| |
| |
| |
Tim Taccle voorkomt zijn arrestatie
Rosy Danty voelde zich teleurgesteld en tekortgedaan in dit leven. Toen zij den veel ouderen, maar voor wat zijn hooggeplaatste positie betreft nog betrekkelijk jongen Dr. Danty trouwde, had zij zich meer van dit huwelijk voorgesteld dan wat er in werkelijkheid uit geworden was. Jonge doktersvrouw te zijn, deel te hebben aan de hoogachting en vereering, die haar man in groote kring genoot, zich zelfstandig en vrij te kunnen bewegen - het lokte alleszins het jonge meisje aan, dat in het ouderlijk huis een strenge, gebonden opvoeding ontving. Hoe lang had het haar al niet verdroten, in tegenstelling tot vriendinnen die zij van de school, dansles of tennisclub kende door moeder en vader kort gehouden te worden, geen deel te mogen nemen aan bals en fuiven, picnic-, logeer- en kampeerpartijen, die in haar kringen veelvuldig voorkwamen. Toen dan ook haar oudere broer Henry zijn vriend Dr. Danty bij hen introduceerde, deze bezoeken allengs talrijker werden en duidelijker het stempel begonnen te dragen, tevens voor Rosy bestemd te zijn en tenslotte uitmondden in een door Rosy's ouders maar al te gaarne toegestemd theaterbezoek, had Rosy direct ooren gehad naar een huwelijk met dezen man.
Liefde mocht het misschien niet heeten, zoo bleek nu achteraf wel, maar zij was zeer gesteld geweest op de vriendschap van dezen kalmen, ervaren man, had met
| |
| |
jonge-meisjesspontaneïteit gepronkt met hem, dien zij spoedig haar verloofde mocht noemen.
Zooals in haar kringen gebruikelijk, had het engagement niet lang geduurd. Binnen een half jaar was het huwelijk voltrokken, had het jonge paar de huwelijksreis naar het vermaakcentrum Parijs achter zich en was het nieuwe leven van het jonge vrouwtje in hun smaakvol geïnstalleerde flat in een der Londensche voorsteden aangevangen.
Aanvankelijk was dit leven dan ook een openbaring voor haar geweest. Haar huishouding leiden, visite-avonden organiseeren - een nieuwe wereld van vrijheid en eigen beslissingen was voor haar opengegaan. En Andy, haar man, had haar deze vrijheid ook gegund, liet haar maar begaan, lachte vaderlijk om haar vindingrijkheid in het zoeken naar aanleidingen tot het geven van zulke avonden. Zoo was zij erin geslaagd, een kring van gelijkgezinde jongelui om zich heen te verzamelen, die de gastvrijheid van de Danty's maar al te zeer op hooge prijs stelden.
Had het ‘va et vient’ van het vroolijke gezelschap blijvend de goedkeuring van Andy weggedragen, het zou alles goed gebleven zijn, zoo dacht ze. Maar al spoedig begon haar man bezwaren te maken. Hij moest zich ook thans nog op de hoogte van de vorderingen van zijn wetenschap houden, zei hij. Tijdens de uren, die ‘Queen's Hospital’ van hem vergde, had hij hiertoe geen gelegenheid. De eenig aangewezen mogelijkheid hiervoor waren zijn avonduren. Daarom zouden de feestelijkheden, die zij voortdurend organiseerde, niet steeds kunnen voorkomen. Zij zou er rekening mee moeten houden, dat hij minstens enkele avonden per week voor zichzelf moest houden.
Zij had toegestemd, begrijpen voorgewend, hoewel
| |
| |
zij innerlijk de meening was toegedaan, dat haar man paal en perk aan haar pleizier wilde stellen, omdat te veel knappe jongelui zich om haar, het mooie jonge vrouwtje, verzamelden en hij door zijn leeftijd niet meer mee kon komen. Eenige weken was alles naar zijn wensch gegaan, waren twee, hoogstens drie avonden voor de jolijt der vrienden ingeruimd en had zij de overige tijd met haar man doorgebracht - hij studeerend in zijn vakliteratuur, zij zich bezighoudend met een handwerkje of een boek.
Tot zij het op een avond niet langer meer had kunnen verkroppen en hij, bemerkend dat zij stug, mokkend en onhandelbaar was, naar de reden hiervan vroeg. Het was tot een huilpartij gekomen en, toen hij haar eenigszins gekalmeerd had, had zij haar verwijten eruit geslingerd.
