| |
| |
| |
Het verlangen om een ander te zijn
Een mens verandert. De vraag is alleen of hij dan ‘anders’, ‘een ander’ of ‘zoals iemand anders’ wordt. De vraag is dus of zijn zelf zich in min of meer procesmatige of psychologische zin wijzigt, of dat zijn zelf zodanig wordt vervangen dat hij écht iemand anders wordt.
Fernando Pessoa heeft in ‘Het boek der rusteloosheid’ (A.dam-Antwerpen 1990) die gang van zaken als volgt omschreven: ‘Vaak vind ik dingen die ik heb geschreven toen ik nog erg jong was - passages uit de tijd dat ik zestien, twintig was. En sommige hebben een uitdrukkingskracht waarvan ik mij onmogelijk kan herinneren dat ik die in die fase van mijn leven had. Bepaalde zinnen, verschillende fragmenten van dingen die ik vlak na mijn jeugd heb geschreven, lijken mij het product van hoe ik thans ben, gevormd door de jaren en door veel dingen. En omdat ik dacht dat ik een grote vooruitgang had geboekt ten opzichte van wat ik vroeger was, vraag ik me af waar dan de vooruitgang in zit, als ik toen hetzelfde was als nu’. En: ‘Voortdurend voel ik dat ik een ander ben geweest, dat ik als een ander heb gevoeld, dat ik als een ander heb gedacht’.
Dan volgt Pessoa's kardinale verzuchting: ‘Hierin schuilt een mysterie dat mij klein maakt en bedrukt’. En even verderop komt hij dan tot deze ontdekking: ‘Maar hier is sprake van iets anders dan een loutere ontwikkeling van de persoonlijkheid binnen de eigen grenzen; er is de absolute ander, een vreemd wezen dat het mijne is geweest’.
Zou Pessoa dat alleen hebben? Zou hij zich alleen het moede hoofd hebben gebroken over wat de verandering is die ieder mens als het ware treft of ondergaat en die hem in feite van de een tot de ander maakt? Natuurlijk, je huist een bepaald aantal jaren in een naam, een afkomst, een lijf en in een karakter. Je bent nog het meest te traceren door de dingen die je aangeboren zijn of die - zoals men de laatste jaren niet nalaat te zeggen - in je genen zitten. Je opvoeding past dat een beetje aan. Zelf voorzie je dat dan weer van een zekere kleur die overigens vaak tot latente kleurloosheid leidt. Vervolgens komen daar nog allerlei externe omstandigheden aan te pas, zoals puur geluk of domme pech. Soms ook talenten en uitgesproken eigenschappen. Of het gebrek daaraan. Dat ben je dan. Althans,
| |
| |
zo word je gekend en herkend. Zo doe je je aan de wereld, aan de anderen en meestal ook aan jezelf voor.
Maar waarom werd je - bijvoorbeeld - op een zeker tijdstip verliefd op een meisje, nee op dát meisje? Hoe kwam het dat je zeker wist dat zij het moest worden omdat zij het in feite al was? En waar haalde je de absolute zekerheid vandaan dat je met haar verder wilde, met haar kinderen moest hebben en met haar oud wilde worden? Je was toen iemand. En diegene die je op dat ogenblik was, bepaalde dat het zo in elkaar zat en zo moest.
Maar wie was je dan toen je uiteindelijk toch niet van dat meisje - dat inmiddels een vrouw, jóúw vrouw was geworden - hield, toen je haar in de steek liet met kinderen en al, en toen er opeens een andere vrouw was van wie je zeker wist dat zij het moest worden omdat zij het in feite was?
Het is het dilemma waar Pascal al heel lang geleden als volgt over schreef: ‘Hij houdt niet meer van die vrouw van wie hij tien jaar geleden hield. Ik geloof het graag: zij is niet meer dezelfde en hij evenmin. Hij was jong en zij ook; nu is zij heel anders. Misschien zou hij nog van haar houden als zij was als toen.’
