.’
‘En zou je denken, dat je in staat was dan iets uit te richten?’ vroeg mr. Cunnington nu. ‘Over het algemeen heb ik je toch niet zoo'n groote opmerkingsgave toegedacht, dat je zulke lieden direct zou herkennen.’
‘Mr. Cunnington,’ zei Hopkins, nu eenigszins in zijn wiek geschoten, ‘er staan belangen op het spel zoowel voor U als voor mij en voor ons allen. Ik heb,’ fantaseerde hij, ‘al eerder met onderwereld-types in verhouding gestaan wat hun leelijk is opgebroken, en zou zeker geen kamp geven, als het zoover hier zou komen.’
‘Welnu,’ suste mr. Cunnington, ‘als je erop staat, zal ik natuurlijk voor een revolver zorg dragen, maar
| |
| |
pas wel op dat je geen ongelukken maakt en het wapen alleen in hoogst ernstige gevallen gebruikt.’
‘Natuurlijk,’ zei Hopkins en onthield zich van het verontwaardigd commentaar, dat hij op de laatste woorden van zijn chef had willen geven. Onder het naar beneden loopen stelde hij zich gerust met de gedachte, dat mr. Cunnington hem zeker met Wilhelm Tell zou vergelijken en vergiffenis zou smeeken voor deze woorden, als het groote oogenblik van zijn huldiging zou zijn aangebroken.
|
|