Hij was verbaasd geweest; iets dergelijks als waaraan zij dacht, was nimmer bij hem opgekomen en hij gaf hiervan dan ook duidelijk blijk, toen hij haar verzekerde dat hij haar vooral niet aan banden wilde leggen, dat zij zijn volle toestemming had om op de avonden, die hij aan zijn werk moest besteden, elders haar vermaak te zoeken. Misschien liepen hun behoeften aan ontspanning en de wijze, waarop daaraan te voldoen, inderdaad wel iets uiteen, zoo had hij gezegd, maar wat hem betrof behoefde zij zich van geen enkel vermaak te onthouden.
Dankbaar had zij deze vrijheid aanvaard en toch was het haar, alsof vanaf dit moment veel van het mooie, dat tusschen hen had bestaan, verloren was gegaan. Zij begon zich nu in te beelden, dat deze houding van haar man slechts te wijten kon zijn aan het feit, dat hij in werkelijkheid niet zoo heel veel om haar gaf en hij, waarschijnlijk ook eenigszins teleurgesteld in haar, be- | |
| |
gon veelvuldig aanmerkingen te maken over haar connecties, over haar weinige interesse. Maar wat hem het meest scheen te hinderen en waarover hun gesprekken bij die gelegenheden veelal gingen, was wel dat hun huwelijk kinderloos scheen te blijven. Veel scheen hij er voor de toekomst van hun verhouding van te verwachten, indien hun gezin zich uit zou breiden.
Zij van haar kant zag de noodzaak hiervan niet in. Zeker - dolgelukkig zou zij in de toekomst zijn, indien haar het geluk van een kind beschoren zou zijn, maar thans, eerst kort van de knellende band van het ouderlijk huis verlost, zou zij het liefst eerst eenige tijd van haar jonge leven willen genieten, het geluk met volle teugen willen inademen om zich later, wanneer het oogenblik daarvoor aangebroken was, des te beter geheel over te kunnen geven aan de zorg voor dat kind.
Eergisteravond waren de eerste harde woorden tusschen hen gevallen. Zij was naar een verjaarpartijtje geweest, Andy was thuis gebleven. Zij had niet op de tijd gelet en was eerst laat naar huis gekomen. Hij had aanmerkingen gemaakt over haar uitblijven, had haar onhartelijkheid verweten, haar vrienden misprezen en zoo was het tot een ware scène gekomen. En, beiden meenend het recht aan hun zijde te hebben, hadden sindsdien niet van toenadering willen weten.
Toevalligerwijze was zij juist in deze dagen voor een beproeving gesteld. William Stone, knap sportief jongmensch uit haar kennissenkring en werkzaam als directielid in het groote warenhuis van zijn vader, welke werkkring eigenlijk een sinecure mocht heeten, had haar de laatste weken op opvallende wijze het hof gemaakt. En juist op het verjaarpartijtje, waarbij zij zich zoo verlaat had, waren zij beiden, door vroolijkheid en drank overmoedig geworden, verder gegaan dan feitelijk geoor- | |
| |
loofd was. Dansend waren zij in een stille hoek van het groote vertrek gekomen, toen William plotseling met een ruk stilhield en haar abrupt kuste. Zij had eerst afgeweerd, maar weldra had zij zich op zijn aandrang eveneens vergeten en hem laten begaan. Zij had weliswaar direct na dit voorval afscheid genomen, maar William was haar tot in de hal gevolgd en had haar gevraagd, vanmiddag met hem af te spreken in de stad.
‘Nee, William, wij zijn onverstandig geweest en moeten dit voorval vergeten,’ had zij afgeweerd, maar hij had het niet opgegeven en zei, terwijl zij naar de auto liep, nog:
‘Zie, dat je komt, ik ben in ieder geval in “Central”.’
En nu, alleen gelaten met haar ontevreden gedachten, was het plan gerijpt om aan William's uitnoodiging gevolg te geven. Haar man was onrechtvaardig tegen haar geweest, gunde haar het pleizier, dat hij haar immers zelf eerst had toegestaan, blijkbaar toch niet. Welnu, zij zou nu zelf haar pleizier zoeken. Zij maakte toilet voor haar uitstapje en liet bij het personeel de boodschap voor haar man achter, dat zij wellicht eerst laat aan het diner zou verschijnen. Voor deze gelegenheid zou zij geen gebruik maken van haar wagen; zij zou een taxi nemen. Zich door den chauffeur naar ‘Central’ laten brengen, vond zij te gevaarlijk.
In ‘Central’, waar de thé-dansant in volle gang was, vond zij den overgelukkigen William.
Tim Taccle had bij zijn thuiskomst uit het ziekenhuis de boodschap gevonden, dat men bij de ‘Universal Insurance Society’ met ongeduld zijn komst verwachtte. Hij besloot dan ook, geen tijd te verliezen en direct naar het kantoorgebouw te rijden.