Hoe komt het dat je - net als Pessoa - stukken uit je leven tegenkomt die je opnieuw bekijkt, die je herleest en waarvan je je niet meer kunt voorstellen dat jij ze hebt geschreven? Nu ja, je verandert. Je bent niet meer als toen, zoals Pascal zou zeggen. Veranderingen overkomen je nu eenmaal. Omdat je het zelf wilt of omdat de omstandigheden dat bepalen. Daarmee is ook verklaard waarom wat je toen schreef nu niet meer van jou lijkt te zijn, waarom dat meisje het uiteindelijk niet werd omdat zij toch niet bleek te zijn wat ze was.
Maar is het zo eenvoudig?
Pessoa probeerde zich eruit te redden met de taal. Hij schreef na veel gepieker: ‘Uiteindelijk blijft van vandaag wat er van gisteren is gebleven en wat er van morgen zal blijven: de onverzadigbare en eeuwige begeerte altijd dezelfde en een ander te zijn’. Is dat lulkoel of fraai geformuleerde prietpraat? Of raakt Pessoa het wezenlijke en dus het enige dilemma waar een mens op zijn route van jeugd naar ouderdom mee te maken krijgt?
Nog maar eens dat meisje waar je zo veel van hield. Er bestaat een soort morele methode om met je eigen veranderingen door de bocht te kunnen. Die methode berust voornamelijk op wat de persoonlijke verantwoordelijkheid wordt genoemd. Je bent ooit met dat meisje getrouwd en daar ben je verantwoordelijk voor. Met andere woorden: de verantwoordelijkheid houdt bijeen wat je ooit was en wat je later werd. Ze zorgt ervoor dat je
| |
| |
altijd dezelfde blijft. Door je altijd dezelfde te laten zijn, is ze in staat je aansprakelijk te stellen voor wat je ooit hebt gedaan, ook al wist je niet wat je toen deed, ook al wist je wél wat je toen deed, ook al wist je later pas wat je toen deed, en ook al leek je toen een ander te zijn.
Ook daarover schreef iemand al heel lang geleden een paar bijzonder verstandige dingen: Michel Montaigne. ‘Ik ben niet werkelijk dezelfde man als gisteren; ik ben alleen maar dezelfde man omdat ik erken dat ik dezelfde ben, omdat ik een bepaald verleden voor rekening neem als het mijne en omdat ik in de toekomst de verplichting die ik nu op me heb genomen altijd als de mijne wil beschouwen’.
Maar pas op! Morele middelen staan vaak volkomen los van wat je overkomt en onttrekken zich dus aan allerlei veranderingen die je ondergaat, hoe zeer ze ook worden gebruikt om je veranderingen weer binnen het bereik van je verantwoordelijkheid te brengen.
Onder het juk van de verantwoordelijkheid ontstaat nu juist de ‘onverzadigbare en eeuwige begeerte altijd dezelfde en een ander te zijn’. Ze dwingt je hartstochtelijk te geloven dat je altijd dezelfde bent, wat je ook overkomt, hoe je ook verandert. En ze prest je tegelijkertijd aan haar te ontsnappen omdat je er altijd van droomt ‘jezelf te vervangen binnenin je’, zoals Pessoa het zo mooi zegt.
Dat wil de verantwoordelijkheid graag zo laten, dat is nu juist haar bedoeling. Want ze staat toe dat je verandert, maar ze wil niet dat je een ander wordt, ze wil dat het veranderen en het iemand anders worden je grote dilemma blijft, het mysterie dat je ‘klein en bedrukt’ maakt en waar je mee moet zien te leven zonder dat je ooit zult weten hoe het in elkaar zit en zonder dat je dus weet wie en wat je bent. De verantwoordelijkheid houdt je aan wat je was, ze stelt je aansprakelijk, ze zal je er altijd aan herinneren dat jij het was en niet de ander die je zo graag zou willen zijn of die je nu bent.
Het helpt geen zier: als we het hebben over veranderen of een ander worden, dan hebben we het over bepaalde aspecten van gevangenschap en vrijheid. Want het veranderen houdt je in de boeien van de levenslange verantwoordelijkheid, ook al maakt juist het veranderen die gevangenschap draaglijk en leefbaar. Maar een ander worden is de totale psychische en mentale vrijmaking van wat jezelf bent. Dus komt het er op aan hoe je aankijkt tegen wat je ooit schreef en tegen wie je ooit trouwde.
