De wonderlijke historie van de Zwaanridder die in Nijmegen aankwam
(2005)–Martijn Wijngaards– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Hoe Marcus de zeven kinderen naar het bos bracht, hen daar op zijn mantel liet liggen en hoe de kluizenaar Heilias ze vondNadat de bedriegelijke vrouw haar verraad had volbracht - zoals hiervoor verteld - riep ze haar dienaar Marcus. ‘Mijn vriend, je moet mij een dienst bewijzen, maar je moet alles geheim houden. De koningin is bevallen van zes zonen en een dochter. Zij zijn elk met een zilveren ketting om de hals ter wereld gekomen. Dit lijkt mij een belangrijk voorteken; zij moeten later wel dieven of moordenaars worden. Daarom wil ik ze nu laten sterven, opdat zij uiteindelijk geen schade kunnen berokkenen. Ik heb haar doen geloven dat zij zeven honden heeft gebaard. Die heb ik laten doden, zodat niemand meer iets hiervan zal vernemen. Neem dus op mijn bevel deze zeven kinderen mee en dood ze, zodat we nooit meer iets van ze vernemen.’ Daarop zei Marcus: ‘Vrouwe, ik zal met deze kinderen doen wat u wenst, zodat er geen moeilijkheden meer van ze komen.’
Marcus besteeg een paard en had de kinderen in zijn mantel. Hij bracht ze buiten de stad in een bos. Midden in het bos steeg hij af van zijn paard en legde de kinderen alle zeven op zijn mantel op de grond. Toen hij zag hoe mooi de kinderen waren, kreeg hij medelijden in zijn hart. Hij bedacht dat zij ieder een ketting droegen toen zij uit het lijf van hun moeder kwamen. De kinderen lachten hem toe. Hij vermoedde dat zij eigenlijk door God uitverkoren moesten zijn om prachtige dingen te doen. Plotsklaps voelde hij dat hij de kinderen moest beschermen. Hij wilde ze geen kwaad doen, maar bad om Gods barmhartigheid en hij sprak: O God almachtig, ik voel mij bezwaard
Mijn gevoelens zijn van meelijdende aard
Met deze mooie kindjes, jong van dagen
Ik bid Christus, licht van hemel en aard'
Dat Hij u door Zijn mildheid bewaart
Voor toekomstig leed en onbehagen
Dat Hij wonder brengt bij plagen
Dat Hij de vijand die u willen laten sterven
Door Zijn gerechtigheid het vuur in wil jagen
Helaas, arme kindjes, moet ik uw vreugde bederven
Totdat God u ziet. 't Is mij van harte leed!
Dat ik u hier moet laten doet pijn, zoals God weet.
| |
[pagina 22]
| |
Al laat ik u, mooie kindertjes, hier deze uren
God almachtig beschermt u allen samen
Zoals Hij de jongelingen in brandende vuren
Van gloeiende ovens beschermde hun lichamenGa naar eind3
Hij zal - moge Zijn goedheid oneindig duren -
U niet laten versterven, of de dood in sturen
Moge Gods barmhartigheid u besturen
Als ik u hier dood, pleeg ik een bedriegelijke moord
Medelijden doorsteekt mij, zoals het hoort
Ik kan u niet vermoorden, dat u dat niet vergeet
Dat ik u hier moet laten doet pijn, zoals God weet.
Adieu schone kindjes, ik zie u nooit meer
God verlene u voorspoed, gezondheid en eer
Hij zal via u Zijn goedheid laten blijken
Het beste is dat ik naar huis terugkeer
Daar zeg ik dat ik u moest doden zozeer
Maar nee, door mijn meelijden kan ik u niet raken
Och kinders, God hoede u voor kwade zaken
Voor verraders en ook sommige beesten
Die u pijn mochten doen met hun vlijmscherpe kaken
Of voor stormen en kwade geesten
Och jonge bloempjes, mooier dan de meeste
Wie u iets misdoet is bijzonder wreed
Dat ik u hier moet laten doet pijn, zoals God weet.
Prinselijke God, koning van de engelenschare
Breng met Uw liefde hun angst tot bedaren
Zij die van hun familie zijn gescheiden
Mogen zij door Uw genade hulp gewinnen
Dat zij om U te loven hun wonderlijke leven kunnen beginnen
Want wonderen bestaan, zo wil ik belijden
Deze boodschap zal ik van nu af altijd verspreiden
Dus ik klaag uit het medeleven dat liefde heet
Dat ik u hier moet laten doet pijn, zoals God weet.
Marcus nam alle zeven kinderen op, omhelsde ze en kuste ze op hun wangetjes. Al wenende keerde hij terug naar Lillefoort, waar Matabrune hem tegemoet kwam en ze vroeg hem: ‘O, mijn vriend Marcus, heb je mijn wil volbracht, zoals ik u had bevolen? Ik zal u ook laten roepen als mijn zoon Oriant terug is en hij zijn vrouw wil laten doden. Dan zal ik blij zijn en zal mijn leed gewroken zijn.’ Toen scheidde Matabrune van Marcus. Maar daarover zal ik nu zwijgen, om het | |
[pagina 23]
| |
te hebben over de 7 kleine kindertjes die in het bos lagen, jammerlijk wenend van de honger. Dankzij de genade van God kwam daar een kluizenaar, Helias genaamd, die in het bos woonde. Hij vond deze zeven kleine kinderen, huilend van de honger. Hij pakte ze op, wikkelde ze in zijn mantel en bracht ze naar zijn kluis. Daar verwarmde en voedde hij ze zo goed hij kon. |
|