Daar aangekomen, liet hij zich door mr. Cunnington
| |
| |
van de gebeurtenissen op de hoogte stellen. De oude heer was zichtbaar verontrust door de voorvallen, die de maatschappij, aan welker hoofd hij nu reeds twintig jaren stond, zoo in ongewenschte opspraak brachten.
‘Hebt U Uw gevolgtrekkingen reeds gemaakt? Kunt U mij door gevestigde vermoedens aanwijzingen in een bepaalde richting geven?’ vroeg Taccle den ouden heer.
‘Neen, mr. Taccle, ik sta voor een volkomen raadsel. Tot voor betrekkelijk korte tijd was er zelfs geen sprake van dergelijke onaangename kwesties, totdat groote verliezen door sterfte van vele hoogverzekerden op bedenkelijke wijze onze zaken begonnen te beïnvloeden en nu, sedert gisteren, de gebeurtenissen steeds raadselachtiger worden.’
Tim Taccle verzocht mr. Cunnington, hem de gelegenheid te geven zich op alle afdeelingen volledig op de hoogte te kunnen stellen. Natuurlijk verkreeg hij deze toestemming.
De detective bracht de middag in het gebouw door, hier een praatje makend met den afdeelingschef, daar zijn indrukken opstekend bij een aankomend bediende en tenslotte belandend bij den portier, die in staat was hem een gekleurd verhaal van de toedracht der feiten, doorspekt met Hopkins' persoonlijke opvattingen, te geven.
Tim Taccle maakte zijn rondgang door het gebouw niet zonder resultaat; althans wie hem herhaaldelijk naar zijn notitieboekje zag grijpen om een aanteekening te maken en gelegenheid had, de vragen die hij bij den een stelde en die veelal op een constructie berustten van wat hij bij anderen had opgestoken, te vernemen, moest wel tot deze gevolgtrekking komen.
Toen hij genoegzaam zijn licht had opgestoken, ver- | |
| |
liet hij het gebouw, waar trouwens zeer spoedig de werkzaamheden beëindigd zouden worden en reed in zijn kleine snelle auto weer naar huis terug. Onderweg bedacht hij zich. Het zou dienstig zijn, zich nog vandaag naar den heer Yellon, die zich het meest van allen in de materie ingewerkt scheen te hebben, te begeven. Hij besloot hier dan ook toe en reed naar het kantoor van de staalfabriek.
De portier van het reeds verlaten bedrijf begroette hem tot zijn verbazing reeds met de woorden:
‘U is zeker een van de heeren van de politie? Ik zal U naar het kantoor van mr. Yellon brengen.’
De detective bedwong zijn verwondering over deze woorden. Hij rook als het ware, dat hier iets gebeurd was, waardoor zwijgen beter dan spreken zou zijn.
Toen hij, in de kamer gekomen, het doode lichaam zag, hield hij zich dan ook alsof hij alles hiervan afwist. Tegelijkertijd werd er gebeld en verwijderde de portier zich weer.
Tim Taccle mompelde in zichzelf: ‘Wat een gelukkige ingeving, dat ik direct nog naar deze plaats ben gegaan. Het geluk schijnt in deze zaak van den beginne af met mij te zijn. Voor de politie binnentreedt, moet ik snel rondneuzen.’
De detective vond niet veel bijzonders, behalve dan het visitekaartje, waardoor mr. Yellon misleid was. ‘Aha,’ dacht Tim Taccle, ‘stel je voor, dat die politieheeren dit gevonden hadden. Zij hadden mij zoowaar kunnen verdenken van deze moord en mij voor een poosje van het tapijt kunnen laten verdwijnen.’ De detective had het kaartje juist in zijn zak gestoken, toen de politiemannen de kamer binnentraden.
‘Zoo, mr. Taccle, bent U weer hersteld?’ zoo begroette hem de politie-inspecteur. ‘Wij meenden juist,
| |
| |
door deze onvrijwillige vacantie voorloopig van Uw lastige inmenging verschoond te blijven.’
‘Neen, inspecteur Wheale,’ kaatste Taccle,, ‘zelfs door het onzinnig functionneeren van Uw verkeersafdeeling, waarvan ik het slachtoffer was, ben ik niet te nekken.’
De portier kon bij ondervraging weinig nieuws brengen. Hij had den dader bij zijn patroon, die hem verwachtte, binnengelaten. Bijzonderheden omtrent zijn signalement kon hij niet brengen. Wel had hij een visitekaartje afgegeven, maar dit bleek voor de politiemannen onvindbaar te zijn en de portier had bij het aandienen geen acht op de naam op het kaartje geslagen.
En daar er in Londen nu eenmaal duizenden slanke mannen met donker haar en gekleed in grijze overjas rondlopen, hadden zoomin de officiëele politiemannen als Tim Taccle iets aan zijn mededeelingen.
|
|