Het is trouwens niet alleen de verantwoordelijkheid die er voor zorgt dat
| |
| |
je nooit een ander kunt worden, hoe graag je dat ook zou willen. De verantwoordelijkheid is - op de een of andere manier - iets van externe aard, iets van buitenaf. Verantwoordelijkheid bestaat alleen in relatie tot anderen en tot je omgeving. Ze is het raamwerk waarbinnen je plichten op hun plaats worden gehouden. Zouden er geen anderen, en zou er geen omgeving zijn, dan bestond de verantwoordelijkheid niet eens. En als ze dan nog bestond, had ze geen enkele zin en al zeker geen functie.
Wat je bindt aan het besef dat je uiteindelijk toch dezelfde bent die ooit dat stuk schreef of dat meisje trouwde, is de herinnering. Je kunt dan wel verbaasd opkijken omdat je toen iets deed of toen iets was wat je nu niet meer lijkt te zijn en ook niet meer wil zijn, de herinnering voorkomt dat je zelfs maar de illusie kunt hebben dat je nu een ander bent dan die je toen was. De zwakte, of beter gezegd de tragiek van Pessoa's argumentatie bestaat daarin dat de schrijver zich weliswaar niet kan voorstellen dat hij dat-en-dat ooit heeft geschreven, maar dat de herinnering hem er als het ware aan ‘herinnert’ dat hij het toch geweest moet zijn. Want hij wist dat hij vroeger wel eens schreef, hij wist ook dat hij een bepaalde tekst schreef, op een bepaalde manier en in een bepaald handschrift. Alleen, wát hij schreef weet hij niet meer. De herinnering heeft nu eenmaal haar beperktheden, ze kan niet alles opslaan en bewaren. En ze bewaart bij voorkeur niet de impressies, de indrukken, de leeftijdgebonden uitingen. Ze bewaart alleen maar de manier waarop aan die impressies, indrukken en uitingen vorm wordt gegeven.
Toen, ooit, lang geleden, schreef je gedichten. De gedichten ken je niet meer. Hooguit weet je - op grond van hetzelfde inzicht dat je nu hebt - dat het puberale, onvolwassen schrijfsels moeten zijn geweest, hoogdravend en bevlogen. Je ziet jezelf nog op je kamertje zitten, gebogen over het papier, dichtend en denkend, vervuld van jezelf. Maar wat je dichtte en dacht, dat is er niet meer. Er is alleen maar het besef dat je het deed. Dan - dertig, veertig jaar later - komen opeens die gedichten en gedachten zelf weer tevoorschijn. Je neemt er kennis van. En je kunt je niet meer voorstellen dat jij dat dichtte en dacht, dat het iets van jou is, dat je toentertijd op die manier en in die woorden vorm gaf aan wat je bezighield. En om het nog ingewikkelder te maken: je kunt je ook niet meer voor de geest halen wát je bezighield. Je herinnert je alleen nog maar hoe je je bezighield.
Dus ben je geneigd te denken dat wat je na dertig, veertig jaar weer onder ogen krijgt, door iemand anders is gedicht en gedacht. Sterker nog,
| |
| |
je kunt je niet meer voorstellen dat jij het was, dat jij ooit zo geweest bent en dat je - als je dat toentertijd werkelijk was - zó hebt kunnen veranderen.
Pessoa heeft het ergens over een tekst die hij ooit - vijftien jaar geleden - in het Frans schreef. Niet dat het Frans hem is ontgaan. En niet dat hij geen Frans meer leest. Hij is zelfs bedrevener in die taal geworden. Maar toch. ‘..dat stukje uit mijn verre verleden is geschreven in zulk een trefzeker Frans als ik vandaag niet zou kunnen herhalen, in een stijl zo vloeiend als mij tegenwoordig niet meer zou lukken in die taal; er komen hele passages, complete zinnen, wendingen en gezegden in voor die getuigen van een beheersing van die taal die ik heb verloren zonder me te herinneren dat ik haar heb gehad. Hoe is dat te verklaren? Door wie heb ik me vervangen binnen in mij?’
