De wonderlijke historie van de Zwaanridder die in Nijmegen aankwam
(2005)–Martijn Wijngaards– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Hoe de koningin uit de gevangenis kwam en hoe de koning Helias beval zijn vijand te bevechtenNu de koning de waarheid wist, dankzij de kluizenaar, liet hij de koningin onmiddellijk vrij en herstelde haar in haar eer. Hij hield meer van haar dan ooit. Zij mocht gaan en staan waar ze wilde, want ze was onschuldig bevonden. Daarom dankte zij God Almachtig. Het hele volk was blij en loofde God eendrachtig. Daarna liet hij Matabrune gevangen zetten en bewaken door vier dienaren. Vervolgens liet hij Macharis berichten dat hij zich moest voorbereiden om te vechten, omdat zijn zaak een bedriegelijke was. En omdat Beatrijs vrijgelaten was en Matabrune was gevangen. Desondanks deed hij alsof hij gelijk had.
Zodoende kwamen zij beide op het slagveld. Daar kwamen ook veel heren en ridders, die beide strijders lieten zweren dat ze een goede zaak meenden te hebben. Daarna werd geoordeeld dat zij moesten vechten. Veel volk had zich verzameld om het tot het einde toe te zien. De koning en Beatrijs waren daar ook en andere grote heren. Zodoende reden zij het strijdperk in. Helias zag er prachtig uit. Hij was omringd door edelen en had goede moed dankzij de steun van God. Macharis kwam wat angstig en bevend daar, toen hij zag dat iedereen Helias een warm hart toedroeg, maar hij vond toch de moed om uit te roepen: ‘Kom maar op, verwaande jongeling! Ik zal je vandaag laten zien wat jouw moed tegen mij je oplevert!’ Helias zei: ‘Ai, bedriegelijke verrader! Ik ben blij dat ik u hier mag zien, want ik kom tot u in nederigheid en in de naam van God. Hij gebood mij om de zaak van mijn moeder tot een einde te brengen in overeenstemming met de wet. U hebt haar buitengewoon verraderlijk beschuldigd. Ik zal de wil van God volbrengen!’
Toen reden zij op elkaar in. Ze gingen elkaar te lijf met de lans en lieten de paarden zo hard lopen, dat de jonge Helias de verrader met paard en al liet overhellen naar de grond. Dat verbaasde Macharis zeer en hij riep: ‘Ha, jongeling! Wilt u mij uw jeugdige kracht tonen met geweld? Zo zult u dan de macht van mijn arm voelen!’ Maar Helias zei: ‘Hoe meer hoe beter! U komt sterk en flink op mij over!’ Toen de jonge Helias en Macharis hun lansen weer lieten zakken, raakte de verrader Helias verraderlijk op een onbedekte plek, zodat hij hem een kleine wond toebracht waar bloed uitkwam. Beatrijs zag dit, werd bevreesd en bad tot God | |
[pagina 49]
| |
dat Hij haar zoon wilde bijstaan in de rechtvaardige zaak waarvoor hij vocht. Ze zei: Vader, Zoon, Heilige Geest, waarachtige God,
Die de zege gaf aan de kinderen van Israël
Tegen de farao, die hun gevangen hield, de deur op slot
U bracht deze gevangenen een ander lotGa naar eind11
Geef ook mijn zoon de victorie in het gevecht
Tegen de verrader, want hij gedroeg zich slecht
Hij verbond mijn naam aan allerlei misdaden
U hebt mijn zoon gezonden uit liefde, snel
Dus bid ik U, Heer, de strijd is beladen:
Schenk hem de overwinning en genade
Gun hem Uw genade in deze tijden
Dat bid ik u nederig, de knieën gebogen
Door Uw pijn en Uw bittere lijden,
Dat U voor ons onderging, om ons te verblijden
Aan het heilige kruis met bloedige wonden
Waardoor Uw vurige liefde naar ons werd gezonden
U liet nooit iemand blijven in het kwade
Die tot U heeft gebeden om kwijtschelding van zonde
Ik vertouw op U en bid U onomwonden:
Schenk hem de overwinning en genade
Ik bid u nederig en buig naar de aarde
Behoed mijn zoon voor de verraders streken
Die een rechtvaardige rechtszaak aanvaardde
Die hier vecht om mij te laten in mijn waarde
O Heer, laat hem aan hulp niets ontbreken
Geef hem de kracht om zich - en ons - te wreken
Dat hij mag weerstaan de verraders daden
Die mijn eer tegenspreken
