Het zwervend oordeel
(2003)–Jo Wijnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Bewegen om te levenJe kunt nooit blijven waar je bent, zelfs al kom je niet van je plaats. Je bent een mens, je moet dus eten en drinken, doen en laten, vallen en opstaan, komen en gaan. Je moet een doel hebben, ook al weet je niet precies waar zich dat bevindt, hoe lang het duurt om het te bereiken, en wat het precies is. Je moet dus voort, hoezeer je je bestaan ook statisch en onbeweeglijk hebt ingericht. Zelfs het gebied dat zich voorbij je angsten en twijfels bevindt, kan geen blijvend toevluchtsoord zijn, ook al was je daar nu juist naar op zoek. Je kunt ook niet onzichtbaar blijven, want uiteindelijk ben je altijd op weg naar iets of iemand en word je daarom ook altijd gezien en gehoord. Dus beweeg je. Zo zou het althans moeten. Arita Baaijens, die veel tochten door de woestijnen van zuidwestelijk Egypte maakte en dat uitsluitend in gezelschap van een kameel deed, schreef: ‘De momenten dat de tijd aan betekenis verliest en een gevoel van “domweg gelukkig” mij overvalt, zijn er wel, maar meestal onder het lopen. Het urenlange voortstappen, het ene been voor het andere, en het andere weer voor het ene, veroorzaakt een droomtoestand waarin mijn voetstappen als een ronddraaiende gebedsmolen mijn geest op een ander plan brengen. Wat ontbreekt onder deze struik is beweging. Ik hoor onderweg te zijn. Beweging is de hartslag van een karavaan. Al maar voortbewegen op de cadans van voortstappende kamelenpoten, om aan te komen en weer te vertrekken, niet om lang op één plaats te verwijlen. Ik ben een nomade geworden en heb de vloeiende gang van de karavaan nodig om mijn gedachten de vrije vlucht te geven’.Ga naar voetnoot* Ieder mens moet zich vroeg of laat rekenschap geven van zijn eigen bewegen, zoals hij zich ook moet verantwoorden voor zijn zelfgekozen stilstand. De beweging ligt ten grondslag aan zulke hoogst fundamentele zaken als de nomadentrek, de pelgrimstocht, de ontdekkingsreis, het spoorzoeken, de processie, de optocht, de jacht, het zoeken naar voedsel, het toernooi, | |
[pagina 102]
| |
de emigratie, het vertrekken en het thuiskomen. Bewegen is een wijze van bestaan, een manier van leven en overleven. Bestaan en overleven zijn zonder beweging vrijwel onmogelijk. Dan heb ik het nog niet eens over filosofen als Plato die het bewegen niet alleen als het fysisch, maar ook als het metafysisch oerprincipe van alles beschouwden. Aristoteles schreef bondig: ‘Het leven berust op beweging’. Volgens hem is het de ziel zelf die verantwoordelijk is voor het ontstaan van de beweging van alles wat leeft. De ziel is het beginsel van de beweging. Maar wat de ziel maakt tot wat ze is, is de oerbeweging die ooit uit het onbewogene is voortgekomen en die door de Onbewogen Beweger in gang is gezet. Misschien is bewegen ook datgene wat de werkende mens in de moderne wereld tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd op de been houdt. Werken is bewegen. Arbeid is inderdaad sociale beweging, met alle politieke en economische consequenties van dien. Bewegen is bestaan, zo goed als bestaan bewegen is. Wie een doel heeft kan dat alleen maar bereiken door zich in beweging te zetten. Het bewegen geeft zin en betekenis aan lijf en leden. En nog meer aan denken en doen. Trouwens, het belangrijkste kenmerk van ieder doel is dat het nooit naar je toekomt, maar dat je er altijd heen moet. Doelen zijn ver verwijderd, zijn daarom alleen maar door langdurige geestelijke en lijfelijke exercities te bereiken. Een doel dat zich in je of vlakbij je bevindt en dat daarom geen geografische of mentale afstand van je heeft genomen, is een bereikt doel en heeft als zodanig opgehouden te bestaan. Doel en beweging nemen daarom zo'n belangrijke rol in de wereldliteratuur in. Het Oude Testament en Homerus hebben vooral verslag gedaan van een voortdurend bewegen, van een aanhoudend op weg zijn. De Russische dichter Osip Mandelstam heeft al opgemerkt dat de beweging het belangrijkste element in Dante's ‘Goddelijke Comedie’ is. Petrarca - een verwoed en rusteloos reiziger - beklom zelfs de Mont Ventoux. Wat is Cervantes' verhaal van Don Quichote anders dan uitsluitend beweging? En wat te denken van Melville die met zijn beschrijving van de eeuwige jacht van captain Ahab op de walvis Moby Dick het niet aflatende bewegen van het bestaan zelf zichtbaar maakte? Heine, Goethe, Conrad, Cassanova, Kipling, Stevenson, Mark Twain en Montaigne: ze hebben zich allemaal in beweging gezet en hebben er vervolgens hun beste proza aan gewijd. | |
[pagina 103]
| |