Dat is het. Pessoa weet dat hij op school Frans heeft geleerd. Hij weet dat hij er tamelijk goed in was. Maar hij kan zich de mate waarin hij die taal beheerste met geen mogelijkheid meer herinneren. En dus weet hij ook niet meer hoe en waarom hij die beheersing heeft verloren. Maar juist wat hij verloor is datgene wat de herinnering bij voorkeur laat voor wat het is. Het is de inhoudelijke kant van het verleden, het is wat de geest en het denken op een bepaald moment waren. Zo ontstaat de indruk dat je jezelf niet meer bent in vergelijking met toen. Toen was je dus iemand anders. En wat nog erger is: toen was je iemand die je nu zou willen zijn.
De herinnering voert, wat dat betreft, een eigenaardige huishouding. Ze zorgt ervoor dat je uit het lang geleden geleefde leven stapt, maar dat je evengoed miljarden details uit datzelfde leven bij blijven. Ze wist je wezenlijke zelf uit, maar laat genoeg details over om het besef gaande te houden dat jij het al die tijd bent geweest, dat je in de loop van de jaren wel anders, maar geen ander bent geworden. Tegelijk wist de herinnering - daarbij geholpen door haar trouwste handlanger: de tijd - zoveel van jezelf uit, dat je veel van je ‘dichten en denken’ gaandeweg voor het dichten en het denken van een ander begint aan te zien.
Je weet dus dat jij het was die ooit schreef wat je schreef, die in staat was zich in mooi, beweeglijk en stilistisch fraai Frans uit de drukken, maar je weet niet wat je schreef en hoe mooi je dat deed. Die kloof tussen het besef dat je het echt was en dat je jezelf toch als een vreemdeling voorkomt, staat er borg voor dat je, naarmate je ouder wordt, een steeds groter raadsel voor jezelf wordt. En als je tenslotte oud bent, zijn er alleen nog maar de herinneringen aan hoe je de dingen deed, hoe ze er uitzagen,
| |
| |
hoe ze voelden en hoe ze klonken, maar niet aan wat de dingen in diepste wezen waren. Wat ze waren was van iemand anders, van iemand die je je niet meer kunt voorstellen, maar die in elk geval niemand anders was dan jijzelf.
De enige die een uitweg uit dat dilemma heeft gevonden is Marcel Proust. Hij heeft de herinnering haar juiste plaats gegeven. Niet wat er was, maar wat de herinnering ervan heeft gemaakt is van belang. De speurtocht naar de verloren tijd dwong Proust tot een herschepping en een herformulering van de tijd. De tijd zelf kon niet meer worden opgeroepen, laat staan herhaald. Maar de herinneringen konden op een bepaalde wijze worden gegroepeerd, geherformuleerd en zelfs gemanipuleerd tot een nieuwe realiteit, tot een schepping, een kunstwerk. Wat de herinnering hem niet meer kon bieden, ontleende Proust aan de verbeelding. Veel van zijn figuren zijn composieten: personages samengesteld uit meerdere mensen, opgebouwd uit diverse eigenschappen en opnieuw samengebracht in één figuur.
De herinneringen waren uitsluitend van belang als materiaal voor de constructie van het grote kunstwerk. Proust schreef geen memoires, hij schreef een roman, hij herschiep de tijd, bracht er een nieuwe ordening in aan, maakte er een gesloten universum van. Niet de geschreven herinneringen of de memoires roepen de verloren tijd op, ze bevestigen alleen maar het verloren gaan van de tijd. Maar de nieuwe ordening van de herinneringen door middel van de verbeelding, doet recht aan de tijd, geeft zin aan de speurtocht ernaar en geeft de tijd als het ware aan ons terug, als iets dat is voltooid, maar ook als iets dat definitief is gefixeerd en dus altijd kan worden vastgehouden.