Laat mijn zoon lopen op de goede paden;
Schenk hem de overwinning en genade
Prince
Victorieuze Prins, wil hem genade gunnen
Alle mensen die rechtvaardigheid beminnen
Aan het kruis is de overwinning ooit begonnen
Achter dat schild, kijkt U goed,
Loopt mijn zoon Helias, met heldenmoed
Ik bid U nederig, als zijn oude vader,
| |
[pagina 50]
| |
Dat U hem voor die verrader hoed
Dat hij verplettert die mij versmaden
Schenk hem de overwinning en genade
Door de gemene steek van Macharis was het volk verbaasd. Zij hadden hun hoop gevestigd op de goede jongeling. Maar God wilde hem niet verlaten! Helias voelde zijn wond en handelde als een edele ridder. Hij zag zijn bloed, toonde zijn sterke hart en riep: ‘O verrader die u bent! Meent u mij zo voor de gek te moeten houden? Is het u niet genoeg dat u mijn moeder meent te moeten verraden? Meent u haar zoon ook ter dood te moeten brengen? Maar ik hoop u zodanig te raken, met de hulp van God, dat ik mij niet nog eens hoef om te draaien!’ Weer stormden ze naar elkaar toe en Helias stak Macharis de helm van zijn hoofd en ontblootte het. Toen sloeg Helias met zijn zwaard, zodat hij geen vin meer kon verroeren. Helias keerde zich om en sloeg hem de arm af waarmee hij het zwaard vasthield.
Macharis zei: ‘Och jongeling, u hebt van mij gewonnen. Ik geef mij over aan uw wil. Ik smeek u, bij de Almachtige God, dat u zegt wie u bent.’ Helias zei: ‘Ik ben de zoon van koning Oriant en van zijn trouwe echtgenote, koningin Beatrijs. Ik ben hier gekomen om mijn moeder te beschermen tegen u en al haar vijanden. De verrader zei: ‘Och edele zoon, neem mij gevangen en vergeef mij mijn misdaad.’ Helias zei: ‘O valse verrader, ik zal het einde zien van uw leven voordat wij stoppen met dit gevecht.’ Macharis riep uit: ‘Ik smeek u! Laat mij leven totdat ik u de waarheid heb verteld over de verraderlijke daden die jegens uw moeder en haar kinderen zijn verricht. Ik zal u zeggen dat de goudsmid de kettingen heeft die uw broers en zuster waren afgenomen toen zij in zwanen veranderden.’ Toen Helias hem zo hoorde spreken, liet hij hem nog in leven. Daarna kwamen daar degenen die bevolen waren om recht te spreken in het gevecht. Zij wezen Helias aan als rechtmatige winnaar, die zijn vijand ten onder bracht met Gods hulp.
Helias zei: ‘Laat de koning, mijn vader, komen met mijn moeder en met de heren om te horen welk verraad Macharis en Matabrune hadden opgesteld tegen mijn moeder en haar kinderen!’ Zodoende kwamen de koning en de koningin in het strijdperk met de edelen. De koning vroeg: ‘O Macharis, bent u overwonnen en begeert u zich over te geven in de handen van mijn zoon Helias, die God hierheen gezonden heeft?’ ‘Ja,’ zei de verrader Macharis. ‘Ik geef mij over aan uw zoon, wetende dat kwaad nooit ongewroken blijft en dat niemand Gods Wil mag weerstaan. Maar | |
[pagina 51]
| |
ik smeek u om genade. Ik zal alles vertellen: alle geschiedenissen en verraad. Doe daarna met mij wat u wil.’ De koning zei: ‘Dat is dan afgesproken.’
Macharis biechtte vervolgens alles op: van de zeven hondjes, van de zes kinderen, de kettinkjes en van Marcus' ogen die waren uitgestoken. De koning huilde toen hij alles hoorde en omhelsde de koningin zo teder als hij kon en zei: ‘Mijn liefste, ik heb u groot onrecht aangedaan. Maar vergeef het mij, want ik wist van niets en dat doet mij verdriet.’ Toen zei Beatrijs: ‘Ik vergeef het u, zonder wrok in mijn hart, want ik weet goed dat het u leed berokkent.’ Daarop gingen zij weg met hun zoon Helias, God dankend voor de overwinning die hij had behaald. Ook alle adellijke dames en het volk waren in opperste feeststemming, omdat de koning en koningin in goede liefde waren teruggekomen bij elkaar.
En op bevel van de koning werd de verrader aan de galg opgehangen, voor wat hij allemaal had gedaan. | |
[pagina 52]
| |
|