| |
| |
| |
De bende treedt voor het voetlicht
Hopkins zit weer op zijn post, genoeglijk napeinzend over de pleizierige uren, die zijn vrouw en hij de vorige avond hebben doorgebracht in het varieté. Hoe had zijn dikke buik geschud van het lachen om de rake grollen van Billy Rowder, die in zijn populaire levensliedjes zulke gewaagde waarheden dorst lanceeren over de dagelijksche gebeurtenissen in het land. Billy had zoowaar reeds iets ingelascht over de berichten, die groot opgemaakt in de avondbladen stonden over de vergadering der ‘Universal Insurance Society’.
‘Ja, dames en heeren,’ had hij gezegd, ‘ik kan U reeds een geheimpje verklappen; ik ben op de hoogte van de plannen, die de energieke staalmagnaat Yellon als lid der commissie koestert. Hij wil voor iederen verzekerde bij de maatschappij een stalen kast leveren’ - achter zijn handpalm: ‘Voor rekening der maatschappij natuurlijk - waarin de verzekerde voor de rest zijns levens onder voortdurende dokterscontrôle opgesloten wordt.’ En toen hij daarop als afsluiting zijn gehakkeld verbasterde stopwoordje had gelanceerd: ‘Is-tie-niet-finnemenaal?’ had het publiek het van het lachen uitgeproest en Hopkins, als ingewijde, was bijna heelemaal niet meer tot bedaren te brengen geweest.
En hoe goed was die ‘sketch’ geweest, waarin zijn favorieten Mary Roslyn en Herbert Croodge optraden en waarin zij zulk een juiste levenswijsheid brachten
| |
| |
onder de titel ‘Geld is ook niet alles - geef mij maar wat te bikken’. Dat was Hopkins als het ware uit het hart gegrepen en het is niet te verwonderen, dat hij nu over dit onderwerp zit te fantaseeren, het stuk overhevelend naar zijn eigen milieu. De portée sluit eigenlijk geheel aan bij de filosofie, waaraan Hopkins zich in de stille uren, waarin hij in zijn loge zoo maar wat zit te overpeinzen, schuldig maakt.
Een politie-auto giert als razend voor het gebouw, gillend en knarsend door het straffe remmen in zijn snelle vaart. Een viertal politie-mannen vliegt uit de wagen en snelt het gebouw binnen. Een van hen vraagt op bevelende toon aan Hopkins: ‘Het kantoor van mr. Cunnington?’
‘Eerste étage, links, kamer 17!’ antwoordt Hopkins, verbaasd en verontrust opgeschrikt uit zijn zoete dommelingen.
Het kantoorgebouw is in rep en roer. Vanmorgen, toen de eerste employé's hun werkzaamheden wilden aanvangen, is men in de verschillende lokalen tot een ontzettende gewaarwording gekomen. Tientallen bureaux zijn overhoop gehaald, de laden opengebroken, de inhoud ligt op hoopjes over de vloer verspreid, kastdeuren zijn uit hun scharnieren gelicht.
Op de boekhoud- en de administratieafdeeling is de wanorde het ergst. Gedeelten van kasboeken zijn uitgescheurd en onvindbaar, daartoe is een safe, die op de boekhoudafdeeling ingebouwd is, opengebrand. De vernieling is op deze afdeelingen waarlijk onoverzichtelijk.
Oogenblikkelijk worden de hoogste chefs, de president en vice-president, telefonisch van de ontdekking op de hoogte gebracht, terwijl eveneens meteen de poli- | |
| |
tie in kennis gesteld wordt. De politiemannen zijn dan ook juist in het gebouw gearriveerd, als ook de heeren Cunnington en Drew reeds in hun auto's aangesneld komen. Van werken is op de bureaux natuurlijk geen sprake. Overal staan groepjes bedienden de gebeurtenissen te bespreken en zoodra de politiemannen de wanorde bezien hebben, vaardigen zij een nadrukkelijk verbod uit, de overhoop gehaalde bescheiden zelfs maar aan te raken.
Mr. Cunnington ontvangt de politie-beambten oogenblikkelijk in zijn kantoor.
