Hoe de kluizenaar de zeven kleine kindertjes doopte en hoe één van Matabrunes jagers hen zag spelen in het bos bij de kluis
Ik wil koning Oriant en de koningin nu even verlaten en weer verder vertellen over de zeven kindertjes in het huisje van de kluizenaar. Nadat deze kinderen op beklagenswaardige wijze waren gevoed door de witte geit - die door een godswonder was gezonden - doopte hij ze allemaal. Onder de zeven kinderen was er één die hij zodanig liefhad dat hij hem Helias noemde, naar zichzelf. Gedurende hun jeugd liepen de kinderen in het bos, gekleed in een rokje van bladeren, blootsvoets en blootshoofds. Ze waren altijd samen.
Op een dag kwam een jager van Matabrune, Savari geheten, jagen in het bos waar de kluizenaar woonde. Zo wilde God, Schepper van al dat leeft, dat deze jager de zeven kinderen zou vinden. Zij zaten onder een boom en hadden elk een zilveren ketting om hun hals. Onder deze boom vonden zij appels die zij aten met wat brood. De jager werd vrolijk toen hij ze zag en groette ze vriendelijk. Maar zij antwoordden hem niet en liepen weg voor hem. Hij volgde ze tot de kluis, omdat hij wilde weten van waar zij kwamen. Toen de kluizenaar hem zag, zei hij: ‘O goede vriend, ik bid u om Gods wil dat u deze arme, kleine kindertjes geen kwaad doet.’
‘Nee, vertrouw mij,’ zei de jager. ‘Maar ik verwonder mij over hun armzalige uiterlijk en ook om de zilveren kettinkjes die ze om hun hals dragen.’
Daarop zei de kluizenaar: ‘Mijn vriend, zoals u ze ziet, zo heb ik ze gevonden. Klein - pasgeboren nog - in het bos. Om ze te voeden kwam als bij mirakel een witte geit die ze gedurende drie jaren haar eigen melk gegeven heeft. Daarna heb ik ze zo goed ik kon in leven gehouden, in zomer en winter.’
‘God zal u belonen,’ zei de jager en ging weg van de kluizenaar.
Toen hij weer in Lillefoort gekomen was, vertelde hij Matabrune dat hij de zeven kinderen in het bos had gevonden. Elk met een zilveren ketting om, spelend onder een boom. Matabrune was daarover verwonderd. Ze wist heel goed dat het de zeven kinderen waren die koning Oriant had gekregen bij Beatrijs. Zij meende dat ze dood waren. Maar God, die iedereen beschermt die Hem dienen, had ze behoed voor alle kwaad. Matabrune was daarover heel boos, ontbood in het geheim de jager en zei hem: ‘O mijn vriend, voor geen goud had ik dit nieuws willen horen. Maar wil je mijn vriendschap verdienen, dan neemt u de metgezellen mee die u wilt en moet u de zeven kinderen doden. Als u ze niet wil