De wonderlijke historie van de Zwaanridder die in Nijmegen aankwam
(2005)–Martijn Wijngaards– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Hoe de zeven kleine kindertjes werden gevoed door het wonder van een witte geit, die gezonden was door GodToen de kluizenaar deze zeven kindertjes had gevoed en verwarmd naar vermogen, vroeg hij zich af van wie ze waren. Zo bad hij nederig tot God: O God, die almachtig en gezegend bent
U bent met alles en ieder bekend
En beschermt de zwakke ook altijd
Die u dan een krachtige boodschap zendt
Zoals ooit, toen U na Mozes' gebed
Het manna in de woestijn had klaargezetGa naar eind4
Om Israël kinderen voedsel te geven
Zendt nu ook voedsel, dat deze kinderen redt
Op dat zij mogen behouden het leven
En dat ze hier na - o Heer verheven -
U van harte mogen dienen, zoals U dat bent gewend
Dat vraag ik U Heer, die alle harten kent.
Zoals U - God almachtig - ons van uw grootheid liet weten
Vijfduizend mannen kregen ooit alle te eten
- De kinderen en vrouwen nog niet meegeteldGa naar eind5 -
Uit vijf gerstenbroden en twee vissen - zoals wij allen weten
Vol lof heeft eenieder daar gegeten en gezeten
Over dat wonder en Uw trouw is al veel gemeld
Geef de kinderen een wonder, over wie ik zojuist had verteld
Moge Uw genade deze kindertjes voeden
Bescherm ze tegen honger en geweld
Zodat niemand ooit wordt droef te moede
Die in U vertrouwt. Ik vraag alleen het goede:
Dat niets of niemand deze bloempjes schendt
Dat vraag ik U Heer, die alle harten kent.
U, die Israël kinderen voor de farao behoedde
En de leeuwen in de kuil niet met Daniël voeddeGa naar eind6
U wilt toch hun jonge leven niet bederven?
De zeven kleine kindertjes van wie ik al vermoedde
Dat zij een later zullen doen al het goede
Zij zullen hier zo naakt haast van honger sterven
| |
[pagina 25]
| |
In dit enge woud zullen zij slechts ellende verwerven
Toch schijnen zij van een goede familie te zijn
U, Heer, zult ze toch de huid niet laten kerven?
U wilt ze toch behoeden voor dood en pijn?
Uw goedheid, Heer, is puur en rein
Of U, almachtige God, Uw genade naar beneden zendt
Dat vraag ik U Heer, die alle harten kent.
O Vader, Zoon, Heilige Geest, prins van victorie
Drie personen, samen één in glorie
Behoed deze 7 kindertjes, hemelse regent
Dat ze zo vaak mogen eten uit uw ciborieGa naar eind7
Dat ze ooit worden gevraagd ter consistorieGa naar eind8
En dat in de hemel, waar U de heerser bent.
Dat vraag ik U Heer, die alle harten kent.
Dit gebed werd door God verhoord, want door een wonder kwam er een witte geit in de kluis. Deze keerde zich met haar uiers tot de kindertjes en zoogde hen zo natuurlijk als een voedster. Toen wist de kluizenaar dat zij door God was gezonden om de kindertjes groot te brengen. Daarvoor dankte hij God. Dagelijks dronken de kindertjes van de geit, die daarna naar het bos ging om te eten. Dit duurde net zo lang tot zij groot werden en de geit volgden in het bos. Toen zij gekomen waren tot enige kennis van de wereld, maakte de kluizenaar kleine rokjes voor hen van bladeren en van andere dingen die hij kon verkrijgen. Zo gingen zij spelen in het bos en verzamelden vruchten om bij hun brood te eten. Zo werden zij gevoed door Gods genade en de ijver van de kluizenaar, die de aalmoezen met hen deelde die men hem gaf.