‘Voor mij is evenmin duidelijk, welke drijfveeren achter deze inbraak hebben gezeten, als voor U. Ik ben zoojuist van het gebeurde in kennis gesteld en weet dus nog precies zoo weinig van de stand van zaken af als U op dit moment.’
‘Misschien wilt U zoo vriendelijk zijn, het geheele personeel zich in een der lokalen te laten begeven en wilt U een of twee leidinggevende employé's, hiertoe capabel, belasten met het vaststellen van de aard der ontvreemding,’ zegt de leidinggevende beambte. ‘Het gaat er in de eerste plaats om, te weten of deze inbraak ten doel heeft gehad, gelden of andere stukken in handen te krijgen en vast te stellen, in hoeverre men daarin geslaagd is.’
Mr. Cunnington zegt toe, de gevraagde maatregelen te treffen en de politiemannen verwijderen zich uit zijn kantoor, om met de naspeuringen in het gebouw te beginnen.
De bedienden van de instelling worden nu in de groote zaal, die gisteren tot het houden van de aandeelhoudersvergadering heeft gediend, bijeengebracht. Druk worden in groepjes gissingen gemaakt omtrent de drijfveeren en opvattingen te berde gebracht over de moge- | |
| |
lijke daders van deze misdaad. Daar verschijnen de heeren Cunnington en Drew in de zaal, gevolgd door de gisteren gekozen commissie-van-drie, die inmiddels gewaarschuwd en ijlings verschenen is. Alles zwijgt plotseling en neemt in afwachting van mogelijk interessante opheldering de plaatsen in.
Mr. Cunnington neemt, nadat het vijftal heeren het podium heeft bestegen en hun plaatsen bezet, het woord.
‘Dames en heeren,’ zoo zegt hij met duidelijk waarneembare nervositeit in zijn vertrouwde stem, ‘zooals U allen bekend, hebben plotselinge gebeurtenissen de moeilijkheden, waarmee onze instelling reeds te kampen had, nog vergroot. Waar het de wensch van de politieautoriteiten is, dat wij - voor de heeren een overzicht van het gebeurde hebben verkregen en mogelijke voor hen belangrijke sporen hebben ontdekt - de bureaux niet betreden en het daarnevens toch in de bedoeling lag, zij het niet heden maar morgen, een bijeenkomst te doen plaatsvinden, waarbij U als gezamenlijk personeel een gedachtenwisseling zoudt hebben met de in de vergadering van gisteren aangewezen commissie uit de aandeelhouders, lijkt het ons het beste, de toch verloren tijd van thans daartoe te benutten. Ik geef daarom nu het woord aan den heer Yellon, die namens deze commissie zal spreken.’
En, onder volkomen stilte, begint mr. Yellon, in de plaats tredend van mr. Cunnington:
‘Het is voor mij geen onverdeeld genoegen, het woord tot U te moeten voeren, en wel omdat ik daartoe gedwongen ben onder wel zeer buitensporige omstandigheden. Was gisteren, nadat onze commissie uit de aandeelhoudersvergadering gekozen was, het plan tot deze bijeenkomst gerezen, toch kon ik niet vermoeden reeds
| |
| |
heden en met de wetenschap, welke ik thans heb verkregen, voor U te staan.
Toen ik gisteren tegenover mijn mede-commissieleden de veronderstelling uitte, dat wij naar mijn meening voor groote verrassingen konden komen te staan, achtten deze heeren dit begrijpelijkerwijs overdreven zwartkijkerij van mijn kant. Thans sta zelfs ik verbaasd van de juistheid en de omvang van mijn veronderstellingen.
Niet alleen is in de afgeloopen nacht in de bureaux van onze maatschappij een brutale inbraak gepleegd, die - naar mij zoojuist van de zijde der autoriteiten werd medegedeeld - slechts ten doel heeft gehad, bepaalde documenten in handen te krijgen, doch tevens is er iets veel ernstigers voorgevallen.
In de vroege morgen is in het Westelijk stadsdeel het lijk van een man gevonden. Bij nader onderzoek bleek dit te zijn Dr. Palmers, de arts die aan onze maatschappij verbonden was en tot taak had, keuringen van adspirant-verzekerden te verrichten.’
