Hoe Helias naar het hof kwam om zijn moeder te verlossen en hoe hij de poortwachter met zijn stok tegen de vlakte sloeg en in de zaal de verrader ook
Iedereen aan het hof van de koning was het erover eens dat de koningin ter dood gebracht moest worden. Toen kwam de jonge Helias, zoon van de koning en de koningin, om zijn moeder te beschermen, met een stok in zijn handen en groot vertrouwen in God. Hij kwam aan de poort van het hof. Daar vond hij een man die hem vroeg wat hij zocht. Helias zei: ‘Ik zoek de gemene ridder Macharis.’ De man meende hem voor de gek te moeten houden en zei: ‘Ik ben het.’ En terstond sloeg Helias hem met zijn stok tegen de grond. Meteen kwam er een dienaar, die hem gevangen nam, menend dat hij zot was, omdat hij zo gek was gekleed. Hij bespotte degene die geslagen was en zei dat men geen gekheid moest uithalen met zotten. Helias trok zichzelf kordaat uit de handen van de dienaar en zei: ‘Laat mij gaan, want ik zal niet rusten voor ik mij heb gewroken op de bedriegelijke Macharis, die de koningin, mijn moeder, ten onrechte beschuldigt!’
Iemand zei hem toen dat Macharis in de zaal was en dat deze Beatrijs had aangeklaagd bij de koning voor een grote misdaad. De spreker vond deze aanklacht bedriegelijk en zei dat de koningin een goede vrouw was en dat de mensen haar ten onrechte wilden laten sterven. Toen Helias hem zo hoorde spreken, kwam hij hem omhelzen. Hij leidde Helias naar de zaal waar de raad gehouden werd. Daar waren veel mensen bezorgd om Beatrijs' lot.
Iedereen kwam kijken wat Helias zou doen. Hij leek wel een wilde! Hij kwam binnen bij de koning, die vroeg wat daar aan de hand was. Men zei dat er een jongen stond die wel een wildeman leek, die naar Macharis vroeg en zei hem te willen bevechten, om de eer van de koningin te beschermen, van wie hij zegt dat het zijn moeder is.
‘Ai,’ zei de koning. ‘Ik zie het wel, het is maar een zot.’
De ridder sprak: ‘Heer, ik heb hem toch erg wijs horen spreken.
Toen vroeg de koning wat hij zocht, waarop hij antwoordde: ‘Ik zoek Macharis.’ Die werd hem gewezen. Hij ging naar hem toe en zei: ‘Ai, gemene verrader en ontrouwe ridder. Ik roep u op om te vechten.’ Vervolgens gaf hij Macharis een slag met de vuist, zodat die op de grond kwakte. Als hij een mes gehad zou hebben, had hij hem de keel doorgesneden. Maar Helias werd bij de ridder weggehaald, waarop veel ridders zeiden dat hij dat goed gedaan had, omdat hij de goede Beatrijs zo schandelijk had beschuldigd.