Tolstoi bewoog vrijwel tot zijn laatste dag en liep uitgerekend op een station de dood tegen het lijf. Schopenhauer zong de lof van de beweging en wandelde daarom zoveel mogelijk. Hij schreef: ‘Het leven bestaat uit beweging en vindt er haar wezen in’. En iemand die toegeeft aan een zittende levenswijze loopt volgens Schopenhauer kans het slachtoffer te worden van ‘een schrijnende en verderfelijke disharmonie tussen de uiterlijke rust en het innerlijke tumult’. Voor hem gold dan ook: ‘Omnis motus, quo celerior, eo magus motus’ (elke beweging is des te meer beweging, naarmate ze sneller is). Net als Schopenhauer kon Immanuel Kant geen dag zonder beweging. Er waren zelfs inwoners van Koningsbergen die de klok gelijk zetten op Kants dagelijkse uitstapjes. Rousseau was als ‘de eenzame wandelaar’ een gesublimeerd beweger. Nietzsche bewoog in de zin dat hij geen thuis kon of wilde hebben. Nooit is beweging beter beschreven dan in Ulysses van James Joyce, juist omdat de beweging plaatsvindt tegen de achtergrond van één statische stad - Dublin - waardoor alles nog heftiger en rustelozer wordt. Hetzelfde kan moeiteloos worden gezegd van Marcel Proust' zoektocht naar de verloren tijd die zich grotendeels in de beperkte, maar altijd bewegende salons van Parijs voltrok. Hemingway mag in dit verband niet vergeten worden. En ook Celine niet, die het onontkoombare en wrede bewegen zo schitterend beschreef in zijn ‘Reis naar het einde van de nacht’. Niet alleen schrijvers, maar ook hun lezers kunnen blijkbaar niet zonder de verslagen van het eeuwige bewegen waarin ze hun eigen drang naar de horizon, naar het onbekende, naar het andere, naar de verandering en naar de verloren tijd herkennen. Niet voor niets is het reisverhaal zo populair. Paul Terroux, Bruce Chatwin en V.S. Naipaul hebben er hun reputatie aan te danken. Bij ons is het genre gelouterd door Cees Nooteboom. Chatwin onderbreekt zijn observaties van de zangsporen van de aboriginals in AustraliëGa naar voetnoot* zo nu en dan met lange reeksen citaten over het bewegen, het lopen, het voortgaan. Hij haalt Aitareya Brahmana aan die heeft gezegd: ‘Er is geen geluk voor de mens die niet reist. Levend in de gemeenschap van de mensen wordt zelfs de beste mens een zondaar. Dus trekt de wereld in!’ Johann Georg Hamann zei: ‘Als ik mijn voeten laat rusten, houdt mijn geest ook op met functioneren’. | |
[pagina 104]
| |
Chatwin zelf schreef: ‘Psychiaters, politici en tirannen willen ons altijd doen geloven dat het zwervende leven een afwijkende gedragsvorm is, een neurose, en een vorm van onbevredigd seksueel verlangen, een ziekte die in het belang van de beschaving onderdrukt dient te worden. In het oosten huldigen ze nog steeds de eens universele opvatting dat het zwerven de harmonie herstelt die oorspronkelijk bestond tussen mens en heelal’. Uiteindelijk willen wij allemaal die harmonie hersteld zien. Dat zal nooit meer lukken. Maar het is misschien juist de moeite waard datgene te proberen waarvan je zeker weet dat het tot mislukken gedoemd is. De poging is de rechtvaardiging van die mislukking. Dus: het enige doel is het onbereikbare doel, juist omdat het de onophoudelijke en levenslange beweging gaande houdt. Zo beweeg je altijd in de richting van wat niet lukt, niet haalbaar, maar ook niet bereikbaar is, maar wat juist daaraan zijn zin en betekenis ontleent. Wij zijn - zonder uitzondering - getemde, ingetoomde, in ons gebrek aan bewegingsvrijheid en in onze angsten tot stilstand gekomen nomaden. Wij willen allemaal een eindweegs voorbij die angst uitkomen, hoe bang we ook voor het einddoel zijn, hoezeer de paniek ook toeslaat als we beseffen dat het einddoel, laat staan het domein dat nog verder in het onzekere en het onbekende ligt, er eenvoudig niet is. Toch hebben we in het belang van onze beschaving - die niet meer dan een goed georganiseerde illusie en een tot stilstand gekomen spookbeeld is - het bewegen, het zwerven en het voortgaan als een ziekte onderdrukt. We hebben onze zielen van het beginsel van de beweging beroofd. Om onszelf nog enigszins op de been te houden hebben we het modern toerisme als compensatie voor de ons zelf opgelegde verstening en verkramping uitgevonden. En om de pil van de stilstand te vergulden geven we onszelf via gecomputeriseerde informatienetwerken aan de wereld door, in de tragische veronderstelling dat we - zittend achter ons beeldscherm - meer en sneller bewegen dan ooit, terwijl we alleen maar definitief onze fysieke inertie realiseren. Zo scheppen we ons een bestaan waarin alles naar ons toekomt, waarin alles in onze richting beweegt: geld, informatie, consumptiegoederen. Onze zelf-opgelegde onbeweeglijkheid is daarom de bron van onze collectieve neurosen, van onze gemeenschappelijk beleefde eenzaamheid, van onze perfect ingerichte ontreddering en van onze vervreemding van wat we zijn en waar we zijn. We zouden dus moeten opstaan en ons in beweging moeten zetten. We zouden onze angst voor het onderweg gaan van ons af moeten zetten. En | |
[pagina 105]
| |
we zouden weer het bonzen van onze voetstappen in ons hoofd moeten horen, de cadans van het lopen weer in ons lijf en het ritme van de karavaan weer in ons binnenste moeten voelen. ‘Zowel naar lichaam als naar ziel dus, is de beweging het goede; het tegenovergestelde, het slechte’, legde Plato in de mond van Socrates. Rudyard Kipling, de onversaagde reiziger, heeft ooit gezegd: ‘Op de keper beschouwd zijn er maar twee soorten mensen op deze wereld: zij die thuis blijven en zij die dat niet doen’. |