Even wacht mr. Yellon, om de golf van ontzetting, die zich uit door een zacht, aanzwellend gemompel, te laten luwen. Daarna hervat hij:
‘Wezen uiterlijke teekenen erop, dat Dr. Palmers zelfmoord zou hebben gepleegd, verschillende feiten - waarover ik hier niet in bijzonderheden zal treden - geven den autoriteiten aanleiding tot het vermoeden, dat Dr. Palmers in werkelijkheid op lage wijze vermoord is. En indien dit zoo is, lijdt het geen twijfel of Dr. Palmers' dood staat in nauw verband met de inbraak, die in dit gebouw plaats heeft gehad en met andere feiten, op onze maatschappij betrekking hebbende. Laten wij ons daarom van onze zetels verheffen om op deze wijze den man te herdenken, door lage moordenaarshand gevallen voor onze instelling, voor onze en Uw belangen.’
| |
| |
Een roerend moment was het, toen de aanwezigen met ernstige trekken aan deze uitnoodiging gevolg gaven. Op een teeken van mr. Yellon nam ieder zijn plaats weer in, terwijl hij hernam:
‘Het lijkt mij niet zeer piëteitsvol tegenover den vermoorde, indien wij nu direct zouden overgaan tot het bespreken van de stand van zaken onzer instelling, daarmee koel eigenbelang koppelend aan zijn treurig verscheiden. Alleen zou ik U willen vragen, de ernst van de toestand waarin onze maatschappij is geraakt, wel zeer duidelijk te willen zien en te overdenken, of bij U in de loop der tijden uit bepaalde voorvallen vermoedens zijn gerezen, die wellicht ertoe zouden kunnen bijdragen, de sluier van de onbegrijpelijke gebeurtenissen van thans te helpen oplichten. Is dit het geval, dan houdt onze commissie of de detective, dien wij na deze laatste ernstige wending in de arm zullen nemen, mr. Tim Taccle, zich aanbevolen voor Uw mededeelingen welke desgewenscht met de noodige discretie behandeld zullen worden. Ik dank U.’
Deze laatste woorden waren nog niet uit mr. Yellon's mond gekomen, toen de deur openvloog en de zware, onbehouwen gestalte van den portier met uitgestrekte hand, waarin hij krampachtig een papier vastklemde, de zaal binnenwaggelde, hijgend de kreet uitstootend: ‘Ik ben bestolen, ik ben bestolen!’
Bij het podium gekomen, kon hij amechtig met horten en stooten zijn verhaal doen, dat hierop neerkwam, dat ook zijn loge met een bezoek van de inbrekers vereerd was. Men had de spreuk, die hij boven zijn zitplaats had bevestigd ontvreemd en er een nieuw papier voor in de plaats gehangen, waarop met keurig gestyleerde letters stond geschreven:
‘Idioot, kijk voortaan beter uit je doppen!’
| |
| |
Het was in de namiddag, toen mr. Yellon, op het kantoor van zijn staalfabriek opgebeld werd. De man aan de andere kant van de draad maakte zich bekend:
‘Hallo, mr. Yellon? U spreekt met Tim Taccle. U bent immers een van de commissieleden van de “Universal Insurance Society”? Ik ben zoojuist thuisgekomen en verneem, dat men mijn tusschenkomst in de zaak verzocht heeft. Zou ik nog even bij U kunnen komen, om enkele bijzonderheden van U te vernemen?’
Mr. Yellon stemde toe, nog even op zijn bureau te blijven, teneinde het gesprek te kunnen doen plaats hebben. Weinig later werd hem dan ook het keurige kaartje door den fabrieksportier gepresenteerd:
Tim Taccle
Detective
73, Cornwallis Avenue - London W. 1
telefoon Holborn 4237
Tim Taccle werd binnengelaten. Na zich aan elkaar te hebben voorgesteld, ging hij meteen op het doel van zijn bezoek af:
‘Het is mij een groote eer, te zijn aangezocht om de zaak, die bij de “Universal” gerezen is, op te lossen. Ik vervoeg mij daarom nu nog bij U, omdat de zaak heden een ernstiger verloop genomen heeft dan aanvankelijk verondersteld kon worden. Ik ben eerst hedenmiddag uit het “Queen's Hospital” ontslagen, waar ik na een auto-ongeval werd verpleegd en vernam, dat U het meest ingewijd bent omtrent de aangelegenheid. Vertelt U eens, wat U bekend is, als U zoo vriendelijk zijn wilt.’