Gedurende deze tijd kwam Oriant als overwinnaar terug van de oorlog. Toen Matabrune hoorde dat haar zoon kwam, ging ze hem tegemoet. Ze heette hem welkom en begon te wenen om haar kwaad te volbrengen: ‘Och mijn zoon, welkom thuis. Ik ben zeer blij dat u gezond bent teruggekomen bij uw volk. Maar verder is mijn hart bedrukt door wat uw vrouw is overkomen.’ De koning vroeg: ‘Wat is er gebeurd? Is mijn vrouw dood? Wat is er?’ Zij zei: ‘Nee, maar het is zo schandelijk dat ik het u haast niet durf te vertellen omdat het zo lelijk is. Het is mij liever dat een ander het u had gezegd, want al uw dienaars weten het al.’ Daarop zei de koning: ‘Ik heb liever dat u het me zegt dan iemand anders.’ ‘Ik meende dat uw vrouw een kind van u zou krijgen, maar zij ontving het van een hond. Hoe schandelijk! Hier is de vroedvrouw die van haar zeven kleine hondjes heeft gekregen. Ik heb ze laten weggooien, zodat men van niets zou weten. Hierom kunt u Beatrijs met recht laten doden en verbranden.’ | |
[pagina 26]
| |
De vroedvrouw stond naast Matabrune om haar leugen kracht bij te zetten. De koning was zeer bedrukt toen hij dit hoorde en vroeg waar zijn vrouw was. Matabrune zei dat zij was opgesloten in haar kamer. Van schaamte durfde ze daar niet uit te komen. De koning ging toen naar zijn kamer met een ridder die hij zeer vertrouwde en zei: ‘Helaas, wat een groot leed is mij overkomen! Mijn vrouw heeft zeven honden gekregen. Dat is vreselijk, de beesten! Zij, van wie ik meende dat ze de eerzaamste en mooiste van alle vrouwen was... Zij heeft me verraden! Door haar ben ik onteerd! Wee het kwade uur waarop ik ben geboren! Waarom liet God mij niet verslaan door mijn vijanden? God, wil mij toch helpen! Wee degene die me dat aanraadt: ik begeer niet meer om bij haar te komen, die ik zo zeer beminde.’ De ridder die bij de koning was, had hem graag getroost, maar Oriant ging op bed liggen, waar hij uiteindelijk van verdriet en ellende in slaap viel.
In een andere kamer zat de edele vrouwe Beatrijs, niet minder verdrietig. Tot haar kwam een schildknaap, die haar lang had gediend, om te zeggen dat de koning thuisgekomen was. Daarover was ze zeer ontdaan. Ze vroeg of er al over haar was verteld. Hij vertelde haar alles wat de bedriegelijke Matabrune aan de koning had gezegd. Door pijn bewogen riep Beatrijs God Almachtig aan: O God van het hemelrijk, mijn toeverlaat
Die voor ons welzijn de Verlosser heeft gezonden
Ik heb U altijd een Goede Vader gevonden
Wat is de oorzaak? Welke misdaad?
Of welk vijandig kwaad
Waarmee ik U of Uw Zoon kon verwonden?
Of iets dat mensen niet toestonden?
Wat zijn de daden? Wat zijn die zonden
Waardoor ik de vriendschap met mijn heer kwijt moest zijn?
Dat uit mijn lichaam konden komen zeven honden?
Helaas! Ik heb nog nooit iets zó erg gevonden!
Alles dat ik nog heb is zware pijn
O goede God, stralend als een robijn
Verleen mij dat ik mijn mans liefde weer win
Dat smeek ik U, Zoon van de Hemelse Koningin.
O Jezus Christus, tot opperste Heer gekroond
Die als Verlosser bij ons heeft gewoond
En onze zonden hebt weggewassen met Uw Bloed
Zodat wij geluk kregen en voorspoed
Uw gezegende Moeder werd niet bepaald beloond
| |
[pagina 27]
| |
Haar verdriet maakte van haar tranen een vloed
Dat besef ik heel erg goed
Ik bid U, Heer - als een warme gloed
Is Uw liefde - Mogen al mijn zonden
Worden afgewassen? Geef mij moed.
Anders is de wraak van mijn vijanden zoet.
Dat vraag ik U, door Uw vijf wondenGa naar eind9
O Gods grote schat, als troost naar ons toe gezonden
Wees mijn advocaat, dan ben ik Uw vriendin
Dat smeek ik U, Zoon van de Hemelse Koningin.
Zowaar als U, Heer, door Uw nieuwe leven
Uw moeder zo troost heeft gegeven
Op de paasdag. U toonde Zich op grootse wijze
Door voor iedereen te herrijzen
Zonder tussen apostelen en vrouwen onderscheid aan te geven
Ik weet U zult eenieder prijzen
Wiens hart U de hoogste eer wil bewijzen
Ik, onwaardige dienares, van woorden klein
Roep U aan, de meest hoge en meest wijze
Ik smeek U - ik wil echt niets van U eisen -
Laat mijn man weer mijn vriend zijn
Nooit wilde ik hem oneer bezorgen of pijn
Ook iets kwaads had ik nimmer in zin
Dat smeek ik U, Zoon van de Hemelse Koningin.
Prinselijke prins der engelenscharen
Wilt U mij bewaren?
Zet Uw bescherming over mij nog even voort
Spreek slechts één woord
Dat mijn man mij zijn vriendschap weer geeft
Zolang ik besta en hij leeft
U kent mijn onschuld, ga toch alstublieft akkoord
U heeft mijn gebed nu aanhoord
Troost mij, Christus, wees mijn comfort
- Want ik heb verdriet, van einde tot begin -
Dat smeek ik U, Zoon van de Hemelse Koningin.
|
|