Proust realiseerde datgene waarvan Pessoa alleen maar een bijna wanhopige notie had. Proust was inderdaad de ander geworden. En de ander kon zichzelf zien in de tijd die achter hem lag. De herinnering bond hem aan tienduizenden details, observaties en reflecties. Maar dat alles kreeg pas betekenis door de verbeelding. Die selecteerde, voegde samen, schiftte, ordende en wijzigde de herinneringen en alle daarbij behorende details tot een kolossaal kunstwerk dat de verloren tijd weer terugvond en voor altijd vastlegde. In ‘A la recherche du temps perdu’ is de verbeelding erin geslaagd de herinnering tot staan te brengen en vervolgens vast te leggen. De verbeelding heeft de herinnering een plaats gegeven in de tijd. Ze heeft haar voor altijd neergezet in het nu.
Proust was een ander geworden. Hij wist dat. Hij begreep dat wat hij
| |
| |
opschreef en in zijn grote roman samenbracht, juist datgene was dat hij ooit was geweest. Wat voor Pessoa een ongrijpbaar raadsel was, was voor Proust nu juist het middel om de waarheid te vinden en de tijd op het spoor te komen.
Pessoa hield zich krampachtig bezig met zichzelf. Proust hield zich bijna even krampachtig bezig met wat hij zelf niet meer was. Hij erkende en herkende de ander die door toedoen van de tijd en met behulp van de verbeelding in zichzelf was ontstaan. Hij realiseerde zich het enorme potentieel dat daarin verborgen lag. Dat stelde hem in staat greep te krijgen op het raadsel van de verloren tijd en de plaats die een mens in die tijd inneemt. Zijn ‘time regained’ is gebouwd op het besef dat de herinnering op zichzelf geen enkele betekenis heeft, althans dat ze zonder de verbeelding alleen maar gericht is op het nutteloos en niet-begrijpend terugzien op wat er ooit is geweest, maar nooit meer terug zal komen en dus definitief verloren is.
Proust begreep als geen ander dat niet het verleden, maar dat het de scheppende daad is die een mens de mogelijkheid verschaft in de fragmenten van zijn vroegere zelf een ander te herkennen, iemand die hij nu niet meer is, iemand die zich verbaast over wat hij was, terwijl hij tegelijkertijd weet dat hij nog altijd dezelfde is die zich nu als een ander aan hem voordoet.
De verbeelding ontdoet zich eerst doelbewust van de verantwoordelijkheid die de mens als een moreel wezen bij elkaar houdt en die hem niet toestaat zichzelf anders te zien dan die een-en-dezelfde persoon die niet aan zijn bestaan en zijn aanwezigheid tussen geboorte en dood kan ontsnappen. Ook de herinnering kluistert hem aan de myriade van details die hem er telkens op wijzen dat hij, ondanks de jaren en de veranderingen, nog steeds dezelfde is. Maar zodra de verbeelding de verantwoordelijkheid laat voor wat ze is, wordt alles mogelijk, wordt het zelfs mogelijk ‘de absolute ander (te zijn), een vreemd wezen dat het mijne is geweest’, aldus Pessoa, die maar niet kon begrijpen wat het was dat ‘ik bijwoon wanneer ik mij lees als een vreemde, aan welke oever ik sta wanneer ik mij in de diepte zie’.
Pessoa drukt de wanhoop over dat ongrijpbare verschijnsel van ‘zichzelf in de eigen diepte te zien’ als volgt uit: ‘Het is alsof ik een oude foto heb gevonden, ongetwijfeld van mij, met een andere gestalte, met onbekende trekken - maar ontegenzeggelijk een foto van mij, schrikwekkend ik’.
| |
| |
Dat wat Pessoa zo veel angst aanjoeg - zichzelf te moeten herkennen in de leegte van de verloren tijd - vatte Proust op als de enige mogelijkheid met de ander in zichzelf in het reine te komen en aldus de verloren tijd terug te vinden.
Aan Pessoa's worsteling hebben we ‘Het boek der rusteloosheid’ - die titel had niet beter gekozen kunnen worden - overgehouden. Hij schreef weergaloze passages over ‘het mysterie dat mij klein maakt en bedrukt’, maar dat hij niet kon oplossen.
Prousts zoektocht in het domein van het voorbije heeft ‘A la recherche du temps perdu’ opgeleverd. Want hij was uiteindelijk zichzelf door de ander die hij ooit was, gewoon z'n gang te laten gaan, 2500 dik bedrukte pagina's lang.
|
|