‘Wel,’ antwoordde mr. Yellon, ‘reeds meer dan een jaar maak ik mij ongerust over de instelling, waarin ik
| |
| |
geïnteresseerd ben. Men zag klaarblijkelijk het groote aantal sterfgevallen van hoog-verzekerden totnogtoe als een toevalligheid, hoewel ik integendeel steeds meer geneigd was, iets anders er achter te zoeken. Toen ik onopvallende onderzoekingen op eigen houtje instelde, hetgeen mij door het gebrek aan gegevens uiterst moeilijk was, kwam ik tot de zekerheid dat doelbewuste machten hier de hand in het spel hadden en ik zou mij ook zeer zeker tot U gewend hebben, als gisteren de benoeming in de commissie mij niet in de gelegenheid had gesteld, uit dien hoofde inzage van alle ve[...]gde documenten te verkrijgen. Ik kon nu meer legaal mijn taak aanvaarden, wees er gisteren mijn medeleden reeds op, dat naar mijn meening sensaties niet uitgesloten waren.’
‘Liet U bij die gelegenheid tegenover Uw medeleden ook iets naders uit omtrent Uw vermoedens of resultaten van Uw vroegere onderzoekingen?’ vroeg de detectiv[e.]
‘Neen, geenszins,’ antwoordde mr. Yellon snel, ‘ik achtte het slechts mijn plicht, hen te waarschuwen in het algemeen, maar trad niet in bijzonderheden. Zij weten nog niets van mijn conclusies.’
Een oogenblik zweeg hij, om in gedachten de draad van zijn mededeelingen weer op te vatten. Toen:
‘Na de gebeurtenissen van vannacht, de inbraak en de moord op Dr. Palmers, want dat is het volgens mijn meening ontegenzeggelijk, achtten wij het toch geraden, U te verzoeken, de zaak in handen te nemen.’
‘En,’ zoo nam mr. Taccle nu het gesprek op, ‘hebt U van Uw conclusies ook iets op papier gezet, hebt U wellicht een dossier over de “Universal” ingericht?’
‘Zeker, alles wat betrekking op de zaak heeft, heb ik samengevoegd in deze map,’ lichtte mr. Yellon in, wijzend op een dossier, dat hij speciaal voor de komst
| |
| |
van den detective op zijn schrijftafel gereed had liggen.
‘Zoudt U er bezwaar tegen hebben, mij dit dossier mede te geven, opdat ik mij in de zaak in kan werken, voor zoover het door U verzamelde daartoe kan bijdragen?’
‘In het minst niet - alstublieft,’ zei mr. Yellon, het dossier overreikend. Hij stokte echter. Met de linkerhand pakte de bezoeker de map aan en, zooals mr. Yellon tot zijn ontzetting constateerde, hield deze in de rechterhand een revolver, gericht op zijn, mr. Yellon's hart.
‘Wat beteekent dit, wat gaat U doen?’ wist mr. Yellon er met moeite uit te brengen.
Oprijzend van zijn stoel, fijntjes glimlachend en onderwijl achterwaarts naar de deur gaande, de revolver steeds op mr. Yellon gericht, antwoordde de man:
‘Ik was Tim Taccle, de beroemde detective, Uw steun en toeverlaat, ik ben het nu niet meer, maar...... zal iemand anders zijn, terwijl U, mr. Yellon, na dit schot niets meer zult zijn en niets meer zult kunnen ondernemen.’
Een schot barstte uit zijn revolver, mr. Yellon zonk ontzield ter aarde. De man vluchtte ijlings het gebouw uit, sprong in een gereedstaande auto, die pijlsnel wegreed.
De portier, als eenige in het gebouw nagebleven om op het vertrek van den directeur te wachten, legde juist een contrôle-ronde door het gebouw af. Toen hij ontzet op het geluid van het schot aan kwam snellen, vond hij zijn meester dood in het kantoor.
|
|