Hoe de koning Beatrijs voor het gerecht liet komen
Oe dag kwam dat de koning Beatrijs ter dood wilde veroordelen. Hij liet haar uit de gevangenis halen; zodat ze in zijn aanwezigheid zou kunnen bewijzen dat ze onschuldig was van datgene waarvan ze werd beschuldigd door de ridder. En toen zij daar stond voor alle ridders en heren die daar bijeengekomen waren, groette ze de koning eerbiedig op beide knieën en smeekte hem om genade. Dat deed ze zo ontroerend, dat alle heren medelijden hadden met haar en in het bijzonder de koning. Die keek haar aan met zo'n groot verdriet, dat hij nauwelijks meer kon spreken.
Toen gebood de koning de bedriegelijke ridder in haar bijzijn te zeggen waarvan hij haar beschuldigde. Meteen zei Macharis - als een verrader: ‘Heer, ik heb u gezegd - en ik blijf erbij - dat ik haar gemeenschap heb zien hebben met een hond, waarvan zij heeft gebaard. Daarna wilde ze uw moeder Matabrune, u en mij heimelijk vergif geven, zodat ik dit niet meer kon navertellen.’
De koning zei: ‘Vrouwe, u wordt hier zwaar beschuldigd. Wat hebt u op dit verhaal te zeggen? Zeg de waarheid! U zult niet sterven, maar ik zal u in een klooster onderbrengen om uw zonden te overdenken en om voor u en mij te bidden tot God. Als u niet wilt bekennen, zal ik u een schandelijke dood laten sterven, tenzij iemand opkomt voor uw recht.’
Beatrijs zei: ‘Heer, ik weet wel dat ik niemand vinden zal die mijn recht zal helpen verdedigen. Nochtans zweer ik hier voor u allen dat ik onschuldig ben van dit alles. En is God waarachtig met mij - en ik smeek de almachtige God - dan neemt hij wraak op mijn vijanden, die mij zo valselijk beschuldigen.’